Uit het leven van Dr. Ir. F.P. Mesu
jeugdherinneringen X VIII Bewerking Ir. M A. Geuze
M.
Ai
N
H
N og 15 jaren na Mesu's pensionering heeft
het echtpaar samen een goed leven gekend.
Eind 1969 is zij overleden. Het eerste halfjaar
van '70 was de krachtige man zo aangegrepen,
dat zijn kinderen vreesden hem niet lang meer
in hun midden te hebben. Tot - en opeens bleek
wat een goede vriendschap waard kan zijn - een
weduwe geworden vroegere buurvrouw en
vriendin Mevr. Mosmans, het huishoudentje in
orde brengt. Zij organiseert het werk voor de
werkster, doet inkopen, 's avonds gebruiken zij
samen de warme maaltijd en dan gaan beiden
weer huns weegs. Op vakanties na, jaar in jaar
uit, blijft dat iedere dag zo tot de sterke man
zomer vorig jaar het ziekenhuis in gaat. Na een
heupoperatie tengevolge waarvan een embolie
optrad, is Ferdinand Pieter Mesu op 18 sep
tember 1978 overleden.
M
Slot!
i igenlijk moest hierboven nu staan: "Over het levenwant Mesu eindigde dus - naar
hijzelf toen nog dacht voorlopig - zijn op schrift gestelde herinneringen in 1935. En ook
eigenlijk zou een goed afsluitend hoofdstuk thans meer studie vereisen. Doch ik wil de
lezers niet langer laten wachten, ze hebben gelet op de eerste 17 afleveringen recht daarop.
Om deze tekst te kunnen samenstellen heb ik inlichtingen gekregen van de zoon van Dr.
Mesu, Ir. E.J. Mesu, van oud-medewerkers als Ir. J. Post en Ir. G.J. ter Brugge, van Mr.
D.H. Schortinghuis en nog menig ander. Mijn streven is a.s. najaar een geïllustreerd
boekje te doen verschijnen, waarin dan ondertussen nog allerlei 'tijdens deze publikatie
opgedoken materiaal zal worden verwerkt. De werkelijk enorme belangstelling die er niet
alleen uit Zeeland, maar uit geheel Nederland voor dit levensbericht is gebleken, is
dientengevolge tot een inspirerende aansporing gegroeid. Eén voorbeeld: Zo wordt de
tekst voor de Zeeuwse Blindenbond op de band ingesproken.
esu verliet dus de Wieringermeer en werd
in 1935 Direkteur van de nieuwe Cultuurtech
nische Dienst. Het is met de oprichting van die
Dienst merkwaardig gegaan. Herweyer en Ter
Bruggen hebben die geschiedenis opgedolven
en beschreven. De eerste vertelde bij het 25-
jarig jubileum van de C.T.D.
De Dienst werd gesticht in het diepst van de
krisis. Roebroek was Direkteur-Generaal van
de Landbouw geworden. Het Rijksbureau voor
Ontwatering was herhaalde malen "doorge
licht", omdat men over de werking niet tevre
den was. Financiën, vertegenwoordigd door de
toen zo geheten bezuinigingsinspekteur, wilde
er vanaf. Herweyer kwalificeerde Roebroek's
initiatief, om juist op een moment dat de be
zuinigingswoede heerste, de C.T.D. van de
grond te krijgen, als "een prachtig staaltje van
interdepartementaal hogeschoolrijden". Roe
broek introduceerde het verzamelbegrip "kui
tuurtechniek" voor ontwatering, ontginning en
ruilverkaveling. Voorgesteld werd drie afzon
derlijke kommissies, t.w. die voor ontwatering,
ontginning en ruilverkaveling met tesamen 27
leden, 5 plv. leden en 3 sekretarissen op te hef
fen en er slechts 1 voor in de plaats te stellen, nl.
een Centrale Cultuurtechnische Commissie
met nog 7 leden, 1 sekretaris en 1 adjunktse-
kretaris.
Voorts om de Minister van Waterstaat het
Rijksbureau voor Ontwatering te laten ophef
fen en bij afzonderlijk Kon. Besluit van de
Minister van Ekonomische Zaken (waaronder
Landbouw toen hoorde) een Cultuurtechni
sche Dienst in te stellen.
