Uit het leven van Dr. Ir. F.P. Mesu jeugdherinneringen XI Bewerking Ir. M A. Geuze D e Drentse tijd is misschien wel de moeilijkst bewerkbare periode uit zijn leven, zoals de auteur dat mij toezond. Drenthe is niet goed bekend in Zeeland, de problematiek in die tijd was toch wel geheel verschillend van het beeld in Zeeland; kanalen en waterlopen daar en hun geschiedenis of totstandkoming zullen in ieder ander gebied trouwens niet te zeer tot de verbeelding spreken. Maar daarom is ook deze geschiedenis weer interessant, omdat het zo beeldend weergeeft wat een begaafd man als Mesu heeft gevormd en ook hoe sprankelend altijd zijn opmerkingsgave en zijn oprechtheid waren onder vaak zo uiteen lopende omstandigheden. D, V D, M, D O DE DRENTSE TIJD (1920-1923) Hij begint te vertellen dat hij bij zijn aankomst werd afgehaald door Prof. Elema. Ik weet dat dit de Zeeuwen van thans niets zegt, maar in Drenthe (en trouwens ook in Wagenin- gen) was en is Elema een begrip. Er staat vast ergens een stand- of borstbeeld van hem daar; in ieder geval was zijn portret algemeen. Leest U maar, wat Mesu over hem zegt! "J-'lema was buitengewoon Hoogleraar in Wageningen in Grondverbetering en tevens Rijkslandbouwkonsulent voor de Provincie Drenthe. Hij was een erkende autoriteit niet alleen op het gebied van de grondverbetering (ontwatering, ontginning), maar ook een uit stekend kenner van het gewone landbouwbe drijf. Hij was zeer gezien bij de Drentse boeren. Op zeer vele Drentse boerderijen hing een portret van Elema, dat door het Drents Land- bouwgenootschap aan alle leden was toege zonden. Zelfs werd hij vaak geraadpleegd door landbouwers in familieomstandigheden". Ik wil er nog wel aan toevoegen dat ook ikzelf nog de praktische kennis van Elema op college heb ervaren. Hij kwam 's zondagsavonds uit Assen met de trein naar Arnhem, dan met de bus naar Wageningen, waar hij logeerde in Hotel de Wereld. Daar stond een grote kan met zwarte koffie voor hem klaar, die hij eerst op dronk alvorens naar bed te gaan. Met zijn vrij lange roodachtige krulbaard, een dun sigaartje sprietelde uit een behaarde lippartij, was hij zo al een opmerkenswaardige figuur, temeer om dat in die jaren rond 1920 een baard zeldzaam was. Elema wist ook alles over ontginningen en ontginningsgronden, evenals van de "gebreks- ziekfcen" en verschijnselen, die zich in de ge wassen daar plachten voor te doen/Zijn kennis was in 't bijzonder praktisch gericht, het was veld- en waarnemingskennis. Hij kon op eigen waarneming afdoende adviezen baseren, te vens berustende op wat de landbouwweten schap in dat tijdvak te bieden had. Uit dien hoofde nam hij wel zijn kollega's-landbouw- scheikundigen die zwoeren bij grondmonsters en pH (zuurgraad) op de hak en sprak smalend over de poe-ha die zij van die pH maakten. Deze man was voor Mesu een buitengewone steun. Gedurende de eerste maanden verge zelde hij hem regelmatig op zijn fietstochten door de gehele provincie, waar hij boerderijen en er zelfs moeilijkheden, lusten en lasten leerde kennen. Elema fietste 6 a 7000 km per jaar a raison van 3 ct. de km. Elk jaar nam hij een nieuwe fiets voor 100,— En de zaterda gavonden bracht Mesu vaak bij de Elema's door, waarvan bekend was dat Mevr. Elema niet alleen Assen maar ook zijn bewoners met alle deugden en ondeugden kende. 1 n de vorige aflevering noemden we het rap port over "De invloed van den Waterafvoer op het Nederlandsch Landbouwbedrijf'. Het ver slag over Drenthe was van Elema. Drenthe dat de vorm heeft van een omgekeerd etensbord was wat de afwatering betreft er treurig aan toe. Om verbetering te brengen had het Prov. Bes tuur van Drenthe een "Rivierenbureau" opge richt, onder de Prov. H.I.D., de heer De Jonge. Een aantal Delftenaars en M.T.S.