Uit het leven van Dr. Ir. F.P. Mesu
jeugdherinneringen 4
K,
1VÏ eikrijder. Izaak Catsman was Gemeente
bode, daarnaast grafdelver, doodbidder en
(bode)- vrachtrijder naar Middelburg. Aan
vankelijk verwerkte Moeder de melk zelf tot
boter, maar omstreeks 1900 werd besloten de
melk te leveren aan de zuivelfabriek te Mid
delburg. Met Izaak Catsman werd geakkor-
deerd de melk elke morgen op te halen en naar
de fabriek te vervoeren. Hij had een ramme
lende kar en een hit zo mager als een lat.
Bij het vervoer naar Middelburg dommelden
Izaak en hit beide in en kwam de hit bijna tot
stilstand. Izaak porde de hit dan met het dikke
eind van de zweep tegen het achterwerk om
deze tot wat meer spoed aan te zetten. In zijn
slaperige toestand porde hij een keer niet tegen
het achtereind van de hit, maar precies onder
de staart in de aarsopening. De zweep vond
geen weerstand, de hit dodelijk verschrikt
sprong vooruit en ging er vandoor met de
zweep in zijn achterwerk. Izaak tuimelde van
zijn kar op de straat en bezeerde zich deerlijk.
De volgende morgen deed hij verslag van zijn
wedervaren aan Moeder en beweerde toen de
vorige dag "lelijk aan zijn einde te zijn geko
men".
Bewerking Ir. M.A. Geuze
V erhalen aan de haard. Des winters, vooral wanneer er bezoek was van ouderen, kwamen
de verhalen los uit de tijd van Napoleon en van roversbenden die het platteland en de
boerderijen afstroopten. Overgrootvader woonde op het Hollands Hof onder Kleversker-
ke. Tijdens de landing van de Engelsen op Walcheren in 1809 lag er een Engels Oorlog
schip bij Veere. De matrozen hadden het in die tijd niet best en gingen des nachts van het
schip op strooptocht. Op een nacht kwamen zij bij de boerderij van overgrootvader,
braken de "bakkete" open en stalen hammen uit de schoorsteen.
B
Overgrootvader hoorde gestommel en Engels spreken en vloog het bed uit. De inbrekers
vluchtten met de hammen in de duisternis. De volgende dag ging Overgrootvader naar
Veere en beklaagde zich bij de Kommandant van het schip. De Kommandant liet de
bemanning aantreden en Overgrootvader moest de daders aanwijzen. Deze kon dit na
tuurlijk niet omdat het donker was geweest. De Kommandant verklaarde toen dat hij de
Engelse Vlag en zijn bemanning had belasterd en Overgrootvader werd met stokslagen
van het schip gejaagd.
El en ander familielid woonde op een boerde
rij tegenover het Sloe. Elke dag ging de
schaapherder met een kudde schapen vanaf de
boerderij naar de zeedijk en het schor. De ar
beiders hadden toen nog geen horloges. Wan
neer de scheper naar huis moest komen, hing
de boer een mand hoog in de mast. In die tijd
waren de Engelsen op Zuid-Beveland, de
Fransen op Walcheren (Vlissingen). De Fran
sen dachten nu dat de boer door het hijsen van
de mand seinen gaf aan de Engelsen. Hij werd
gevangen genomen en in de bomvrije kazerne
van Vlissingen in de kelder van de toren opge
sloten. (Deze bomvrije toren staat nog aan de
boulevard in Vlissingen). Hij kreeg daar zo
weinig te eten en werd zo slecht behandeld,
terwijl de ratten hém de strikken van de
schoenen vraten.
Bij de belegering van Vlissingen door de En
gelsen werden voor het graven van loopgraven
veel krijgsgevangenen gebruikt, vooral Span
jaarden. Deze werden zo slecht behandeld en
kregen zo weinig te eten dat zij alles wat zij op
Jiet veld vonden opaten, vooral uien. In die tijd
waren er door de slechte afwatering op Wal
cheren Veel ziekten en vooral malaria, (de z.g.
