Voorjaarswerkzaamheden bij de teelt van zaaiuien H et vrij hoge percentage dikhalzen gedu rende de laatste twee jaar is voornamelijk ve roorzaakt door de abnormale groeiomstandig- heden. Echter een onregelmatige ontwikkeling en standdichtheid van het gewas werken dit verschijnsel tevens in de hand. De grondbe werking speelt hierbij een belangrijke rol. Een goed zaaibed voor uien bestaat uit een fijn verkruimelde toplaag, die rust op een vaste ondergrond. Om dit te bereiken, dient de grond voldoende droog te zijn alvorens met het zaai- klaarmaken wordt begonnen. Een te vroeg be werkte grond kan na regen gemakkelijk ver slem ping en korstvorming geven, wat meestal een vlotte opkomst bemoeilijkt. B ij de ziektebestrijding zijn weinig nieuwe middelen en mogelijkheden voorhanden. Niet alle ziekten en plagen kunnen tijdens de groei bestreden worden, zodat vooraf en tijdens het zaaien preventieve maatregelen noodzakelijk zijn. Teelthandleiding voor plantuien Grondbewerking Bemesting Zaaien Gewasbescherming voor de opkomst V In de serie teelthandleidingen van het PAGV zal binnenkort de herziene druk uitkomen van "Teelt van plantuien". Bestelprocedure: Aan begunstigers van de SNUiF wordt op schriftelijk verzoek de handleiding gratis ter beschikking gesteld. Adres: SNUiF, Postbus 68, 3240 AB Middelharnis. Overige belangstellenden kunnen als volgt handelen: Storting van 6,— op girorekening 26.233 t.n.v. Stichting Nederlandse Uien-Federatie, Hoflaan 34, Mid delharnis, met vermelding "Teelt van plantuien". Storting van 6,— op girorekening 22.49.700 t.n.v. Proefstation voor de Akkerbouw en de Groenteteelt in de Vollegrond, Edelhertweg 1, Lelys tad, met vermelding "teelthandlei ding nr. 9". Voor zaai-uien is een uniforme grondbewer kingsdiepte van 3 a 4 cm voldoende. Het is daardoor mogelijk om de zaaidiepte over het gehele perceel op 2 cm te houden, hetgeen een snelle, gelijkmatige opkomst bevordert. Tevens moet worden uitgegaan van een vlak zaaibed. Het is dan mogelijk om ook met brede zaaimachines goed werk te verrichten. Terwijl bij de aanwending van de onkruidbestrijdings middelen de verdeling van de sproeivloeistof beter is, waardoor een gunstiger effekt mag worden verwacht. Ook zal bij de oogstwerk- zaamheden (loofmaaien en rooien) het pro- dukt minder worden beschadigd. De werktui gen voor de grondbewerking dienen een goed( instelbare diepteregeling te bezitten en een voldoende verkruimeling van de grond te ge ven. De tandensleep is voor dit doel nog goed bruikbaar. Voor een grotere kapaciteit zijn de zaaibedkombinaties, voorzien van verkruimei- rollen, beter geschikt. Bij een oppervlakkige bewerking zijn de kombinaties met eggevel- den, voorzien van veel en korte tanden, nood-, zakelijk. Met aangedreven eggen verkrijgt men alleen een ondiep zaaibed wanneer de diepte regeling goed instelbaar en een egalisatie-in richting aanwezig is. B ij de bemesting is vooral de hoogte van de stikstofgift mede bepalend om naast een gun stige opbrengst ook uien van een goede kwali teit te verkrijgen. Uit onderzoek is gebleken dat voor zaaiuien de maximale gift ligt bij 120 kg N per ha. Hogere giften geven geen opbrengstvermeerdering, maar leiden vaak tot meer uitval door kale uien. Bovendien ontstaat er een te welige groei, waardoor de kans op aantasting door loof- schimmels toeneemt. Voor een goede ontwikkeling van het gewas zijn ook een ruime fosfaat- en kalibemesting nodig. De aan te wenden hoeveelheden hangen nauw samen met de in de grond aanwezige voorraad. Bij de waardering van de bemes tingstoestand van de grond "ruim voldoende" is een gift van 90 kg P205 en 230 kg K20 per ha noodzakelijk. Wanneer de bemesting kort voor het zaaien wordt toegediend, kan vooral op lichte zavel gronden gemakkelijk kiembeschadiging optre den. Dit laatste geldt met name bij de N-gift. Hierdoor vallen plantjes weg en krijgt het ge was vaak een onregelmatige, dunne stand. Dit is te voorkomen door de bemesting twee a