-ers moest plannen ontwerpen en Mesu moest van land bouwkundige zijde daarbij behulpzaam zijn, o.a. door de eisen aan te geven vanuit agrarisch oogpunt te stellen. Voorts moest hij de boeren ter zake voorlichten, lezingen houden e.d. Direkt na zijn aankomst in Assen, maakte de nieuwkomer zijn opwachting bij de Commis saris der Koningin, de heer Linthorst Homan en bij de H.I.D. De eerste gaf een duidelijk overzicht van de plannen en hoopte spoedig met de uitvoering te kunnen beginnen; De Jonge was minder optimistisch. Hij wierp legio vragen op over de eisen waaraan de verbete ringen moesten voldoen, over het al of niet voor- of nadien oprichten van waterschappen, de verdeling van de kosten over Rijk, Provincie en belanghebbenden en dan weer hoe die kos ten in de Waterschappen te verdelen, met of zonder klassifikatie, hoeveel klassen enz. De Jonge was besluiteloos, kon zijn ei niet kwijt en toch moest op korte termijn worden beslist. Mesu kon in dat eerste stadium ook niet veel antwoorden. Op dit gebied bestond slechts weinig literatuur. Wel voor polderland en sterk hellend terrein, maar niet voor gebieden tussen beide in gelegen. Het Rivierenbureau was begonnen met het sa menstellen van kaarten 1 10.000, de begren zing der verschillende stroomgebieden en wa terpassingen, één punt per hektare in de stroomdalen, tot één punt per 10 hektare op de middenhoge en hogere delen. Stroommetingen werden uitgevoerd bij lage, middenhoge en hoge afvoeren, gewoonlijk met zeer onbevre digend resultaat. aar in Drenthe ontmoette Mesu de inge nieur Joh. van Veen, met wie hij bevriend ge raakte. Van Veen stelde veel belang in de Drentse wordingsgeschiedenis. Zij kwamen in kontakt met Prof. van Giffen, archivaris van het Drents Museum te Assen en met Dr. Bei- jerinck te Wijster, een studiegenoot uit Wage ningen. Beijerinck was tijdens zijn studie in praktijk geweest op een boerderij in Drenthe, had daar kennis gemaakt met de dochter, was ermede verloofd en getrouwd en na het overlijden van zijn schoonvader boer geworden op een mid delmatig grote boerderij in Wijster. Hij werd later Direkteur van het Biologisch Station te Wijster. Zijn vrouw, hoewel slechts lagere school heb bend, wist zich door eigen studie zo op te wer ken, dat zij bij zijn studies een zeer gewaar deerde hulp en steun werd. Met Beijerinck en Van Veen zocht men op prehistorische nederzettingen naar stenen en bronzen bijlen, pijlspitsen, schrapertjes, enz. Mesu was zelden gelukkig, maar zowel Beije rinck als Van Veen waren dat in het vinden wel. Het was alsof deze voorwerpen in hun nabij heid uit de grond naar hen toe kropen, terwijl zij bij hem zich dieper in de grond trachtten te verschuilen. Het kan ook zijn dat Mesu er minder kijk op had. Kort na zijn vertrekt uit Drenthe heeft ook Van Veen ontslag genomen bij het Rivierenbureau en een funktie aanvaard bij de Alcoa, een bauxietonderneming in Suriname. Hij is ook hier slechts enkele jaren werkzaam geweest. Het werk beviel hem niet en hij keerde terug en werd ingenieur bij de Rijkswaterstaat, Direktie Benedenrivieren. Daar kwam hij tot ontwikkeling. Hij promo veerde met lof, verkreeg van het Bataafs Ge nootschap een gouden medaille voor zijn speurwerk, adviseerde in Engeland, Servië en Zweden over waterbouwkundige vraagstukken en werd de beroemde Sekretaris-deskundige van de Delta-Commissie. Het was overigens een "va et vienf' bij het Rivierenbureau. Bekwame krachten" promo veerden, de zwakkere bleven hangen. p verzoek van plaatselijke afdelingen van het Landbouwschap hield Mesu vaak inleidin gen over de in voorbereiding zijnde plannen. Dit was altijd des avonds bij maan, omdat de wegen meestal onverhard waren en men per fiets met kaars- of carbidlicht naar de verga dering moest komen. Op een dag fietste hij in stromende regen van Dalen in Zuid-Oost- Drenthe naar Wapse, in de nabijheid van Fre- deriksoord een afstand van rond 45 km. en kwam doornat aan. Vóór de vergadering had hij nog gelegenheid zijn natte kleren enigszins te drogen bij de kachel in de gelagkamer. Kort daarop kwamen de boeren in hun natte plunje. Zij rookten hun pijp of slechte sigaren tijdens de inleiding. De rook was te snijden. De rook, gemengd met de dampende natte kleren en de stank van ingekuild voer maakte dat de spreker op het laatst van zijn inleiding haast geen adem meer.kon halen en slechts met moeite zijn pe roratie kon eindigen. Na de afloop der verga dering moest hij dan nog rond 20 km fietsen naar Assen. Het succes van zijn inleidingen was meestal niet groot. De boeren waren meestal zeer wantrouwig en bang voor de kosten. Meermalen werd de suggestie geuit, dat de plannen alleen maar goed waren