KNLC KOMMENTAAR q Pachtzaken gropatax Groothandel vecht nog steeds om erkenning fffV Over Grond en B ij alle (iiskns.ie over de toekomst van land- en tuinbouw wordt vandaag de dag weer veel meer aandacht aan de faktor arbeid besteed, dan gedurende de zestiger en begin zeventigerjaren. Dat geldt dan zowel wat betreft de hoeveelheid mensen die in de agrarische sektor werkzaam is, als de omstandigheden waaron der zij de arbeid verrichten. Verbetering van de werkomstandig heden, verkorting van de werktijd en behoud van werkgelegen heid zijn ook in onze geledingen steeds veelvuldiger opklinkende termen. Wat is er in feite aan de hand. De (mannelijke) be roepsbevolking werkzaam in land- en tuinbouw bedroeg in 1947 nog zo'n 20% (530.000 personen) van de totale Nederlandse be roepsbevolking. In 1960 was dat al tot 12% gedaald en nu be draagt het percentage minder dan 6, ofwel ruim 200.000 perso nen. Ook de samenstelling van die mannelijke beroepsbevolking is sterk veranderd. In 1947 was 45% bedrijfshoofd, 20% meewer kende zoons en 35% vreemde arbeidskrachten. Nu is 70% be drijfshoofd, ruim 10% meewerkende zoons en bijna 20% vreemde arbeidskrachten. Duidelijk dus een tendens naar meer eenmans bedrijven en een aanzienlijk lagere opvolgingsdruk dan in de jaren na de oorlog. Zouden we de ontwikkeling van de zeventiger jaren doortrekken dan moet een verdere afname van het aantal bedrijven met 2 a 3% per jaar verwacht worden, evenals voor het aantal in de landbouw werkzame personen. Dit zou dan voor het jaar 2000 het beeld van 75 a 80.000 bedrijven met 125 130.000 werkers scheppen. In de landbouw-verkenningen van twee jaar terug werd door het Ministerie een nog veel sterkere teruggang van het aantal bedrijven en werkenden geschetst. Dat de terug loop nu al een duidelijke vertraging vertoont heeft een aantal konkrete oorzaken. Zo betekent de doorlopend hoge werkloos heid dat de omschakeling vanuit de landbouw op een ander be roep praktisch niet meer voorkomt. Bovendien zien we relatief meer jonge mensen alsnog voor het boerenberoep kiezen. Soms zelfs nadat men al een andere opleiding heeft gevolgd. Ook van buiten het boerenmilieu neemt de belangstelling voor het boe renvak toe: al gaat het hier nog maar om betrekkelijk kleine aantallen. Al met al betekent dit wel dat het percentage opvolgers niet verder daalt en hier en daar zelfs weer èen stijgende tendens vertoont. D e groothandel moet nog steeds strijd voeren om er kenning van de betekenis van zijn funktie in onze samen leving. Een betekenis die ondanks haar moeilijke meet baarheid in materieel opzicht toch van groot belang is voor onze welvaart." Werkgelegenheid in de landbouw Beleidsombuiging /I Is er tegenwoordig gesproken of geschreven wordt over het stelsel van heffing van inkomstenbelasting in de agrari- - sche sektor, kunt u er vrijwel zeker van zijn dat mede-punt van behandeling is de vrijstelling van de waardeveranderin gen van onroerende goederen behorende tot het vermogen van een landbouwbedrijf voorzover deze waardeverandering niet in de uitoefening van een bedrijf is ontstaan. De vrijstelling wordt door de agrarische samenleving heftig verdedigd, maar door vrijwel alle andere sektoren van de samenleving heftig aangevallen. Men spreekt in laatstgenoemde kringen dan van bevoor rechting, van het boerenprivilege Nu zijn privilegiën bij de wet, ja zelfs bij de Grondwet verboden. In art. 189 van de Grondwet staat namelijk: Geen privilegiën kunnen in het stuk van belastingen wor den verleend Nog in 1966 is een proeve van een nieuwe grondwet ver schenen en hoewel daarin werd voorgesteld de uitdrukke lijke bepaling te doen vervallen werden privilegiën taboe verklaard: Dat wil niet