Effekt van
groenbemesting op de
stikstofbehoefte van het volggewas
Suikerbieten
Plantaantal, zaaidiepte en
zaaiafstand
E en redelijk tot goed geslaagd groenbemestingsgewas is van invloed op de groei van het volggewas. Naast het effekt op
de struktuur van de grond door toevoeging van verteerbare organische stof, moet er ook rekening worden gehouden met
stikstoflevering aan het volgende gewas.
B,
Groenbemestingsgewassen
later zaaien
D oor de ongunstige weersomstandigheden is de zaaiperiode
drastisch verlaat. Ook het zaaien van de groenbemestingsge
wassen is daardoor noodgedwongen uitgesteld. Volgens de ka
lender is het voor klaver vrij laat geworden. De kalender is
echter niet alleen bepalend voor de zaaidatum. Ook de situatie
van de grond en de ontwikkeling van de dekvrucht spelen hier
bij een belangrijke rol.
N u het voorjaar aanbreekt, wordt het tijd
om eens na te denken over het plantaantal
waarnaar we gaan streven bij de suikerbie
ten. Zeer vele onderzoekingen hebben in
middels overduidelijk aangetoond dat er in
het trajekt van ruwweg 70.000 tot 100.000
planten per ha niet veel met de opbrengst
gebeurt, mits de verdeling regelmatig is.
Onderlinge afstanden tussen de bieten-
planten van kleiner dan 8 cm of groter dan
56 cm moeten als onaanvaardbaar be
schouwd worden. Het optimum zou liggen
in de buurt van de 38 cm. Met onze door de
mechanisatie noodzakelijke rijenafstand
van 50 cm zitten we dus al dicht in de buurt
van die 56 cm.
D aardoor kunnen we ons in de rij niet te veel
meer veroorloven en moeten we ons alle mo
gelijke moeite getroosten om te komen tot een
regelmatige plantafstand in de rij.
V
D e laatste jaren is de zaaiafstand, de afstand
Serie "Zeeland - Groenbemestingsland"
W. Janse
Mineralisatie van de stikstof
CAR -Toon Slïmmy de Worm
Welk volggewas
In 't kort
Ing. J. Pollema en Ing. A.H.J.C. van Esch
C.A.R. - GOES
Alvorens getallen te noemen die als richtlijn kunnen worden gehanteerd, is het goed enkele aspekten die verband houden
met de stikstoflevering, nader te belichten.
De stikstof komt beschikbaar door mineralisatie. Hiermee wordt bedoeld, dat de stikstof omgezet wordt in een voor de
plant opneembare vorm. Een bezwaar is, dat het heel moeilijk voorspelbaar is, hoé groot het effekt zal zijn op het
volggewas. Er is namelijk geen zekerheid hoeveel en op welk tijdstip omgezet wordt door mineralisatie.
De vlinderbloemige groenbemestingsgewassen hebben het vermogen om stikstof uit de lucht in de grond vast te leggen.
Door grassen en andere stoppelgewassen, zal de stikstof die in de herfst in de grond vrij komt en ook de stikstof die wordt
toegediend, hetzij als kunstmest of als dierlijke mest, geheel of gedeeltelijk worden opgenomen. In het volgende jaar komt
dit weer geleidelijk beschikbaar. Hiermee wordt uitspoeling in de winter naar diepere lagen voorkomen. Door de teelt van
een groenbemestingsgewas ontstaat er dus een stikstofrijkere grond (bouwvoor).
Z oals reeds vermeld komt er in de loop van het groeiseizoen
door mineralisatie stikstof in de grond vrij. Wanneer, en in
welke mate er stikstof vrijkomt, is echter sterk afhankelijk van
de weersomstandigheden. Vocht en temperatuur spelen hierbij
een belangrijke rol. De vochtigheidstoestand van de bouwvoor
wordt sterk beïnvloed door de profielopbouw en de struktuur
van de grond. Tijdens een langdurig koud en nat voorjaar zal de
mineralisatie niet of nauwelijks op gang komen. Naarmate de
vochtigheidstoestand en de temperatuur van de bouwvoor tij
dens het groeiseizoen gunstiger worden, zal de mineralisatie van
de stikstof toenemen. Een andere voorwaarde hierbij is, dat de
struktuur van de grond ook goed is, daar er voldoende zuurstof
aanwezig moet zijn. De hoeveelheid vrijkomende stikstof zal
tenslotte ook afhankelijk zijn van de ontwikkeling van de
groenbemester in de voorafgaande herfst. Een goed ontwikkel
de groenbemester, zowel bovengronds als ondergronds, heeft
een groter vermogen om stikstof vast te leggen dan een zeer
matig gewas.
