Knolselderij areaal groeit nog ieder jaar!
I
Promotie van agrarische produkten in het buitenland
N
Z oals gezegd gaat het merendeel (80%) van de produktie naar
het buitenland, in vele gevallen om daar verder bewerkt te
worden. West-Duitsland is onze grootste afnemer. In 1977/78
was dit land goed voor bijna 28.000 ton (vj 17'; vvj 18'). Frank
rijk volgde op de tweede plaats met 8.000lon (5' en 4') en België
was met een invoer uit Nederland van rond 3.000 ton de derde
op de ranglijst. Een uitvoer die plaatsvindt met name in de
maanden rond de jaarwisseling en doorloopt tot in april.
H et saldo van im- en export van agrarische produkten
nam tot 1977 nog regelmatig toe maar zakte in dat jaar
voor het eerst en wel van iets meer dan 8 mld. in 1976 tot
vlak bij de 7 mld.-Wanneer we echter vaststellen dat in
1978 het tekort op de handelsbalans is opgelopen tot ruim
5,5 mld. dan komt de betekenis van de agrarische export
voor onze totale ekonomie toch duidelijk naar voren.
Aldus de heer A.M. Lichtendahl, plv. hoofd Afzetbevorde
ring van het ministerie van landbouw en visserij in een
lezing op het Produktschap voor Vee en Vlees te Rijswijk.
I~I et bedrijfsleven dient in haar aktiviteiten nauw aan te slui
ten bij die van de onpersoonlijke propaganda-organisaties om
inefficiënte bestedingen - geldverspilling - te voorkomen.
N a te hebben stilgestaan bij de in het buitenland bestaande
(overheids)-organisaties op het gebied van de onpersoonlijke
propaganda, ging de heer Lichtendahl in op de vraag: waarom
meer samenwerking.
drs. J. v.d. Velden
Produktschap voor Groenten en Fruit
Afdeling Dokumentatie
Een wintergroente die nog slechts op beperkte schaal gesignaleerd wordt op de menukaart van de Nederlandse
huishoudens dat is knolselderij. Vanaf oktober tot en met februari is dit produkt volop beschikbaar. De eigenschappen die
het o.a. met zich draagt zijn: gezond, kalorie-arm, pittig van smaak en bovendien niet duur. De uiterlijke vorm oogt wat
rimpelig en schonkig.
Knolselderij kan gekonsumeerd worden als maaltijdgroente. Ieder kookboek geeft daarvoor één of meer recepten. Een
andere gebruiksmogelijkheid is, dat het dient als garnering. Als rauwkost smaakt het ook uitstekend. Een vierde steeds
belangrijker wordende mogelijkheid is dat de "gestripte" knolselderij (hoofd)bestanddeel uitmaakt van een salade, welk
produkt op de boterham, c.q. als tussendoortje genuttigd kan worden. Al met al blijkt dat de selderijknol veelzijdig
aangewend wordt. Gezien de geringe konsumptie van dit produkt hier te lande zou er meer aandacht besteed moeten
worden aan de bekendheid van het produkt als zodanig en aan de verbruiksmogelijkheden in het bijzonder.
De Nederlandse tuinbouw is reeds een groot producent van knolselderij. Slechts ééntiende deel van de handelsproduktie
is bestemd voor de verse binnenlandse marktvoorziening. Nog eens eentiende deel gaat naar de groenteverwerkende
industrie. Het restant oftewel het overgrote deel van de produktie vindt zijn weg naar afnemers in het buitenland. Daar
worden de knollen veelal eerst bewerkt en ingemaakt om hun weg naar de konsument verder te kunnen vervolgen.
n de Europese Gemeenschap is knolselderij, vergeleken met
andere tuinbouwgewassen, een klein produkt. Het areaal be
draagt jaarlijks zo'n 6.000 ha. Frankrijk heeft met ruim 2.000 ha
het grootste teeltoppervlak op de voet gevolgd door Nederland
waar de laatste jaren rond 2.000 ha wordt aangeplant. West-
Duitsland volgt met rond 1.000 ha als goede derde terwijl de
resterende 1.000 ha verspreid ligt over België, Denemarken en
Italië.
Van dit E.E.G.-areaal wordt jaarlijks een produktie verkregen
van 100 a 120.000 ton. Een belangrijk deel van deze opbrengst
wordt opgenomen door de konservenindustrie waar het in di
verse vormen verwerkt kan worden. De Franse konserve
nindustrie geldt als één van de grootste verwerkers. Daar wor
den de knollen, na schoongemaakt en gesneden te zijn, in
glas/blik verpakt en gepasteuriseerd. De opgiet bevat kruiden
en is op lichte azijn basis. De bedoeling hiervan is dat het verse
imago, zo men wil de oorspronkelijke smaak, beter behouden
blijft. De Westduitse industrie verwerkt het meer als tafelzuur
d.w.z. het percentage azijn in de opgiet ligt veel hoger.