Dat alles lukte heel snel en Mesu werd Direk
teur van de nieuwe Dienst en bovendien se
kretaris van de Centrale Cultuurtechnische
Commissie (C.C.C.), adjunkt-sekretaris werd
Ir. A.J. Swart, die bij de Heide Mij o.l.v. van
Leuzen het ruilverkavelingswerk verrichtte.
kis men nu vraagt, aldus Herweyer, of het
begrip cultuurtechniek toen een precies gege
ven was dan blijkt dat allesbehalve het geval te
zijn. Dr. Samkalden, toen nog hoogleraar in het
Agrarisch Recht in Wageningen. betoogde in
1954, bij Mesu's afscheid, dat cultuurtechniek
was datgene waarmee cultuurtechnici zich
bezighielden.
Van 1935 tot 1954 hebben - ik citeer weer Her
weyer - Roebroek (als voorzitter van de cen
trale commissie) en Mesu zonder onderbreking
het roer in handen gehad. Men kan er gerust
aan toevoegen vast in handen gehad. Men
startte met 7 personeelsleden, in 1955 waren
dat er 660 (1975: 907) Zij die de heerlijkheid
des Konings meten aan de hoeveelheid onder
danen kunnen die sprong in 20 jaren op het
credit van Mesu schrijven.
Bedroeg de ruilverkavelingsbegroting in 1935
157.000,- bij het zilveren jubileum in 1960
sprak men over IO8V2 miljoen. Men trok in bij
het Staatsbosbeheer, doch in 1938 waren de 6
kamers aan de Museumlaan te klein en ver
huisde de C.D. naar Maliesingel 12. Dit pand
moest men in 1953 weer verlaten en men be
trok toen 3 panden aan de Maliebaan erbij.
Voor de oorlog ging het bij de verkaveling
meestal nog om kleine blokken. De zaak was
nog niet doorgeorganiseerd. De voorzitter
vroeg bij een blokstemming als regel met han
dopsteken wie tegen was. De "rest" was er dan
wel voor. Later werden de namen afgelezen.
Het is voorgekomen dat een bepaalde persoon
tegen riep, daarna ergens anders in de zaal ging
zitten en onder een andere naam weer tegen
riep.
E r waren toen 72.000 werklozen te-werk ges
teld, waarvan 57.000 op cultuurtechnische
werken. De grote werkloosheid leidde tot be
hoefte aan werk, spoedig en veel, waarin in
1939 het plan "Westhof", een inventarisatie
van beschikbaar potentieel werk, voorzag.
In 1945 nam de uitbreiding - denk alleen aan
herstelwerk - zo'n vlucht dat alle provincies etn
cultuurkonsulent kregen met het nodige per-
12
soneel. Het ging toen nog om handwerk voor
80% (in 1965 zou het 80% machinewerk zijn).
Op de 2e vergadering van de C.C.C. stelde
Landbouw de vraag of het niet menselijk was
de commissie uit te breiden met een lid voor
het bewaren van het natuurschoon.
Dit werd de beroemde Dr. Jac. P. Thijsse. Bij
zijn intrede in 1936 zei hij dat de C.G.C. hem
eerder zou leren kennen als boer, dan als na
tuurbeschermer. Waar zijn de dagen van we
leer! Mesu noemde hpm "een prachtkerel".
Het werd zeer betreurd dat Thijsse in 1938 we
gens ziekte niet terug kon komen (Prof. v.
Oordt volgde hem op).
De oorlog ging zich aftekenen en in de 17e
vergadering werd een vertegenwoordiger van
Defensie in de C.C.C. welkom geheten. De
oorlogsjaren - schrijft Ter Brugge - waren van
zelfsprekend moeilijk. Het beleid kwam in de
laatste oorlogsfase vooral vrijwel tot stilstand.
Veel materiaal werd door de Duitsers wegge
haald zoals 4 loco's en 9 km spoor, ontelbare
krtiiwagens, kruiplanken enz. Zoals bij elke
Rijksdienst ging het tenslotte alleen om pro
viandering en de noodzaak in leven te blijven.
