Lidmaatschap moet
worden gehonoreerd
H oewel ik van huis uit coöperatief ben opgevoed, kies ik toch
vooral uit persoonlijke overtuiging voor het lidmaatschap van
een land- en tuinbouwcoöperatie. Bijv. bij een aan- en ver
koopcoöperatie ben ik er zeker van dat het een lange-termijn-
belang van de individuele boer is om zaken gezamenlijk te
kunnen aan- en verkopen. Ik vind datje als boer dan ook niet
om korte-termijnvoordelen naar een ander moet gaan.
De coöperatie moet dan natuurlijk wel bewijzen dat het lid
maatschap voordelen oplevert. Daarom ben ik ook een voor
stander van het systeem van participatiebewijzen zoals dat bij
Cebeco-Zuidwest enige jaren geleden is ingevoerd. Dit systeem
beoogt het lidmaatschap van een coöperatie te honoreren. Dit
geschiedt via het vrijwillig aangaan van een omzetverplichting
met de coöperatie op basis waarvan het lid zich een groter
aandeel verwerft in de winst en meer stemrecht krijgt.
D e relatie met die coöperaties verschilt van geval tot geval.
Ik heb natuurlijk een sterke betrokkenheid bij de werktuigen
kombinatie waar we maar met 6 leden zijn, terwijl de afstand tot
bijv. Cebeco-Zuidwest en Suiker Unie veel groter is. Toch wordt
er hier in het zuidwesten veel aan gedaan om die afstand tussen
het lid en de coöperatie zo klein mogelijk te houden. Vooral bij
Cebeco-Zuidwest heeft men daar veel aandacht voor. De alge
mene en de rayonvergaderingen worden meestal goed voorbe
reid en de leden krijgen voldoende mogelijkheden tot inspraak.
Dit aspekt verdient binnen de coöperaties blijvend veel aan
dacht.
M en zal uitdrukkelijk voor de belangen van de eigen leden
op moeten komen in plaats van een ondernemingsbelang cen
traal te stellen. Ik neem als voorbeeld de varkensproduktie.
Aan- en verkoopcoöperaties zouden zich bij de stijgende var
kensproduktie wel eens kunnen gaan afvragen of het wel in het
belang van hun leden-boeren is dat het mengvoedergebruik
alsmaar toeneemt. Of bij de suikerbieten zou eens kunnen wor
den bekeken of niet zoveel mogelijk kan worden vermeden dat
er C-suiker wordt geproduceerd door een voorzichtiger beleid
t.a.v. de areaaluitbreiding. Coöperaties moeten in zo'n geval
hun korte-termijnbelang ondergeschikt maken aan het lange-
termijnbelang van de boeren en tuinders.
"S chaalvergroting mag nooit een doel op zich zijn. Het moet
een uitvloeisel zijn van ontwikkelingen in een bepaalde richting.
De schaalvergroting die we hebben meegemaakt heeft groten
deels in het belang van de boeren gewerkt. Toch zet ik wel
vraagtekens bij de verdere voortgang van deze tendens.
K ontrakten van coöperaties moeten zonder meer een voor
beeld zijn van hoe het moet. Ze mogen nooit ten nadele van het
individuele lid werken.
„V
H oewel het landbouwbeleid primair het terrein is van de
landbouworganisatie, vind ik dat de coöperatie er niet aan ont
komt mede de richting aan te geven voor de ontwikkeling van
het landbouwbeleid. Dit zal dan nadrukkelijk moeten gebeuren
in overeenstemming met de wensen van de leden van die coö
peratie, welke leden overigens vooral via hun landbouworgani
satie proberen te komen tot het ontwikkelen van een bepaald
landbouwbeleid. Op deelterreinen beschikken landbouwcoö
peraties vaak over een zekere deskundigheid en kennis die no
dig zijn voor het uitstippelen van een landbouwbeleid."