om jonge in genieurs aan een baantje te helpen. eel aandacht werd besteed aan de plannen tot verbetering van de Oude Vaart, een stroompje, stromend van Orvelte, via Wester- bork. Beilen, Dwingelo, Uffelte en Havelte naar Meppel. Gewapend met een grondboor ter lengte van rond één meter heeft Mesu dui zenden hektaren geboord en beschreven; zand, veen, keileem, ijzeroer, zandoer, hoog of laag gelegen, kwaliteit van de zode, al dan niet aanwezigheid van giftige kruiden enz. Een en ander ongeveer op de wijze zoals later door de Stichting voor Grondkartering en in de Zui derzeewerken is gewerkt. Hij logeerde dan in Hotel Wesseling in Dwin gelo. De gebroeders Wesseling waren behalve hotelhouder ook boer en interesseerden zich zeer in zijn werk. Zij konden hem ook waarde volle inlichtingen verschaffen. Hij had toen min of meer het voornemen te trachten uit dit materiaal zo mogelijk een proefschrift te brou wen. Helaas is als gevolg van overstelpende werkzaamheden, toen eindelijk de uitvoering begon, van dit voornemen niets meer gekomen. Jarenlang werden de gegevens en kaarten van dit onderzoek bewaard, totdat zij tenslotte bij een of andere verhuizing verloren zijn geraakt. In het stroomgebied van de Oude Vaart kwa men nog op uitgebreide schaal wilde be vloeringen voor. In de winter en het vroege voorjaar werden stuwen dichtgezet. Het op gestuwde water overstroomde aan weerszijden het lage land. Het water kwam tot stilstand, de voedende bestanddelen zakten naar beneden, waardoor deze bevloeide landen een behoor lijke opbrengst gaven. Dit geschiedde twee tot driemaal per seizoen. Het gevolg van deze wil de bevloering was dat enkele honderden hek taren een behoorlijke opbrengst gaven, maar dat daartegenover enkele „duizenden hektaren in zeer ongunstige omstandigheden kwamen te verkeren. Zij kregen te weinig water als be mesting, maar daartegenover gedurende maanden een veel te Jioge winterstand. Zij kwamen tussen water en lucht te verkeren, de slechtste toestand, die men zich kan indenken. e grote grondeigenaren zoals de Familie van Holthe tot Echten en enkele anderen had den het "vlees", de honderden kleine eigenaren de "botten". Mesu hield in dit gebied meerdere inleidingen om tot verbetering te geraken. De grote eigenaren waren in het algemeen fel tegen omdat zij terecht vreesden dat zij na ver betering, waarbij de wilde bevloeringen zouden worden opgeheven, hun bevoorrechte positie zouden hebben verloren. Wanneer de duizen den hektaren, die nu als gevolg van de onbe vredigende toestand slechts weinig opbrachten, in produktiviteit sterk zouden stijgen zou het aanbod van hooi zo sterk stijgen, dat de jaar lijkse verhuringen veel minder zouden op brengen. Eén dezer eigenaren, President van de Recht bank in Amsterdam, waarschuwde mij dat hij niet zou aarzelen de Provincie een proces aan te doen, wanneer tot opheffing van de bevloerin gen werd besloten. De Commissaris der Ko ningin met het Provinciaal Bestuur zetten ech ter door. (Het is nimmer tot een proces geko men omdat bij nauwkeurige studie bleek dat de zg. "Oude heerlijke stuwrechten", minder goed gefundeerd bleken als werd geclaimd.) Intussen waren van een aantal Drentse stroomgebieden de waterpassingen met lengte en dwarsprofielen der waterlopen gereed ge komen. De Hoofdingenieur aarzelde echter nog steeds. De werkloosheid in de provincie nam echter steeds ernstiger vormen aan. De turfprijzen daalden doordat er weer voldoende kolen werden aangeboden. Meerdere fabrie ken gingen over van turf tot kolen stoken. Al leen al in de gemeente Emmen waren ruim vijfduizend werklozen. De regering gaf aan een werkloze veenarbeider een steun van acht gul den per week. Om misbruik te voorkomen moest de werkloze een verklaring van een ver- vener overleggen, dat hij één of meerdere sei zoenen bij hem als veenarbeider werkzaam was geweest. 