Stamslabonen als tweede gewas P.A. den Hollander j
KORTE WENKEN
N iet alle rassen zijn geschikt voor late teelt. Late rassen of die
vatbaar zijn voor rolmozaïek zijn niet geschikt. Geschikte rassen
zijn o.a. Prevato, Tuf, Fran (Toccate), Pros, Gitana, Iprin. Ook
Lit (551) is wel geschikt, maar is vatbaar voor vlekkenziekte.
Rassen zoals Centrum typen, Colana, Cordonco en Impala zijn
niet geschikt voor de late teelt.
D e zaaizaadhoeveelheid van de rassen is verschillend. Voor
een grove boon als Prelude geldt 90 kg/ha, maar voor een
fijner boontje als Fran (Toccate) 65 kg. Dat hangt samen met
het 1.000-korrelgewicht en is gebaseerd op een plantgetal van
30-35 planten per m2. Omdat op zandgrond het gewas strorijker
groeit, mag het plantgetal daar iets lager zijn. Uit het praktij
konderzoek in 1978 bleek dat het aantal planten per m2 uiteen
liep van 27-40 planten per m2.
aardappelen
H et is van belang dat na de oogst van de voorvrucht niet te
veel tijd verloren gaat, maar dat zo snel mogelijk kan worden
gezaaid.
NIVAC introduceert beeldmerk voor Nederlandse
C.A.R.-Zevenbergen
AKKERBOUW
VEEHOUDERIJ
C.A.R. Zevenbergen
In West-Brabant, maar ook in andere gebieden worden vrij grote oppervlakten stamslabonen na een vroeg het
veldruimende voorvrucht als tweede gewas ingezaaid. De ervaringen daarmee zijn in een aantal gevallen nogal eens
teleurstellend. De kosten zijn vrij hoog en de opbrengst valt tegen. Toch is dat lang niet altijd het geval. Er zijn grote
verschillen en soms wordt een normale opbrengst gehaald. Onderstaand worden enkele faktoren besproken die van
belang zijn om de opbrengst te verhogen.
Rassenkeuze
Tijdstip van zaaien
D e zaaitijd van stamslabonen als 2e gewas kan sterk uiteen
lopen. Na een gewas spinazie kan vaak vóór half juni worden
gezaaid, maar na doperwten wordt dat soms wel half juli.
De zaaitijd is van grote invloed op de opbrengst Temperatuur en
licht spelen daarbij een belangrijke rol. Door de kortere dagen
groeien gewassen die in juli zijn gezaaid gemiddeld op met
minder licht. De steeds korter wordende dagen, veelal gepaard
gaande met lagere temperaturen, doen groei en ontwikkeling
steeds minder worden.
Beneden 10 graden C vindt geen groei meer plaats. De groei-
duur neemt dus toe naarmate later wordt gezaaid. Bij gelijke
zaai kan tussen vroege en late rassen wel een verschil van 14
dagen in de groeiduur zitten. Vandaar dat voor een latere nateelt
late rassen zoals bijv. Chicobel, Colana, Cordonco, Impala niet
geschikt zijn.
Het gemiddelde van 4 proefjaren met zaaitijden gedurende de
jaren 1962/66 met Prelude gaf het volgende resultaat (in ver-
houdingscijfers): 3 juni 100, 19 juni 96, 4 juli 82.
Uitgaande van een normale opbrengst van 10 ton per ha is dus
van rond 4 juli gezaaide bonen een opbrengst te verwachten van
8 ton. Daarna neemt de opbrengst vrij snel af. Vandaar dat
het advies om stamslabonen als nateelt niet later dan 10 juli te
zaaien. Bij een praktijkonderzoek in 1978 was de gemiddelde
opbrengst van 11 percelen stamslabonen gezaaid na spinazie
8.700 kg/ha, uiteenlopend van 3.700 kg tot 14.500 kg/ha. Van 8
percelen gezaaid na doperwten was de gemiddelde opbrengst
6.000 kg met een spreiding van 1.500 kg tot 13.400 kg/ha.
Zaaizaadhoeveelheid
Een gemiddelde van 6 jaren standruimteproeven op de klei
genomen door het P.A. en P.G.V. geeft bij begin juli zaai de
volgende opbrengsten in van het totaal gemiddelde.