D aarin kan ik kort zijn: ik vind het belang van de bedrijfs-
verzorgingsdiensten in Nederland zo groot dat ik graag zelf
meewerk aan een goede opzet en samenwerking van bedrijfs-
verzorgingsdiensten. Hoewel ik vind dat een voorzitter van een
centrale landbouworganisatie zich zeer moet beperken in het
zitting nemen in besturen van coöperaties e.d., ben ik van me
ning dat in dit geval een CLO-voorzitter best het voortouw mag
en eigenlijk ook moet durven nemen om mede richting te geven
aan een goede ontwikkeling van de bedrijfsverzorgingsdien-
sten."
A Is we aan het eind van dit gesprek nog wat napraten geeft de
heer Luteijn o.m. blijk van zijn zorgen over het funktioneren
van voorzitters eri bestuursleden in onze land- en tuinbouwor
ganisaties en -coöperaties. Te vaak worden zijns inziens be
paalde mensen belast met te veel funkties waardoor het vooral
fysiek bijna onmogelijk wordt om alle funkties even goed te
vervullen. De spanningen nemen steeds toe en je vraagt je dan
wel eens af in hoeverre deze mensen niet al te veel hun gezond
heid riskeren.
Ir. D. Luteijn over coöperatie:
W. Lageweg
I
Ervaring
Voortrekkersrol
Varkensproduktie
Kwantumkortingen
Diversifikatie
Rol landbouworganisaties
Richting geven
Napraten
(Coöperatie, uitgave van de nationale coöperatieve raad voor land- en tuinbouw)
r. D. Luteijn is de enige voorzitter van een centrale landbouworganisatie die ook zelf praktisch boer is. Op dit moment
beheert hij in maatschap met zijn vader een doorsnee Zeeuws akkerbouwbedrijf van circa 30 ha waarop naast granen en
suikerbieten, veel graszaad en karwij wordt geteeld. Vanaf volgend jaar zal ir. Luteijn dit bedrijf zelfstandig voortzetten.
Als boer is de heer Luteijn ook lid van diverse coöperaties zoals de aan- en verkoopcoöperatie Cebeco-Zuidwest,
Suiker-Unie, een onderlinge verzekeringsmaatschappij, een landbouwboekhoudbureau en de Rabobank. Bovendien
neemt de KNLC-voorzitter deel in een werktuigenkombinatie van zes boeren.
Tegen deze achtergrond stellen wij de heer Luteijn een aantal vragen over zijn ervaringen met en kijk op de Nederlandse
land- en tuinbouwcoöperatie. Hij komt tot interessante uitspraken.
Waarom bent u lid van genoemde coöperaties?
Ik vind dat het niet-ledenverkeer in de coöperatie tot het uiterste
moet worden beperkt. Volgens mij levert niet-ledenverkeer op
langere termijn geen voordelen op.
Overigens kan ik mij wel voorstellen dat er bepaalde lokale
omstandigheden zijn waardoor boeren zaken doen met de zgn.
particuliere handel. Zo lever ik ook een klein deel van mijn
bieten aan de CSM. Dit vanwege historische banden met de
fabriek in Sas van Gent".
Hoe ervaart u het lidmaatschap van genoemde coöperaties?
In het algemeen gesproken zie je namelijk dat coöperaties zich
meer en meer gedwongen voelen als particuliere ondernemin
gen op te treden, bijv. op het terrein van prijsbeleid en perso
neelsbeleid. Daarmee dreigen grenzen te vervagen. De boeren
ervaren dan het verschil tussen een coöperatieve en een niet-
coöperatieve onderneming niet meer zo duidelijk. Een ander
punt is dat je als individuele boer met veel verschillende coö
peraties te maken hebt die ieder voor zich weer eigen regels
hebben, andere aansprakelijkheidsregelingen enz. Het zou goed
zijn als de coöperaties zich eens wat meer gezamenlijk en dui
delijker aan die boer presenteerden".
Wat vindt u het belangrijkste verschil tussen een coöperatie en
een niet-coöperatieve onderneming?