drie weken vóór het zaaien toe te dienen. Indien dit niet mogelijk is, dan verdient het aanbeveling de stikstof in twee etappes te geven. Het beste kan dan tweederde deel vóór het zaaien en éénderde deel bij een gewaslengte van 10 cm worden gegeven. Een juiste standdichtheid en een regelmatige verdeling van de planten in de rij zijn een eerste vereiste om een gelijkmatig afrijpend gewas te kunnen telen. Bij een te dichte stand rijpen de uien meestal vroeg af eji geven daardoor een fijne sortering. Staat het gewas echter te dun, dan treden dikhalzen op die de kwaliteit nade lig beïnvloeden. Een goed uitgangspunt is, dat bij een rijenaf- stand van 27 cm (rijpadensysteem) en 37.5 cm 1 ijdens de teelt komen vaak gewasafwijkingen voor die achteraf gezien in veel gevallen voorkomen hadden kunnen worden. Reeds bij het begin van de teelt vragen verschillende teelttechnische aspekten ruime aandacht. Deze Nieuwsbrief tracht dan ook als leidraad te fungeren bij de start van het nieuwe teeltseizoen. De te behandelen onderwerpen zijn: Grondbewerking; Bemesting; Zaaien; Gewasbescherming voor de opkomst. schadiging en/of groeivertraging kan optre den. Overdoseringen moeten dan ook worden vermeden. Naast bovengenoemde middelen zijn ook gra nulaten van Temik, Curaterr en Allivin be schikbaar. Van Temik en Curaterr is het neve- neffekt tegen stengelaaltjes beter dan van Phy- tosol en Allivin. Gezien de prijs komen ze al leen in aanmerking op percelen waar een opti male bescherming van het gewas tegen aantas ting door stengelaaltjes noodzakelijk wordt geacht. Door tijdig aanwenden van de meststoffen kan zoutschade worden voorkomen respektievelijk 32 en 40 planten per strekkende meter aanwezig zijn. Een hoger aantal zal ge makkelijk een produkt met een fijne sortering opleveren. In de praktijk zien we dat de vraag naar grove uien toeneemt. De sortering beneden 40 mm doorsnede is dan ook in de meeste gevallen moeilijk af te zetten. Teneinde een grovere sortering te verkrijgen, moet van een lager plantenaantal worden uitgegaan. Het aantal planten wordt bepaald door de hoeveelheid zaaizaad per ha, de kiemkracht, de kiemenergie en het opkomstrendement. Dit laatste, dus het percentage kiemkrachtige za den die een uieplantje vormen, zal sterk af hangen van het zaaibed en de weersomstan digheden tussen zaaien en opkomst. Bij het gebruik van precisiezaaimachines is ge bleken dat, uitgaande van eenzelfde zaaizaad- hoeveelheid, een dichtere stand van het gewas wordt verkregen dan bij nokkenradmachines. Uitgaande van 80% voor zowel de kiemkracht als het opkomstrendement zal 1 kg uienzaad 170.000 planten geven. Om bij een rijenafstand van 27 cm (rijpadensysteerfT) 25 planten per strekkende meter over te houden is, rekening houdend met de hierboven genoemde percen tages, 4.9 kg zaaizaad per ha nodig. Indien een aantal van 35 planten per strekkende meter gewenst is, zal een zaadhoeveelheid van 6.8 kg per ha vereist zijn. Uit deze gegevens blijkt dat op de meeste per celen, bij gebruik van een precisiezaaimachine, een goede standdichtheid wordt verkregen met 5.5 a 6.5 kg zaad met een kiemkracht van 80%. Smalle rijenafstanden zullen in veel gevallen een opbrengstverhogend effekt geven. Te smalle rijenafstanden zijn echter bezwaarlijk voor de onkruidbestrijding en het oogsten. Tot voor kort werd dan ook veelvuldig gekozen voor een rijenafstand van 30 cm. Deze rijenaf stand biedt echter te weinig ruimte voor trek ker- en werktuigbanden. Beschadiging van het gewas komt daarom tijdens het spuiten, loof maaien en rooien vrij veel voor. Om bij de oogst het optreden van kleurverlies tegen te gaan, dient een korte velddroogperio- de te worden toegepast. Om dit te verwezenlij ken, is loofmaaien vóór het rooien echter noodzakelijk. Ten einde de genoemde handelingen zonder onnodige beschadigingen uit te voeren, moet volgens het rijpadensysteem worden gezaaid. Hierbij worden steeds op een strook van 1.50 m vijf rijen