zeggen dat persoonlijke vrijdom men van belasting van een aard als ten aanzien van de koning zijn verleend, naar de grondwet voortaan geoorloofd zouden zijn Deze zinsnede uit de toelichting bij de "proeve"ziet, en dat blijkt m.i. duidelijk, op voorrechten aan bepaalde personen verleend, zoals in het verleden adel en geestelijkheid waren vrijgesteld van belastingen. De omschrijving van een privilege is, naar ik meen, een voorrecht of bijzondere vrijdom aan een "persoon" verleend. Dit betekent dat de voorrechten en vrijstellingen, die ver leend worden bij bepaalde omstandigheden, waarin ieder geplaatst kan zijn, geen privilegiën zijn. Zij die zich kunnen vinden in de hierboven gegeven om schrijving van privilegiën erkennen dus, dat de landbouw- vrijstelling geen privilege is. Toch kennen wij ook in Nederland nog privilegiën en wel die van de belastingvrijdom van het Koninklijk Huis. Her haaldelijk zijn pogingen aangewend om dit voorrecht van de Kroon aan te tasten, maar tot nog toe zonder resultaat. Het is reeds in zoverre aangevochten, dat bij de laatste wijziging van de grondwet in 1972 een zodanige verschraling tot stand kwam, dat nog alleen vrijgesteld zijn de uitkeringen ten laste van de Rijk, alsmede de vermogensbestanddelen dienstbaar aan de uitoefening van de funktie. Zou één van de leden van het Koninklijk Huis een parti- kulier baantje uitoefenen dan valt dit normaal onder de heffingen. Voordien was er sprake van een vrijstelling van persoonlijke belastingen voor het gehele inkomen en ver mogen. Geheel tegen de geest van de tijd in is een geheel ander privilege tot gelding gekomen. Dat van de internationale ambtenaar. Het personeel van internationale organisaties, zoals bijvoorbeeld de Verenigde Naties en de NATO vrij waren hun personeel voor de heffing van inkomstenbelas ting van de door deze organisaties betaalde lonen. En V weet wat dat betekent voor het grootste deel van de belastingbetalers. Dan blijft alleen de opbrengst van vermogen over. Als daarop dan oQk nog de belastingvrije som wordt afgetrok ken schiet er veelal weinig of niets over en betekent de vrijstelling van deze opbrengst uit dienstbetrekking prak tisch totale vrijstelling van inkomstenbelasting. A Is wij terugkeren naar de landbouwvrijstelling kunnen wij wijzen op het karakter van het objekt, de grond, dat verschilt van vrijwel elk ander goed. Het kan niet worden gefabriceerd, het gaat bij normaal gebruik niet in waarde achteruit, het is een begeerd beleg- 'gingsobjekt, het is een bedrijfsmiddel dat veelal aan een ander toebehoort, immers wordt ongeveer 50% van de land bouwgronden gepacht; en het is meestal niet vervreemdbaar zonder dat dit het einde van de bedrijfsuitoefening betekent. En er is nog meer te noemen. Naar wij menen is er veel te zeggen vóór het handhaven van de landbouwvrijstelling. Ik ben zelfs van mening dat indien belastingheffing plaats vindt in alle gevallen waarbij waardestijging wordt gekon- stateerd; ook al worcjt deze niet gerealiseerd; dit in vele gevallen het einde van de bedrijfsuitoefening zal betekenen. Indien in het geval van verpachting aan een zoon bijvoor beeld, het verschil tussen aankoopprijs in 1960 en vrije waarde nu moest plaats vinden, kunnen wij stellen dat dan bedrijfsbeëindiging onmogelijk zou zijn. Alleen hierom is handhaving van de vrijstelling van de waardeverandering van onroerende goederen een zaak die bij voortduring onze grootste aandacht verdient. Dit is een belang van de hoogste orde. Paauwe ;'C Onteigening bij K.B. Een vorige keer heb ik geschreven, dat in de meeste gevallen voor onteigening (woningbouw e.d.) in beginsel een goedgekeurd bestemmingsplan nodig is. Een goedge keurd bestemmingsplan