Een van de aktiviteiten in oorlogstijd die wij
tegenkwamen - en heel typerend voor de ge
wenste "onpolitieke" benadering toen - betrof
een vergadering van de Contactkommissie
voQr Natuur- en Landschapsbescherming in
1943. Onderwerp: Ruilverkaveling en Natuur
schoon".
Op deze vergadering waar we op de presentie
lijst namen aantroffen van beide disciplines
(Edo Bergsma, H.P. Gorter, W.J.A. van Sons-
beek, P.J. van Tienhoven, E.D. van Dissel,
H.W. Bloemers enerzijds, F. Henkei, J.A. Es-
huis, Roebroek, Swart, v.d. Werff anderzijds)
sprak als 1 uit 4 sprekers Mesu óver de land
bouwkundige betekenis van de ruilverkave
ling. Uit de inleiding van voorzitter Van Tien
hoven blijkt dat er bezorgdheid heerst n.a.v. de
verkaveling op Terschelling inzake komende
ontwerpen als Walcheren, Mierlo, Bosse Broek
en Oostelijk Twente.
Doch van een scherpe stellingname is geen
sprake, men werkt nog geheel in de sfeer van
gesprek en overleg.
Mesu bepleitte een gematigde methodiek en
niet zozeer een alles op zijn kop zetten.
Dit zou er toch van komen, wegens de na de
bevrijding noodzakelijke intensieve samen
werking met de Rijksdienst voor Landbouw-
herstel en de uitvoering van de noodwet Her
verkaveling Walcheren en daaropvolgend - na
de ramp van 1 febr. 1953 - de wet Herverkave
ling Noodgebieden Zeeland.
2 dagen na de watersnoodramp in Zeeland
kwam Mesu samen met v.d. Plassche naar
Goes. In het gesprek met zijn mensen in het
bijzijn van Ir. J.D. Dorst was Mesu al in ge
dachten bezig het noodzakelijke herstel te
kombineren met het verbeteren van de afwa
tering van de geinundeerde polders. Op die 2e
februari 1953 werd eigenlijk al de basis gelegd
voor de herverkaveling Zeeland. En uiteraard -
in zijn visie - ook het afsluiten van de zeegaten
in Z.W.-Nederland.
Mesu had die visie al; de lezer gelieve o.a. terug
te denken aan zijn herinneringen over Johan v.
Veen. In 1951 schreef hij in "Natuur en Land
schap" een artikel getiteld: "Cultuurtechnische
mogelijkheden in Zeeland". Daarin verdedig
de hij o.a. het inkorten - of als u wilt - door
trekken van deze kustlijn wat aan inpolderin
gen binnen die kustlijn nog 100.000 ha
landwinst zou kunnen opleveren. Dat was nog
wat anders dan het huidige Friese Plan D.!
esu werd in 1954 - op uitnodiging van
Minister Algra - lid van de Deltakommissie en
in de daaropvolgende jaren heeft hij wel een
kleine 100 lezingen over dat onderwerp door
het ganse land verzorgd. Hij was reeds in 1953
benoemd tot Eredoctor aan de Landbouwho
geschool te Wageningen en Prof. Hellinga
kenschetste hem toen als de "Grootmeester van
de Cultuurtechniek".
Mesu was niet de grote organisator, hij was wel
een man met grote visie. Hij was totaal geen
detaillist, maar hij wist de kleinste waterloop in
Nederland onfeilbaar liggen. Hij kon koppig
zijn en niet gauw geneigd tot een kompromis.