Uit het bovenstaande zal duidelijk worden dat de stikstof uit
groenbemesting geleidelijk vrijkomt. Daardoor kan soms een
grotere hoeveelheid stikstof rendabel gemaakt worden. Gemid
deld kan met de volgende hoeveelheden rekening worden ge
houden:
Besparing op de stikstofbemesting voor het volggewas bij:
vlinderbloemig groenbemestingsgewas 20-60 kg N/ha
kruisbloemige gewassen en grassen 0-40 kg N/ha
•Routti «r oei rdtening rr»ee
dat Kier *oriq jaar «*r\
.OtatnbnutU'. U oniUr-
elangrijke faktoren bij de keuze van het volggewas zijn o.a.
de lengte van de groeiperiode en de stikstofbehoefte van dit
gewas. Voor vlas bijvoorbeeld kan de bouwvoor té stikstofrijk
zijn, zeker bij een vroege mineralisatie. Konsumptie-aardappe-
len kunnen gezien de stikstofbehoefte en de lengte van de
groeiperiode zeer goed van de (extra) stikstofvoorziening profi
teren. Bij dit gewas is het succes van groenbemesting meestal
verzekerd. Bij de teelt van suikerbieten als volggewas is er kans
op een teleurstellend resultaat. Daar de biet over een uitgebreid
en een aktief wortelstelstel beschikt, kan nog laat in het seizoen
beschikbare stikstof opgenomen worden. Deze late stikstof
komt voor een groot deel terecht in nieuw gevormd blad. Dit
nieuw gevormde blad draagt echter weinig meer bij tót toename
van het suikergehalte. Het kan zelfs een verlaging van het sui
kergehalte tot gevolg hebben. Doorgaans geeft men de voorkeur
aan een grasgroenbemester vóór aardappelen en een vlinder
bloemige groenbemester vóór suikerbieten.
Door de teelt van een groenbemestingsgewas wordt de grond
stikstofrijker.
Er is echter geen zekerheid hoeveel en op welk tijdstip er
stikstof beschikbaar komt door mineralisatie.
De mineralisatie is afhankelijk van de aanwezigheid van vol
doende vocht en van een geschikte temperatuur in de bouw
voor.
Ook de struktuur van de grond is daarbij van groot belang:
omdat er voldoende zuurstof aanwezig moet zijn.
Het is aan te bevelen om bij de keuze van het volggewas
rekening te houden met de mogelijke stikstofnalevering van
het groenbemestingsgewas.
Bekijken we de ontwikkeling van de wintertarwe thans, dan is
inzaai van klaver tot de 3e week van april nog mogelijk. De
slagingskansen zijn in verband met de langere periode tussen
het toepassen van de bodemherbiciden en ae inzaai van klaver
alleen maar groter.
De inzaai in wintertarwe van grassen (Engels- Italiaans) of
alleen Engels raaigras gemengd met zomergranen kan zonder
enig bezwaar in april plaatsvinden. Dit verdient nu zeker alle
aandacht.
Chemische onkruidbestrijding in vlas i.v.m. de inzaai van klaver
Nu het vlas ook laat gezaaid zal worden kan men zich afvragen
of men nog een bodemherbicide zal gebruiken. Volgt er na het
zaaien een droge periode, en deze kans is toch groter bij laat dan
bij vroeg zaaien, dan valt de werking van een bodemherbicide
vaak tegen. Wil men dit risico niet nemen, dan kan men over
stappen op contactmiddelen na opkomst. Wanneer men klaver
gemengd met vlas uitzaait, geeft een na-opkomstbespuiting
goede mogelijkheden wat betreft de onkruidbestrijding en men
spaart de klaver.
Het meest gebruikte middel hiervoor is Extar-Sandoz een
weinig MCFA. Dit laatste is echter voor de klaver riskant. Vei
liger voor de klaver is in dit verband een toepassing van Bass-
gran (3 liter). Dit kan zowel vóór als na het zaaien van de klaver.
Het is wel een veel duurdere bespuiting. (CAR Goes)
CA - Barendrecht
Tabel 1. Plantaantallen (x 1000) bij verschillende afstanden in de rij en
PLANTAANTAL
Voor een maximale produktie (wortel en sui
ker) zijn 70 a 75.000 regelmatig verdeelde
planten per ha het gewenste aantal. Om dit te
bereiken wordt vaak gestreefd naar een iets
Veldopkomst
afstanden
i n
cm in
de r ij
in
15
16
17
18
19
20
50 -
67
63
59
56
53
50
55
73
69
65
61
58
55
60
80
75
71
67
63
60
65
87
81
76
72
68
65
70
93
88
82
78
74
70
75
100
94
88
83
79
75
80
107
100
94
89
84
80
hoger plantaantal, zodat men enige reserve in
bouwt.