In de andere Euromarktlanden wordt de knolselderij op zeer
bescheiden schaal verwerkt. Het gevolg hiervan is dat de Ne
derlandse teler en zijn Belgische kollega dit produkt hoofdza
kelijk verbouwen voor de verwerkende industrie in de grote
buurlanden.
NEDERLAND
og voordat alle knollen van de vorige oogst geruimd zijn
heeft de uitzaai voor de nieuwe teelt alweer plaatsgevonden. In
maart/april wordt er doorgaans op een zaaibed onder glas uit
gezaaid waarna deze planten eind mei/begin juni worden uit
gezet. Het oogsten van de knollen neemt een aanvang in oktober
en kan doorgaan tot de vorst invalt. Als het produkt niet direkt
wordt afgeleverd kan men het opslaan, waarbij over het alge
meen geldt dat hoe slechter ze geventileerd worden hoe groter
het indrogingsverlies is.
De oppervlakte die de laatste jaren met dit gewas beteeld werd
lag ruim boven de 2.000 ha Als daarbij
bedacht wordt dat in het midden van de zestiger jaren het areaal
nog geen 500 ha bedroeg dan zal het duidelijk zijn dat de teelt
van deze vollegrondsgroenten een sterke uitbreiding heeft
doorgemaakt en het laat zich nog niet aanzien dat deze ontwik
keling is stopgezet. Tot nog toe was er een jaarlijks groeiper
centage van gemiddeld ruim 10%.
De teelt van knolselderij is gekoncentreerd in het zuidwesten
van Nederland, waarbij noordwestelijk Noord-Brabant als het
centrum aangemerkt kan worden. De verbouw vindt in toene
mende mate plaats op akkerbouwbedrijven, waardoor de me
chanisatie bevorderd kan worden en de arbeidsbehoefte verkl
eind. Dit heeft er waarschijnlijk ook toe geleid dat de veilin-
gaanvoer in de afgelopen jaren belangrijk kleiner is geworden;
een andere oorzaak hiervan is de toenemende teelt op kon-
traktbasis. Van het totale areaal ligt er rond 50% onder kontrakt.
Als er een gemiddeld opbrengstcijfer van 30 ton per hektare
wordt gehanteerd wat ontleend is aan het standcijfer van het
groente-oogstbericht dan zou men uitkomen op een totale pro
duktie in de laatste 2 jaar van rond 60.000 ton. Volgens de
statistieken is de handelsproduktie in 1977/78 becijferd op bijna
47.000 ton. Met andere woorden er is een verschil van 13.000 ton
(22%).
Dit verschil moet in zijn geheel worden toegeschreven aan de
volgende faktoren:
1. Uitval vanwege te kleine maten. Hoewel het P.G.F.-kwali-
teitsvoorschrift spreekt van een minimum diameter van 8 cm
wordt in de kontrakten veelal een diameter gehanteerd van
tenminste 10 cm.
2. Indrogingsverliezen en rot. Naarmate het bewaarseizoen
vordert kunnen deze verliezen hoog oplopen. In een teelt
handleiding over knolselderij van het P.A.G.V. (Proefstation
voor Akkerbouw en Groenteteelt in de Vollegrond) te Alk
maar worden de bewaarverliezen in januari geraamd op 5 a
10%. In februari zou dit percentage op kunnen lopen tot 20%
en in maart zelfs tot 30%.
Als men bedenkt dat meer dan de helft van de afzet plaatsvindt
na de jaarwisseling dan is hiermee het verschil tussen totale
(biologische) en handelsproduktie praktisch verklaard.
West-Duitsland grootste afnemer
Tot en met februari jl. was er dit seizoen 26.500 ton naar het
buitenland verladen. Vergeleken met vorig jaar is dat aanmer
kelijk minder maar over een aantal jaren bekeken toch een
lichte vooruitgang.
De binnenlandse afzet is van zeer bescheiden omvang. Nauwe
lijks 5.000 ton gaat vers naar de konkurrent en nog eens 5.000
ton gaat naar de verwerkende industrie. Ruim 3.000 ton wordt
gedroogd en zal vnl. dienen als grondstof voor de soepenfabri-
kage.
Gesteriliseerd en gepasteuriseerd wordt knolselderij hier slechts
op zeer beperkte schaal. Misschien dat hierin over niët al te
lange tijd verandering zal komen door een toenemende vraag.
Wel wordt er gepasteuriseerde/ gesteriliseerde knolselderij uit
de buurlanden geïmporteerd. Hoewel dit relatief kleine kwan-
tums zijn heeft er de laatste jaren toch een flinke groei ingezeten.
Het betreft hier voornamelijk grootverpakkingen die dan ook
aan de grootverbruikers verkocht worden.
Onpersoonlijke propaganda
F~I et voeren van onpersoonlijke propaganda voor agrarische
produkten is in vele gevallen pure noodzaak, omdat het veelal
niet mogelijk is, de produkten van een eigen merk te voorzien of
zo dat al zou lukken, dit merk tot het einde toe te behouden
omdat het voor de detailhandel wordt verkaveld en/of omge-
pakt.