Rijenafstand
Pl./m2
opbrengst
20
93
20 cm
30
116
40
120
20
86
30
96
40 cm
40
112
Het blijkt dus dat als men het plantenaantal bij 40 cm rijenaf-
stand verhoogd van 30 naar 40 per m2, de opbrengst wordt
verhoogd met 16%. Zou men bovendien kiezen voor een rije-
nafstand van 20 cm, dan neemt de opbrengst met 24% toe. Stelt
men de opbrengstverhoging ruwweg op 20%, daarbij uitgaande
van een gemiddelde opbrengst van 7.500 kg per ha bij nateelt,
In het vakblad voor de handel in aardappelen, groenten en
fruit wordt gemeld dat het NIVAC (Nederlands Instituut
voor de Afzet van Consumptieaardappelen) tijdens de
jaarvergadering van de Venexa een internationaal her
kenningsteken voor de Nederlandse konsumptieaardappel
en het Nederlandse aardappelprodukt heeft geïntrodu
ceerd.
In eerf met dia's toegelichte presentatie zette de heer
F.C.J, van Nimwegen van het N.I.V.A.A. doel en ge
bruiksmogelijkheden van het hierbij afgedrukte beeldmerk
uiteen.
Het beeldmerk, dat is ontworpen door Reclame-adviesbureau
Belinfante Major in samenwerking met Bureau Swiers, op ini
tiatief van het N.I.V.A.C., werd de aardappelexporteurs ter
beoordeling voorgehouden. Een bijbehorend reglement zal
door de exporteurs worden bestudeerd alvorens men definitief
akkoord zal gaan met het kollektieve herkenningsembleem.
In feite is het kollektieve beeldmerk bedoeld als een aanvulling
op de individuele propaganda van de exporteurs op de aardap
pelverpakkingen.
De belangrijkste voorwaarden voor het gebruik ervan zijn: het
merk mag uitsluitend gebruikt worden op de exportverpakkin
gen van in Nederland geteelde aardappelen, die aan de P.D.-
eisen voldoen. Het merk moet minimaal 1% en mag maximaal
15% van de vóórzijde van de verpakking beslaan. Het merk
dan wordt de meeropbrengst 1.500 kg. Bij een prijs van 32 cent
per kg is dat 480 per ha. Het vraagt ongeveer 20 kg zaai
zaad/ha meer. Omdat in de praktijk blijkt dat het aantal planten
per m2 in een aantal gevallen aan de lage kant is en de gewa
sontwikkeling tegenvalt, wordt hier gewezen op de resultaten
van verhoging van het aantal planten per m2.
Een hoger plantgetal en een nauwe rijenafstand geeft een hogere
opbrengst
Andere faktoren
De grondbewerking moet er op gericht zijn dat een goed zaaibed
wordt verkregen.
Geen vaste lagen waardoor de wortelontwikkeling van de bonen
wordt belemmerd of stagnatie optreedt in het doorlaten van
regenwater. Het zaaibed moet voldoende fijn en vlak zijn, zodat
de kieming en de opkomst vlot verloopt en later bij het oogsten
geen ekstra verliezen op treden doordat het land te grofkluiterig
ligt of te ongelijk. Hoe vlotter de bonen bovenkomen en zonder
stagnatie doorgroeien, hoe beter het is.
Als bemesting op klei- en zavelgronden wordt 80 - 120 kg N per
ha geadviseerd. Op humusrijke zandgrond 60 - 80 kg N. Laat
gezaaide gewassen vragen door een geringere ontwikkeling wat
minder stikstof. In de praktijk varieerde de N-gift op 19 prak
tijkpercelen van 30 kg - 184 kg minerale stikstof, terwijl in
verschillende gevallen nog flinke hoeveelheden drijfmest wer
den aangewend. Daarbij komt nog de N-voorraad in de grond
na bijv. een voorvrucht als spinazie.
Bonen vragen een ruime fosfaatbemesting. Bij een Pw-getal van
21-30 (dus vrij laag) op kleigrond 150 kg en op zandgrond 250
kg P205 per ha. In de praktijk liep deze gift op de nateelt uiteen
van 0 - 184 kg P205 en bedroeg gemiddeld 100 kg na doperwten
en 117 kg na spinazie als voorvrucht.
Bonen reageren veel minder op een kalibemesting. Hoewel bij
een kaligetal van 16-20 (goed) op kleigrond en op zandgrond
bij een kaligetal van 10 - 12 (voldoende) 100 kg K20 per ha
wordt geadviseerd, blijft de kalibemesting in de praktijk op
moet altijd gebruikt worden in samenhang met het handelsmerk
of standaardbedrukking van de exporteur.
nateelt vaak achterwege. Over de bemesting met kali en fosfaat
op de nateelt in relatie met die op de voorvrucht is nog weinig
bekend. Onderzoek hierover is gaande.