1 Nu was het hek van de dam. Van heinde en ver trokken woonwagenbewoners naar Emmen en hoewel zij nimmer in het veen gewerkt hadden, eisten zij van de verveners een verklaring, dat zij in het veen gewerkt hadden, onder bedrei ging dat zij anders de turfhopen in het veen in brand zouden steken. Om dit te voorkomen, werd de geëiste verklaring meestal afgegeven. e vervener betaalde de steun immers toch niet en hij liep dan geen gevaar. In Emmen ontstond een uitgebreide wijk van woonwagens met genummerde straten. De spanning werd desondanks steeds ernstiger. Er ging geen nacht voorbij of in het veen gingen één of meerdere turfhopen in vlammen op. Tenslotte greep de regering in. Op een dag kwam minister van IJsselsteijn naar Assen om met het Provinciaal Bestuur de toe stand te bespreken. Mesu werd .bij deze bes preking uitgenodigd. Van de zijde der regering werd sterke aandrang uitgeoefend om objekten aan te wijzen, waarmede begonnen zou kunnen worden. Na veel gepraat werd besloten om in het zuidoosten van Drenthe met de verbetering van het Hoolslootsdiep onder Erm en Dros- tendiep onder de Klenke en met het Loodiep onder Gees aan te vangen. De verbetering zou geschieden, rekening houdende met een maxi mum zomerafvoer van 0,4 m^ sec/1000 ha en 0,7 m^ sec/1000 ha winterafvoer, zodanig dat bij deze afvoeren de waterstand in de zomer 0,30 m beneden maaiveld en in de winter "splis" zou staan, met het maaiveld van de laagste percelen, een en ander bij een maxi mum snelheid van het water van 0,9 m per sec., teneinde uitschuring van de bodem en bescha diging van de taluds te voorkomen. (In de loop der jaren zijn een groot aantal be ken in ons land op deze aannamen verbeterd. Op den duur bleken zij echter te klein en wer den de aannamen verhoogd tot 0,9 m^ sec/1000 ha bij een waterstand van 0,30 m be neden maaiveld van de laagste percelen). In aanmerking nemende de besluiteloosheid van de Hoofdingenieur werd besloten de uit voering op te dragen aan de Ned. Heide Mij en Grontmij. Over uiterlijk vier weken zou moeten zijn aan gevangen. Er zou 50 uren per week moeten worden ge werkt. Het loon werd vastgesteld op 20 cent per uur en 24 cent in akkoord. Getracht zou wor den met de oevereigenaren overeenstemming te bereiken omtrent de verruiming, afsnijding van bochten, enz. een en ander met toekenning van schadeloosstelling, vast te stellen door een tweetal te goeder naam en faam bekend staan de taxateurs. De Hoofdingenieur kon zich slechts met moeite neerleggen bij deze wijze van werken, zonder dat het toekomstig onder houd en de verdeling der kosten waren verze kerd. Hij bemoeide zich dan ook niet met de uitvoering, terwijl het Rivierenbureau zich zelfs niet met het toezicht op de uitvoering mocht bemoeien. Uiteraard tot grote teleur stelling van de bij dit bureau werkende inge nieurs. Het resultaat was dat het overleg met de Heide-Mij en Grontmij bij de uitvoering vrij wel geheel op Mesu kwam te rusten. et de Drentse Stoomtram Mij werd over legd omtrent het transport der arbeiders. We gens het tekort aan personenwagens werden veewagens en vrachtwagens van banken voor zien. De direkteur van het Arbeidsbureau in Emmen zcu de arbeiders aanwijzen. De rege ring verleende een subsidie van 100% in de arbeidslonen, de overige kosten zouden voor lopig door de Provincie worden voorgeschoten, met de bedoeling na de totstandkoming van waterschappen een deel dezer kosten op de waterschappen te verhalen. In de winter werd met het werk begonnen, aanvankelijk van licht tot donker, daarna 50 uur per week. Laarzen en regenvergoeding werden toegekend. Bij regen mocht het werk echter niet vóór 12 uur worden verlaten. Bovengenoemde arbeidsvoorwaarden gaven van de aanvang af grote ontevredenheid. Zon der te werken ontving men acht gulden per week. Met werken ontving men 10 a 12 gulden per week. Men werkte derhalve slechts voor een loon van 2 a 4 gulden per week, in koude, modder en regen. De Direkteur van het Ar beidsbureau wees bij voorkeur aanvankelijk in hoofdzaak woonwagenbewoners aan, omdat hij daarmede de grootste last had. Toen deze voor een schamel loon moesten werken, (zij kenden het werk ook niet) stoven zij naar alle windrichtingen uiteen. Op den duur kreeg men derhalve wat betere kwaliteit en echte veenar beiders toegewezen. Niettemin liepen de uit voerders aanvankelijk steeds gewapend en meermalen zijn uitvoerders meer of minder ernstig mishandeld. wordt vervolgd Alle rechten voorbehouden. Overname zonder toestemming niet toegestaan.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1979 | | pagina 9