Bij een lager plantaantal dan 70.000 wordt de
grondbedekking onvoldoende zodat een deel
van het zonlicht niet benut wordt. Bij een te
hoog plantaantal komt een groot deel van de
drogestofproduktie in het blad terecht met als
gevolg dat de bieten klein blijven, waardoor de
rooiverliezen en de grondtarra toenemen.
Men kan globaal stellen dat elke biet, klein of
groot, ongeveer evenveel grond meeneemt bij
de oogst.
Het is dus zaak om te streven naar een vol
doende aantal planten per ha. Omdat zowel bij
veel als bij weinig planten de produktie niet
optimaal is. Om bij een wijde zaai dit aantal te
bereiken is een hoog opkomstpercentage no
dig. Meestal ligt dit zo rond de 60% maar de
laatste paar jaar is het wat hoger geweest.
De belangrijkste punten waardoor de boer het
plantaantal dat ontstaat kan beïnvloeden zijn
het zaaibed, de zaaidiepte en de zaaiafstand.
De zaaibedbereiding is in het maartnummer
reeds besproken. Samenvattend kan worden
gesteld dat het zaaibed aan de volgende eis
moet voldoen; het zaad moet op een plaats
gebracht kunnen worden waar van boven lucht
en warmte en van beneden vocht kan worden
aangevoerd.
In de praktijk betekent dit dat het zaaibed een
zeer geringe dikte moet hebben (ongeveer twee
cm) en dat het zaad altijd op de vaste onder
grond moet liggen. Uit onderzoek is gebleken
dat opbrengstverschillen voor 35% toe te
schrijven zijn aan het zaaibed.
ZAAIDIEPTE
an groot belang voor de opkomst is ook de
zaaidiepte. Zaaibed zowel als zaajmachine en
afstelling daarvan zijn van invloed op de
plaatsing van het zaad op de gewenste diepte.
Zaad bovenop de grond in een open zaaivoor
ondervindt gemakkelijk moeilijkheden bij kie
ming en opkomst.
Voor het overige moet het zaad bij vroege zaai
en op lichte tot vrij lichte gronden zo ondiep
mogelijk geplaatst worden. Later in het seizoen
bij hogere temperaturen is het niet alleen mo
gelijk maar in verband met mogelijke droogte
zelfs gewenst om iets dieper te zaaien, vooral
op zwaardere grond.
Vroeger in het seizoen staat diep geplaatst zaad
bloot aan vele ongunstige omstandigheden zo
dat niet alleen het aantal maar ook de forsheid
te wensen overlaat. De trage groeisnelheid (la
ge temperatuur) en de lange weg verzwakken
de kiemplant. Dergelijke planten zijn erg
kwetsbaar.
ZAAIAFSTAND
tussen de zaden in de rij, veel groter geworden.
Zaaien "op eindafstand" wordt vrij algemeen
toegepast. Landelijk werd in 1978 ongeveer
75% van het suikerbietenareaal gezaaid op een
zaaiafstand van 15 cm of meer, terwijl maar 5%
werd uitgezaaid op een afstand van 12 cm of
meer.
De grote drijfveer achter dit wijde zaaien is de
arbeidsbesparing, omdat de arbeid op het
landbouwbedrijf steeds krapper en duurder
wordt.
Het wijder zaaien is vooral mogelijk geworden
door gebruik van erfelijk eenkiemig zaad met
een hoge kiemkracht. Ook de moderne zaai-
bedbereidings- en gewasbeschermingsmoge
lijkheden hebben hun bijdrage geleverd.
De risiko's verbonden aan het wijder zaaien
zijn daardoor kleiner geworden maar ze zijn er
nog steeds. Opgepast moet worden dat we deze
risiko's niet onderschatten, immers we kunnen
niet verwachten dat we elk jaar zulke goede
kiemomstandigheden hebben als de laatste
twee jaren. Bij een minder goede opkomst
wordt het aantal planten al gauw kleiner dan
gewenst.
In bovenstaande tabel wordt een overzicht ge
geven van de plantaantallen bij verschillende
opkomstpercentages en zaaiafstanden.
Het risiko van een te klein plantaantal kan
echter beperkt worden door alle faktoren
waarop de boer zijn invloed kan uitoefenen zo
optimaal mogelijk te maken. Voor goede bie
tentelers op daarvoor geschikte gronden zal
toch spoedig een zaaiafstand van 20 cm tot
de mogelijkheden gaan behoren.