"Zeeuwse Koortsen"). De krijgsgevangenen
stierven als ratten. De boeren werden dan op
getrommeld om de lijken op te halen en met
wagens naar bepaalde plaatsen te vervoeren,
waar zij in gemeenschappelijke graven werden
begraven.
Enkele percelen in de nabijheid van Middel
burg werden genoemd waar deze lijken waren
begraven.
Na de Napoleontische tijd werden duizenden
soldaten ontslagen. Deze hadden vaak geen
bestaan, sociale voorzieningen waren er niet,
zodat zich benden vormden, die het platteland
afstroopten. Eén dezer benden was de bende
van Jan Katoen, die Zeeuws Vlaanderen,
Zuid-Beveland en Walcheren afstroopte.
Er was in die tijd een rijmpje van:
Jan Katoen, komt morgen noen
Dan zullen wij een pintje drinken
Jan Katoen komt morgen noen
Dan zullen wij een kraakje d.oen.
Tenslotte werd Jan Katoen gevangen genomen
en op de Markt te Middelburg opgehangen.
Dit was een feestdag voor het platteland. Ieder
kreeg vrij en ging naar Middelburg om dat te
zien. Op de Markt werd een schavot opgericht
(dit schavot werd tot in onze tijd gebruikt als
Muziekkapel).
Na de terechtstelling werd het lijk vervoerd
naar het galgenveld vlak bij Nieuwland, waar
het opnieuw werd opgehangen ten gerieve van
de kraaien. De botten werden tenslotte begra
ven.
Voor dit galgenveld vlak bij Nieuwland (dat nu
weiland' is) hadden wij jongens altijd enige
huivering.
Moeder pakte in haar haast uit de spinde een
fles, vulde een glaasje en bood het Izaak aan.
Izaak wenste geluk met den dooien en sloeg de
borrel in één teug achterover, gaapte enkele
keren en stotterde toen "Vrouwe, wat is dat een
raar borreltje". Moeder had in haar haast bij
vergissing niet de fles brandewijn maar een fles
azijn gepakt.
odsdienst. Het dorp was voor een deel Ge
reformeerd, het grootste deel echter was Her
vormd. De Hervormden waren verdeeld in
twee richtingen. Het grootste deel, de zwaren
en het kleinste deel de meer rekkelijken.
Het leven op de boerderij was toen uiterst eenvoudig.
rijgsrumoer. Bij de verraderlijke overval in
1894 op Lombok sneuvelden Generaal van
Ham en honderden militairen. Er werd toen
sterk propaganda gemaakt voor een strafexpe
ditie en om te tekenen als koloniaal soldaat
onder het motto "Op naar Lombok".
Een toenmalige knecht van hun voelde hier
voor en sprak over vrijwel niets anders. Als
vijfjarige was Fernand o»k heftig verontwaar
digd en wilde ook naar Lombok. Een oude
gescheurde vlag werd in repen gescheurd en bij
werd met tressen als een huzaar uitgedost, een
oude kwartiersmuts op het hoofd en gewapend
met een houten zwaard.
Zo trok Fernand op naar Lombok, dat volgens
de knecht achter Fort Rammekens lag. Onder
weg werd hij echter door een hunner arbeiders
die van het werk kwam, aangehouden en naar
de boerderij teruggebracht.
Zo eindigde zijn eerste roemloze carrière-
In 1899-1902 woedde de Transvaalse Oorlog.
Ieder leefde mee met de Boeren, Paul Kruger,
Botha, dé Wet enz. en juichte elk voor de Boe
ren gunstig wapenfeit toe. Het gehele land was
fel anti-Engels. Paul Kruger, werd met een
Nederlands Oorlogschip opgehaald en in ons
land en Duitsland geweldig toegejuichd.
Op de kermis in Middelburg stond een Kop
van Jut, waarop de boerenjongens hun krach
ten beproefden. De exploitant moedigde hen
aan door te roepen: "Hier slaat men op de blote
kont van Koningin Victoria, vooruit jongens,
geef ze katoen". En de jongens offerden hun
penningen en sloegen er geweldig op los. Pang,
pang, pang!