"i^. Is lid heb je met de coöperatie natuurlijk veel meer binding
dan met welke onderneming dan ook. Je kunt er hoe dan ook
altijd meepraten over het beleid en de resultaten en dat kan bij
een particuliere onderneming beslist niet, ondanks schuchtere
pogingen die op dit terrein wel eens zijn gedaan. Ik geloof dat
juist door deze inspraak en de ruime informatie van de coöpe
ratie aan de leden, coöperaties ook meer aan kritiek bloot staan.
Men krijgt meer gegevens en dat geeft een beter inzicht waar
door sneller kommentaar ontstaat. Ondanks de moeite en de
kosten die een goede inspraakprocedure met zich meebrengt, is
het toch een levensvoorwaarde voor de coöperatie.
De houding van de individuele boer ten opzichte van de coö
peratie wordt natuurlijk ook sterk bepaald door de man die de
coöperatie bij de boer vertegenwoordigt, zoals de voorlichter of
de buitendienstfunktionaris. Juist deze medewerkers moeten in
hun benadering de boer steeds centraal stellen en niet de on
derneming voor wie zij werken. Op dit terrein hebben naar mijn
indruk de particuliere handel en industrie vaak wat slimmer
geopereerd dan de coöperatie".
Wat is volgens u het wezenlijke van de land- en tuinbouwcoöpe
ratie? Gaat het louter om een ekonomische samenwerking of
spelen daar ook andere faktoren een rol bij?
"Een land- en tuinbouwcoöperatie is natuurlijk vooral een
ekonomische samenwerking. Maar coöperaties moeten volgens
mij ook de moed opbrengen om een voortrekkersfunktie te
vervullen. In het belang van hun eigen leden zullen zij moeten
inspelen op bepaalde toekomstige ontwikkelingen ook als dat
bijv. problemen oplevert in de konkurrentiesfeer.
T.a.v. de uien en aardappelen zouden coöperaties meer kunnen
doen aan het kwaliteitsprobleem bijv. door een duidelijke keuze
te maken voor eerste kwaliteitsprodukten en mindere kwaliteit
af te wijzen of in ieder geval veel lager te honoreren."
Wat denkt u van bepaalde ontwikkelingen die zich ook, net als bij
andere ondernemingen, bij land- en tuinbouwcoöperaties voor
doen zoals schaalvergroting, kwantumkortingen en diversifika-
tie?
Volgens mij moeten de boerenorganisaties vooral overzichtelijk
blijven. Met name is het van belang dat bijv. de regionale be
stuurders toch tenminste een duidelijk beeld hebben van de
grote organisaties waarin ze funktioneren. Spreken we over
landelijke of zelfs internationale samenwerkingsverbanden dan
vind ik dat dat vooral funktioneel moet worden bekeken en
minder moet worden qelet op hiërarchische verbanden. Sa
menwerking op deelterreinen verdient in deze gevallen vaak de
voorkeur. Het zou interessant zijn om eens te bezien of ook bij
landelijke organisaties een systeem zoals Cebeco-Zuidwest dat
kent via participatiebewijzen, zinvol is. Hierdoor ontstaat er een
grotere betrokkenheid tussen de leden en de betreffende orga
nisatie gebaseerd op honorering van ledentrouw".
"Het geven van kwantumkortingen resp. toeslagen is volgens
mij onvermijdelijk geweest. Maar je zult je als coöperatie nu wel
moeten afvragen of een dergelijk systeem op een gegeven mo
ment niet tegen je fundamentele doelstelling ingaat. Bij de be
drijfsontwikkeling zoals we die in land- en tuinbouw kennen
zullen coöperaties van tijd tot tijd hun leden moeten raadplegen
om te bekijken of je als coöperatie iets aan dat systeem van
kortingen en toeslagen moet doen. Ik vind dat een dergelijk
systeem wel kan bestaan mits het is gebaseerd op reële kosten
verschillen. Daar ligt volgens mij de grens."
"Wanneer coöperaties buiten de grenzen van hun oorspronke
lijke opzet treden, is dit meestal in het belang van de onderne
ming en zelden of nooit van de boer. Dit geldt zeker wanneer het
aktiviteiten betreft die geheel buiten de agrarische sektor vallen.
In de grond van de zaak betekent dit immers het doen van
nieuwe investeringen en het aangaan van financiële risiko's op
kosten van de boer.