Hij was zuinig, maar hij keek niet erg naar zijn
budget en Mansholt en Staf, die hem zeer
waardeerden, moesten hem terzake wel eens in
toom houden. Ieder mocht hem en ondanks
verschil van mening was hij als mens ook b.v.
bij de felle natuurbeschermers populair. In zijn
dienst kon hij dwars door de hiërarchie heen
ondergeschikten benaderen met passeren van
hun chefs. De een werd er door gefrustreerd, de
ander leefde ervan op. De verklaring was
waarschijnlijk dat zijn kennis zo veelzijdig was
dat hij zich dan enkel tot de mensen richtte
waar hij die encyclopaedische kennis nog kon
uitbreiden.
a zijn pensionering in 1954 (1 mei) werd
Mesu gevraagd door het Landbouwschap als
voorzitter van een aparte kommissie voor pla
nologie, van de waterstaatskommissie en advi
seur voor grondgebruiksaangelegenheden in
de meest algemene zin.
Dat idee van de sekretaris van het Landbouw
schap, Royackers, afkomstig en kwam tot stand
tijdens een exkursie van de Ned. Ver. v. Lan
daanwinning op een boot van Dordrecht naar
Willemstad, waar Joh. v. Veen een inleiding
zou houden over het Deltaplan. De samen
werking was voor beide partijen een schot in de
roos. Mesu voelde zich er als een vis in het
water. De planologie was nog vooral betrokken
op het grote grondbeslag t.b.v. stadsuitbrei
dingen. wegen en havenaanleg (Rotterdam).
Het ging om de strijd voor het behoud van"
goede landbouwgrond. Alle deuren gingen
voor Mesu open. Zijn deskundigheid was on
bestreden en zijn vitaliteit niet minder. Hij
bleef tot zijn 80e (1969) en bleef dezelfde tij
dens die zoveelste karrière. Doch het weggaan
viel hem moeilijk. En hij was blij wanneer
Rijkswaterstaat hem nadien nog in een of an
dere schadekommissie plaatste.
Op het afscheid van het Landbouwschap heeft
Knottnerus Mesu toegesproken. Hij vermeldde
dat Mesu er Rotterdam altijd op gewezen had
de drinkwatervoorziening niet op de Bereplaat
te koncentreren, maar uit de Biesbosch te ha
len, zoals later inderdaad is geschied.
Doch niet alleen het Landbouwschap had hem
nodig. De Stichting Machinale Landbouw in
Suriname met zijn 8000 ha rijstbouw trok hem
aan als adviseur. Daar kon hij samen met Prof.
Eysvogel zijn kennis en ervaring uit de Wie
ringermeer inbrengen. En bij Waterstaat wilde
men nog profiteren van zijn grote kennis inza
ke de hydrologie rondom grote tunnel- en
sluiswerken in aanbouw.
H et tot stand komen van de C.D. betekende
voor het gezin Mesu het vertrek uit Bergen
N.H. naar Bilthoven. Egbert, de zoon, werd
geboren toen Mesu al 37 was. Hij herinnert zich
de geweldige duinwandelingen bij Bergen aan
Zee en uitstapjes naar allerlei bezienswaardig
heden, liefst met een opvoedend kantje eraan.
Tijdens de autoritten kwamen de gevreesde
vragen: "Welke stad is dat daar, links vooruit?''
of "Welke rivier passeren we nu?" De
A.N.W.B. heeft het, wat dat betreft te laat ge
makkelijk gemaakt met het plaatsen van
naambordjes bij de rivierovergangen. Hoe be
grijpelijk dat Mesu niet zozeer een man was om
met kleine kinderen om te gaan - welke vader
die teveel werk aan zijn hoofd heeft was niet op
zijn tijd kort aangebonden - als wel een man die
door zijn voorbeeld zijn kinderen leerde wat
karakter en verantwoordelijkheid en integriteit
en eerlijkheid jegens anderen en jezelf inhiel
den.
Mesu was niet erg in politieke zaken geinte-
resseerd; hij had er eerder een ingebakken
wantrouwen tegen. Hij bemoeide zich zelden
met politiek en gaf weinig om politici. Hij
kende ze wel en men mag wel zeggen dat zij
meer belangstelling voor hem hadden dan hij
voor hen.