De totstandkoming en vooral de instandhouding van onper
soonlijke propaganda-organisaties is ongetwijfeld in belangrijke
mate bevorderd, door de mogelijkheid om langs publiekrechte
lijke weg heffingen op te leggen voor onpersoonlijke afzetbe
vordering in binnen- en buitenland.
Op dit ogenblik bestaan er in ons land 14 organisaties op het
gebied van de onpersoonlijke propaganda voor agrarische pro
dukten. Het totale budget dat deze organisaties ter beschikking
staat voor binnen- en buitenland bedraagt ruim 104 min.
De heer Lichtendahl wijst erop dat de geografische spreiding
van de aktiviteiten in het buitenland in alle sektoren beperkt is.
Hij schat dat 90% a 95% van het budget binnen de EEG wordt
besteed en dat 60% a 70% voor aktiviteiten in de Bondsrepubliek
Duitsland is bestemd. Hierbij doet de vraag zich voor of deze
accenten wel helemaal in verhouding staan tot de afzetmoge
lijkheden.
Bedrijfsleven
Twee elementen spelen hierbij een belangrijke rol. Zo zullen
zowel overlapping, als het ontstaan van ruimten zorgvuldig
moeten worden vermeden. Het tweede element is het punt van
de diskriminatie. De onpersoonlijke aktiviteit moet zo georga
niseerd zijn dat alle bedrijven - vooral ook de middelgrote en de
kleinere - hierop kunnen aansluiten.
Meer samenwerking
Deze vraag is op de eerste plaats aan de orde gekomen door de
kosten. Het maken van promotie is arbeidsintensief en het
loonkostenelement weegt zwaar. Nu de rendementen bij de
bedrijven, die de propagandamiddelen moeten opbrengen,
stagneren en zelfs teruglopen is het niet onlogisch, dat mede met
de situatie in het buitenland voor ogen, de vraag aan de orde is
gesteld of er door meer samenwerking geen beter rendement
met hetzelfde of zelfs een lager budget zou kunnen worden
verkregen. Dit heeft ertoe geleid, dat onder neutraal voorzitter
schap van het ministerie van landbouw en visserij overleg op
gang is gekomen over de mogelijkheid van meer samenwerking
bij de afzetpropaganda voor dierlijke produkten. Aan dit over
leg nemen alle betrokken organisaties deel.
Sprekend over wijzigingen, die zich de afgelopen jaren in de
marktsituaties hebben voorgedaan, noemde de heer Lichten
dahl twee vrij recente ontwikkelingen, waarbij de noodzaak tot
meer samenwerking zich duidelijk opdringt. In de eerste plaats
de noodzaak om naast de traditionele afzetmarkten, nieuwe
gebieden te gaan exploreren.
Het tweede aspekt ligt in de sektor van het uitgangsmateriaal.
Met name in de olielanden - maar daar niet alleen - zien we dat
uit strategische overwegingen wordt gekozen voor de opzet van
een komplete eigen produktie, in plaats van de import van
eindprodukten. Dit betekent dat in toenemende mate agrarisch
uitgangsmateriaal via komplete projekten moet worden ver
kocht. Het betekent eveneens dat ons land zich meer en beter
dan in het verleden nadrukkelijker moet presenteren als leve
rancier van deze komplete projekten, waarbij zelfs samenwer
king met sektoren buiten het direkte agrarische bedrijfsleven om
de hoek komt kijken.
Taak van de overheid
2^. Is eigen promotietaak van het ministerie noemde de heer
Lichtendahl het uitdragen van het agrarische prestige van Ne
derland.
Daarnaast heeft het een köördinerende taak bij allerlei mani
festaties. Hierbij spelen de diensten van het bureau van de
betrokken landbouwattaché vaak een belangrijke rol. Maar ook
het organiseren van z.g. handelskontaktbijeenkomsten, waarbij
exporteur en koper elkaar ontmoeten, behoort tot zijn taak.
Naast deze meer direkt kommercieel gerichte aktiviteiten, zijn
er oriëntatie- resp. goodwillmissies en symposia georganiseerd,
vooral in de ontwikkelingslanden. Ook worden hoge funktio-
narissen uit ontwikkelingslanden uitgenodigd voor een bezoek
aan ons land.
De manier waarop het wordt gepresenteerd!
Voorts is het ministerie steeds bereid in het kader van promotie
en exportbevorderings-aktiviteiten de op het ministerie en bij de
instituten aanwezige kennis ter beschikking te stellen.
Samenwerking biedt in het algemeen meer voor- dan nadelen.
Waar het in feite om gaat, is de vorm waarin meer samenwer
king gestalte moet krijgen. Deze vraag dient in de eerste plaats te
worden beantwoord door de organisaties, die in een eventueel
samenwerkingsverband gaan meedoen.
De heer Lichtendahl sprak zijn overtuiging uit dat het bedrijfs
leven, zij het wellicht na ampele diskussies, de juiste weg zal
weten te vinden om tot een optimale besteding van de propa-
gandafondsen te komen.
9