Als de boer zijn geld buiten de agrarische sektor wil beleggen
dan moet hij dat individueel maar bekijken; de land- en tuin
bouwcoöperatie is daarvoor niet het instrument. Ik stel mij t.a.v.
diversifikatie dus nogal terughoudend op. Toch zijn er situaties
waarin diversifikaties kostenvoordelen kunnen opleveren die
wel degelijk in het belang van de leden zijn."
Kontraktproduktie is inmiddels een veel voorkomend verschijn
sel in de land- en tuinbouw. Hebben coöperaties op dit terrein een
aparte funktie?
Ik moet zeggen dat ik in het verleden wel heb meegemaakt dat
op dit terrein ook door coöperaties fouten zijn gemaakt. Verder
vind ik dat coöperaties nog wat meer medewerking zouden
mogen verlenen aan het streven naar standaardkontrakten
en/of standaardvoorwaarden in het kader van het Landbouw
schap."
Wat is uw visie op de relatie landbouworganisatie - landbouw
coöperatie? Beide zijn instrumenten van de boer. Zijn er ook
terreinen waarop er meer van een onderlinge samenwerking
sprake zou kunnen zijn?
olgens mij is er op dit moment tussen landbouworganisa
ties en landbouwcoöperaties een goede taakverdeling. Ieder
heeft z'n eigen werkterrein. De landbouworganisaties hebben
daarbij een veel omvattender taak, namelijk de totale belan
genbehartiging, terwijl de coöperaties een beperktere doelstel
ling hebben, gericht op de behartiging van de belangen van de
eigen leden. Omdat land- en tuinbouworganisaties de belangen
van alle boeren en tuinders behartigen vind ik dat zij het recht
hebben om zo nodig een oordeel te geven over bepaalde ont
wikkelingen bij de coöperaties in het algemeen of bij een be
paalde coöperatie in het bijzonder.
In dit verband denk ik eigenlijk ook aan de kontrole op en het
besturen van de coöperatie door de leden. Dit wordt steeds
moeilijker bij de toenemende schaalvergroting. Daarom ben ik
er een voorstander van dat besturen van coöperaties zich laten
bijstaan door derden die deskundig zijn op een bepaald deel
terrein.
Op dat punt zouden mogelijk ook landbouworganisaties, die
toch een zekere deskundigheid bezitten, kunnen assisteren. Dat
houdt overigens niet in dat ik vind dat we moeten streven naar
een situatie waarin een bepaalde groep boeren-voormannen
vele dubbelfunkties hebben in zowel coöperatie als organisatie.
Dit zou ik zelfs zoveel mogelijk willen beperken. Maar wel is
van belang dat er goede kontakten tussen organisaties.en coö
peraties zijn, formeel, maar vooral informeel".
Hier en daar wordt wel beweerd dat landbouwcoöperaties mede
een landbouwbeleid zouden moeten voeren (bijv. een middenbe-
drijvenbeleid). Kunnen of moeten landbouwcoöperaties volgens
u instrumenten zijn om een landbouwbeleid te voeren? Of moe
ten coöperaties uitsluitend gericht zijn op een optimale prijs voor
de leden?
U hebt als voorzitter van één van de drie centrale landbouwor
ganisaties het voorzitterschap aanvaard van het Landelijk Kon-
taktorgaan Bedrijfsverzorging. Waarom heeft u dat gedaan?
In dit verband merkt de heer Luteijn ook op dat hij vindt dat
voorzitters en bestuursleden zich nog te veel bemoeien oj
moeten bemoeien met details: Efficiënt vergaderen, het
uitstippelen van de grote lijnen en het op een juiste wijze
delegeren aan goede medewerkers is in de land- en tuinbouw
een groot probleem. Vandaar dat bijscholing en opleiding in
o.a. management- en vergadertechnieken, bestuurskunde en
dat soort zaken van blijvend belang zijn. Zowel coöperaties
als organisaties doen daar vaak nog te weinig aan. Men zou
zich daarvan in onze kringen meer bewust moeten zijn!
4