Gelet op de hoeveelheden fosfaat en kali die de praktijk op de
voorvrucht spinazie strooit, is het aannemelijk dat op de bonen
minder fosfaat en geen kali wordt gestrooid. Bonen na doperw
ten worden door de praktijk bij lagere fosfaattoestanden vaak te
weinig met fosfaat bemest.
In 't kort
O m teleurstellingen bij de nateelt van stamslabonen te
beperken, zal de praktijk op enkele zaken attent moeten
zijn.
Naast het kiezen van een geschikt ras voor de late teelt is het
tijdstip van zaaien belangrijk. Zaaien na 10 juli leidt dik
wijls tot teleurstelling.
Wellicht moet de praktijk op minder strorijke gronden het
plantenaantal verhogen tot 40 per m2 en geen bredere rije
nafstand kiezen dan noodzakelijk is voor het zaaien en
oogsten.
De grondbewerking na doperwten is vaak moeilijk. Een
goed doorlatend zaaibed, zonder vaste lagen, voldoende fijn
en vlak is noodzakelijk.
Waarschijnlijk strooit de praktijk teveel stikstof maar te
weinig fosfaat.
ELK JAAR GROEIEN veel sloten en akkerbouwgebieden
weer vol riet- en liesgras. Deze twee grasachtigen zorgen
voor een enorme massa plantenresten die straks bij het
slootwater weer op het land komen. Door riet- en liesgras in
de 2e helft van juli met 10 a 20 kg dalapon te bespuiten, hebt
U kans op een radikale opruiming van deze 2 massavormers
in uw sloot. De sloot blijft sloot en U zit straks niet met een
massa slootvuil.
EEN GOED FUN DA MENT is een eerste vereiste voor een
goed gebouw. Wanneer uw gebouw ook nog moet dienen
voor aardappelbewaring moet het fundament ook bij een
langere koude winter nog weinig of geen koude doorlaten.
Hier zijn regels voor. Een fundament mag niet opvriezen en
moet geïsoleerd zijn. Vraag advies voor U gaat bouwen.
Later moet U niet meer vragen maar genoegen nemen mei
het resultaat.
KNOLSELDERIJ BEGINT pas eind augustus echt te
groeien. Het is dus ook helemaal niet erg als door de weer
somstandigheden er nog niet voldoende kunstmest op ligt.
Geef het nu niet in een keer maar doe er 2 of 3 keer over,
zodat begin september al het reisgeldop het land ligt. Ga
niet overdrijven met stikstof want U moet geen bladtelet
worden maar een knollenteller. 280 kg N per ha in totaal is
ruim genoeg.
BLAUWMAANZAAD moet eigenlijk vlak voor de bloei
nog 35 kg N krijgen. De zaadvorming wordt er dooi
verbeterd en daar gaat het juist om.
UIEN MOET U wekelijks spuiten met 3 kg/ha maneb-
/zineb of 3 kg mancozeb of 2 kg Daconil M per ha. Dit is
een preventieve bespuiting tegen bladvlekkenziekte. U moei
deze bespuitingen volhouden tot 4 weken voor de oogst.
Uien telen is niet altijd winstgevend maar zieke uien zijn
zeker niets waard.
TIJDENS EEN zeer natte periode zullen de meeste gras-
landpercelen slecht door het vee worden afgegraasd. Wan
neer U geen maatregelen neemt, blijft, de gehele zomer de
weide ruig en bossig. Ontevreden onrustige koeien en een te
lage melkgift zijn het gevolg. Het is daarom nodig om
dergelijke percelen te blotenen het afgemaaide "spul'
van het perceel af te voeren. Hierna stikstof strooien en U
krijgt weer smakelijk en goed gras dat de koeien graag
zullen vreten.
HOE GROOT moet een graskuil zijn? Een vraag die be
paald wordt door de kg-opbrengst per ha, de breedte van de
kuil en de lengte van de op-en afrit. Wanneer de opbrengst
per ha 4 ton dr. st. bedraagt en de kuil aan de voet 5.50 m
breed is, moet de kuil een lengte hebben van 4.40 m. Het te
gebruiken plastic dient 9 m breed te zijn. Afgedekt met wat
grond blijft er na bezakken een kuilvoerdikte van 1.25 m
over.
OP DE P ROEFBOERDERIJ EN "Heino" en "Cranen-
dónck"is het effekt nagegaan van snijmaïs aan koeien die 's
nachts zijn opgestald. Wanneer naast snijmais is 1 V2 kg
krachtvoer ekstra wordt verstrekt, is de melkgift vrijwel
gelijk t.o.v. dag en nacht weiden. Deze methode is zeker
bruikbaar voor bedrijven met te weinig grasland aan huis.
De percelen op afstand kunnen dan worden gebruikt voor
müïsteelt.
11