is echter niet altijd noodzakelijk. De onteigeningswet bepaalt namelijk, dat bij aanleg, her stel en onderhoud van dijken, bij aanleg en verbetering van wegen en bij aanleg van bruggen e.d. onteigening kan plaatsvinden uit kracht van een Koninklijk Besluit, nadat de Raad van State is gehoord. Alvorens een K.B. wordt genomen, worden belanghebbenden in de gelegenheid ges teld hun bezwaren tegen de voorgenomen onteigening en het plan (voor het werk) kenbaar te maken aan een kom missie, die wordt benoemd door en uit Gedeputeerde Sta ten. Een dergelijke procedure neemt uiteraard veel minder tijd in beslag dan wanneer onteigend moet worden voor woningbouw e.d., indien er tenminste gewacht moet wor den op een goedgekeurd bestemmingsplan. Taxatie onroerend goed In "De Pacht" van maart j.l. schrijft Dr.Ir. M.J. Boerendonk onder de titel: "Dringende noodzaak van verbetering van het taxatiewezen van onroerend goed" ondermeer: "Het Neder landse volk is verbijsterd en verbolgen over de ontstellende mislukking van de waardevaststellin'g - in de zin van redelijk en dus aanvaardbaar - als grondslag voor de heffing van de on- roerend-goedbelasting. De heer Boerendonk merkt o.a. op, dat de waarde van gebouwen behalve door de toestand van de markt (vraag en aanbod) mede dient te worden bepaald door de stichtingskosten, ouderdom, doelmatigheid, inrichting en. in sommige gevallen, opbrengstwaarde. Zou men de verkeer- swaarde als grondslag voor de O.G.B. willen behouden, dan zou deze door zeer goed opgeleide en ervaren taxateurs nauwkeurig voor alle percelen moeten worden vastgesteld, waarbij gebruik moet worden gemaakt van berekeningen van vervangingswaar de en opbrengstwaarde. De heer Boerendonk is het niet eens met de wijze, waarop de waardevaststelling thans plaats vindt en hij pleit dan ook voor onderwijs en voorlichting, waarbij de top uit het buitenland zou moeten komen. Zijn doel is te komen tot een "goed funk- tionerend netwerk" van raadgevende ingenieurs voor onroe rende goederen. Het zal U duidelijk zijn, dat ik het niet met de schrijver eens ben. Ten eerste ben ik niet "verbijsterd en verbolgen", ten tweede heb ik blijkbaar meer vertrouwen in het taxatiewezen dan de heer Boerendonk. De verkoopwaarde van onroerend goed komt tot stand door vraag en aanbod, waarbij uiteraard ouderdom, ligging, konstruktie en onderhoudstoestand van de gebouwen een rol spelen. Bij de vaststelling van deze verkoopwaarde spe len ervaring, intuïtie en bekendheid met de markt een belang rijke rol; er zijn n.m.m. voldoende mensen die aan deze eisen voldoen, kapabel zijn, een goede ondergrond hebben en de ontwikkelingen op het gebied van onroerend goed volgen. Hiermee wil niet gezegd zijn, dat met name bij de O.G.B. altijd alles naar wens is verlopen, dat daarom het hele "taxatiewezen" op de helling moet, gaat duidelijk te ver. Tot slot nog enkele opmerkingen over de grondslagen van de O.G.B.: waarde of oppervlakte (met korrektiefaktoren). Prof. Brüll heeft in het Weekblad voor Fiscaal Recht de motieven van Staatssekretarissen van Binnenlandse Zaken en Financiën om de waardegrondslag te laten vervallen nog eens onder de loupe genomen. Van deze motieven blijft - terecht -' niet veel over! Vooral ook bij agrarische bebouwing zou de oppervlakte grondslag tot veel onbillijkheden leiden. Veel gebouwen, hoe groot en hoe goed ook, voldoen door veroudering niet meer aan de eisen. Niet voor niets heeft 88% van de gemeenten voor de waardemaatstaf i.p.v. de oppervlaktemaatstaf gekozen! Mr. H. van Es M. och vind ik ook dat zonder verdere beleidsmaatregelen het tempo waarin bedrijven en mensen uit de landbouw verdwijnen nog te hoog is. Zeker ook als we zaken als