gezaaid. Bij een rijenafstand van 27 cm ontstaan dan rijpaden van 42 cm. Het op brengstniveau blijft bij dit zaaisysteem gelijk aan dat bij zaaien op 30 cm. Om het zaaien en schoffelen volgens het rijpa densysteem uit te voeren, zijn machines met een werkbreedte van 4.50 m nodig. Enkele loonbedrijven hebben reeds de beschikking over een zaaimachine van 6 m werkbreedte. De trekkerwielen moeten dan 3 m van elkaar staan. Met een zaaimachine van 4.50 m wordt bij het zaaien over rijpaden gereden Het zaaizaad dient vrij te zijn van stengelaalt jes. Voorts moet het zaad ontsmet worden tegen kiem- en bodemschimmels, Ter bestrij ding van koprot dient tevens een behandeling met een systemisch fungicide plaats te vinden. Voor de bestrijding van witrot zijn nog geen chemische middelen voorhanden. Bij een lichte besmetting van de grond kan reeds schade op treden. Alleen percelen waarin geen sclerotiën voor komen, zijn geschikt. De bestrijding van de made van de uievlieg dient tijdens het zaaien plaats te vinden. Enkele voor dit doel beschikbare middelen hebben een nevenwerking tegen stengelaaltjes. Dit maakt de teelt op licht met stengelaaltjes besmette grond minder riskant. Bij de bestrijding van de made van de uievlieg in zaai-uien bestaat een keuzemogelijkheid tussen granulaten en zaadbehandeling met di- verse-middelen. Het meest toegepaste middel is Phytosol. Bij het toepassen van een zaadbehandeling is het belangrijk dat het zaad na de behandeling goed wordt gedroogd ten einde onregelmatig zaaien te voorkomen. Behandeld zaad laat zich moeilijker verzaaien dan zgn. "zwart zaad". Om deze reden wordt het gebruik van behan deld zaad in precisiezaaimachines ontraden. Granulaten worden met een op de zaaimachi ne gemonteerde granulaatstrooier in de zaai- voor gebracht. Zowel voor rijenbehandeling met granulaten als voor zaadbehandeling geldt, dat in meer of mindere mate kiembe- De onkruidbestrijding dient er op gericht te zijn, dat het gewas onkruidvrij opkomt. Indien men dit bereikt, zullen zich als regel weinig moeilijkheden bij de onkruidbestrijding na opkomst voordoen. Afhankelijk van de bodemtemperatuur en de weersomstandigheden kunnen tussen zaaien en opkomst reeds veel onkruiden tot ontwik keling komen. Het is daarom belangrijk dat in deze periode de onkruidbestrijding volledig slaagt. Kort na het zaaien kan het beste een bodemherbicide worden toegepast. Het meest gebruikte middel hiertoe is propachioor en Propachloor sp.p. Agriben). Deze bodemher biciden werken na indringing in de grond tegen kiemende onkruidzaden. Voor een goed resul taat moeten de middelen op een vochtige grond of kort voor regen worden gespoten. Zodra een dergelijke situatie zich na het zaaien voordoet, is het raadzaam de behandeling uit te voeren. Van propachloor, dat tot nog toe overwegend in poedervorm werd verspoten, is momenteel ook een flowable verkrijgbaar. De werking hiervan is gelijkwaardig aan die van de poe dervorm. Flowables zijn echter voor het ge bruik aantrekkelijker. Met propachloor wor den niet alle onkruiden volledig bestreden. Dit maakt een bespuiting met een kontaktmiddel kort voor de opkomst noodzakelijk. Hiervoor komen met name de middelen Reglone en Gramoxone in aanmerking. De aanwending hiervan dient zo kort mogelijk voor de opkomst te geschieden. De resultaten van zowel bodemherbiciden als kontaktmiddelen zijn in de praktijk soms wis selvallig. De weersomstandigheden na het spuiten alsmede het onkruidbestand kunnen hier debet aan zijn. Ook de spuittechniek is bepalend voor het re sultaat. Naarmate men minder water gebruikt, verkrijgt men een slechtere verdeling van de sproeivloeistof, waardoor het effekt afneemt. Bij een groot aantal sproeimachines is gebleken dat de verdeling tijdens het spuiten slecht is. Met klem wordt dan ook aangeraden om vóór de behandeling de pomp en de sproeidoppen op hun juiste werking te kontroleren.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1979 | | pagina 9