Over drie dingen werd in huize Mesu nooit
gesproken: over financiën, seks en politiek. Zo
hadden de kinderen tot de meidagen '40 geen
idee hoe een en ander in het politieke vlak lag,
immers er werd niet over gesproken en het was
als het ware een opluchting toen vader Mesu,
het bombardement van Middelburg verne
mende, in bovenaardse woede ontstak en de
Duitsers tot een lot verdoemde, dat een mens
eigenlijk nooit zou uitspreken. Voor Egbert
was toen al, met zo'n vader, de oorlog gewon
nen. Stemde Mesu voor de oorlog V.D.B..
daarna zal het meest een licht linkse of mid
denkeuze geweest zijn.
Vooral op latere leeftijd was Mesu een trouwe
bezoeker van de Woudkapel, de N.P.B.-kerk te
Bilthoven. Zijn gehele leven was hij religieus
gebleven op zijn eigen manier en tegen het
humanistische denken aangeleund, echter
open gebleven voor andere meningen en ge
loofsopvattingen.
Niet alleen open gebleven voor geestelijke za
ken - ook bewonderenswaardig tot het laatst -
voor meer wereldse en maatschappelijke ont
wikkelingen. Hij stond achter sociale hervor
mingen die het lot van de minder bedeelden
konden verbeteren. Toen hij als lid van de
Wieringermeerdirektie vertrok, kreeg hij een
brief van de Landarbeidersbond waarin hem
dank werd gebracht voor het vele goede dat hij
voor de arbeiders tot stand had weten te bren
gen. Ze schreven erbij dat het niet hun ge
woonte was dat soort brieven bij vertrek te
schrijven, maar in dit bijzondere geval maak
ten ze daarop graag een uitzondering.
ij was het ook die zijn vrouw aanzette werk
buitenshuis te gaan doen, toen de kinderen het
huis gingen verlaten en zij bekleedde jarenlang
funkties bij het U.L.G. de Plattelandsvrouwen
en bij de Stichting Huishoudelijke Voorlichting
ten Plattelande. Zeer tot haar eigen genoegen
overigens.
En hoewel niet juichend, had hij later toch be
grip voor die kleinkinderen die gingen samen
wonen, zonder direkt het boterbriefje te halen.
Hij diskrimineerde die kleinkinderen niet. Al
leen gedram van "milieu"-zijde kon hem soms
spinnijdig maken. Het zij hem vergeven...
De voor de oorlog als streng en zuinig ervaren
vader werd na de oorlog een milder mens be
vonden met humor en ironie, goedlachs, met
diepgaande en brede belangstelling en vermo
gen om vrienden te maken en een gesprek
spartner over je eigen werk. je hobby's, de po
litiek. deugden en ondeugden. Omgekeerd
wisten de kinderen door die volwassen kon
takten te bewerkstelligen dat vader en moeder
wat meer van het leven durfden te genieten.
Het was niet alleen maar meer "Eerst het werk.
dan nog eens het werk en dan - als er nog tijd
over was - de rest".
/\ls ik zelf in mijn herinnering mij Mesu voor
de geest moet halen, dan zie ik de kleine man
voor mij met drie kenmerken nl. in een ogen
schijnlijk te groot paar laarzen en met die
sprankelende oogjes onder het kleine alpino
petje. De literatuur noemt dat een pregnante
figuur. Dat was hij en kon hij tot het einde
blijven.
Zijn opvolger Herweyer sprak aan zijn graf. In
diens laatste gesprek met hem enkele dagen
voor het overlijden gingen Mesu's gedachten en
woorden uit naar Kruiningen en Walcheren.
Dankbaar dat hij in zijn leven na de rampspoed
van oorlog en overstroming zich had kunnen
inzetten voor het herstel en de wederopbouw
van de provincie, waar hij geboren was en die hij
zo lief had. Zijn jeugd legde de basis voor zijn
leven; hij wist wat werken betekende. "Arbeid
adelt" was zijn devies.
Mesu bleef ondanks alle eer en roem de een
voudige Zeeuw. Hij liet diepe sporen na, overal
waar hij werkte, letterlijk en figuurlijk. Zijn
geografische kennis van Nederland was ver
bluffend. We kunnen van ganser harte met de
slotregel eindigen, die zijn opvolger aan zijn
groeve bezigde: "Moge hij daarom in vrede
rusten in het centrum van dit land, dat zoveel
aan hem te danken heeft."