leefbaarheid op het platteland erbij betrekken. Op twee manieren zou naar zijn me ning het landbouwbeleid kunnen bijdragen aan een ontwikkeling die voor meer mensen behoud van een arbeidsplaats in de land bouw betekent. Uiteraard dan een arbeidsplaats waarin men een goede boterham kan verdienen. In de eerste plaats door onze technologische kennis en ontwikkeling daarvan meer in te zetten voor verbetering van de produktiemethodieken en verlaging van de kosten op het doorsneebedrijf, zonder dat het steeds tot aan zienlijke produktieuitbreiding hoeft te leiden. Dat betekent na tuurlijk een geweldige aanpassing van de koers van onderzoek en voorlichting. Toch zullen we daarvoor niet moeten schromen. In de tweede plaats kunnen natuurlijk betere prijzen ofwel meer overheidsbijdragen zorgen dat meer mensen in de agrarische sektor hun boterham kunnen verdienen. In overgangssituaties zullen extra overheidsmiddelen zeker nodig blijven: uiteindelijk zullen de mensen in de land- en tuinbouw toch hun inkomen naar mijn mening moeten kunnen verwezenlijken via de opbrengst van hun produkten. Dus via de prijs die de konsument betaalt. Nu het een feit is dat de overheid krap bij kas zit en dat ook het ideale EG-prijsbeleid morgen nog niet gerealiseerd lijkt te zijn, zou ik toch wel willen waarschuwen voor een beleid wat te zeer gericht is op enkel maar het ene doel van behoud van werkgelegenheid in de landbouw. Immers het koste wat kost zowat alle mensen in de landbouw houden, desnoods op minimuminkomen, zal toch ook de meeste boeren en tuinders niet erg aanspreken. Daarom dient er ruimte voor een zekere ontwikkeling te blijven. Al moeten we er natuurlijk wel naar streven zoveel mogelijk mensen een goed bestaan te verzekeren in de agrarische sektor. En is het duidelijk dat de faktor menselijke arbeid vandaag de dag ook in land- en tuinbouw weer voorop komt bij de belangenafweging. LUTEIJN Dit o.m. zei staatssekretaris Haze kamp (ekonomische za ken) bij gelegenheid van het 40-jarige jubileum van de Ve reniging ter Behartiging van de Nederlandse Aardappel- handel (V.B.N.A.). Export B ijna een kwart van ons uitvoerpakket bestaat uit agrarische produkten en de handelsbalans voor deze produkten vertoont een positief saldo van 8,3 mld. Bovendien komt de uitvoer- stijging van 1 mld.. die verleden jaar werd bereikt, bijna helemaal voor rekening van produkten van land- en tuinbouw. Dat is een prestatie, die alle lof verdient, want het is duidelijk. dat ook de export van landbouwprodukten een voortdurende, grote inspanning vergt. Als gevolg van het hoge peil van de lonen en de sociale voorzieningen in ons land is onze konkur- rentiepositie in hoge mate afhankelijk van de kwaliteit van de produkten, van de efficiency in de bedrijven en van het servi ceniveau dat zij hun afnemers bieden. De groothandelaar moet zich voortdurend aan de gewijzigde omstandigheden aanpassen. De overheid wil met het sektorbeleid, het bedrijfsleven hierbij zoveel mogelijk steunen. Het gaat er om knelpunten weg te nemen, of te verzachten en ontwikkelingen, waar perspektief in zit, aan te moedigen. Wil ons land zijn plaats in de wereldeko- nomie handhaven, dan is een~strukturele verbetering op ver schillende punten vereist. De overheid kan daarbij de helpende hand bieden, doch het bedrijfsleven zelf zal de verbeteringen moeten realiseren. In bepaalde gevallen is financiële steun mo gelijk, maar de regering moet hier, al was het maar om budget taire redenen, beperkingen opleggen. Van wezenlijk belang zijn echter de maatregelen gericht op verbetering van de bedrijfs- rendementen en matiging van de kostenstijging. 3

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1979 | | pagina 3