Wanneer een varken werd geslacht werd na
afloop aan de slager en helpers een glaasje ge
schonken. Moeder werd dan geluk gewenst met
de slacht, het glaasje in één keer achterover
geslagen en "zegen met den dooien toege
wenst."
Op een keer dat er weer een varken werd ge
slacht en Izaak de melk kwam ophalen, was
Moeder erg druk met het verwerken van de
slacht. Maar Izaakihad recht op een glaasjef
Fernand's familie behoorde tot de rekkelijken.
Grootvader was jarenlang President-Kerk
voogd. Hij was een moderne boer, was één der
eersten die de greppels in zijn land vervangen
had door buizendrainage en kunstmest ge
bruikte. Dit laatste was volgens velen "God
verzoeken". Nog in de tachtiger jaren werd
zelfs vanaf de kansel tegen dit gebruik ge
waarschuwd. Grootvader werd als President-
Kerkvoogd eruit geknikkerd. Hij kreeg even
wel beste oogsten. Des avonds in donker kwa
men soms boeren, die geholpen hadden hem
eruit te knikkeren, op de boerderij en vroegen
om ook een zakje van dat spul.
Moeder behoorde uiteraard ook tot de rekke
lijken. Aan tafel werd echter steeds gebeden en
gedankt. Na afloop van de middagmaaltijd
werd een hoofdstuk uit de bijbel voorgelezen.
Des avonds bij het naar bed gaan werd er een
avondgebed opgezegd.
Elke morgen van half negen tot negen uur vóór
schooltijd was in de Consistorie-kamer bijbel
lezing. Er was eerst een Dominéé Locher (Hij
werd later naar Elberfeld beroepen).
Dit was een buitengewoon sympathieke predi
kant. Naar de mening van het meer orthodoxe
deel der gemeente echter te rekkelijk. Deze
predikant vertelde uit de bijbel echter zo mooi,
dat zowel jongens als meisjes met graagte deze
bijbellezingen bijwoonden.
Des Maandagsmiddags was er Catechesatie.
Daarvoor moest elke week een psalmvers wor
den geleerd, plus vragen en antwoorden uit de
Heidelbergse Catechismus. De gevorderden
moesten bovendien uit het hoofd leren de zg.
"Zondagen". Fernand kon vrij gemakkelijk uit
het hoofd leren, behoorde tot de gevorderden
en moest dus elke week een "Zondag" leren.
Vooral die "Zondaqen" waren voor een
schooljongen onbegrijpelijke kost.
Na Dominéé Locher kwam Dominéé Quint,
die behoorde tot de zg. "stijven". (Hij is later
beroepen naar Utrecht). Hij ijverde voor een
Bijzondere School. Er kwam een scheuring.
Elke Zondagmorgen ging men ter kerke en
omdat de preken van Quint voor kinderen
abacadabra leken, ging Fernand tijdens de
dienst in de bijbel lezen, waarbij hij vooral het
Oude Testament noemde.
Des Zondagsmiddags las Moeder uit de -
overigens goed orthodoxe - prentenbijbel voor.
Dit was machtig interessant. (Bij de boedel
scheiding na het overlijden van Moeder, kreeg
Broer Jan deze bijbel en is dus nu in het bezit
van Lein).
De schooljongen van rond 13 jaren had grote
moeite met de predestinatie. Hij kon zich maar
moeilijk hiermede verenigen, maar werd door
Dominéé Quint met een kluitje in het riet ges
tuurd. Wanneer hij dan door bleef vragen en
naar diens mening lastig werd, werd hij eruit
gestuurd. Tenslotte ging hij niet meer naar
Catechesatie.
Omstreeks 1900 brak er op het dorp een diph-
terie-epidemie uit. De rekkelijken lieten de
kinderen inenten, de anderen niet. Men kent
immers tegenwoordig nog deze problematiek.
De zeer bedroefde ouders zeiden echter "De
Heer heeft gegeven, de Heer heeft genomen.
De naam des Heren zij geloofd". Twee ono
verbrugbare geloofsopvattingen.
eroepskeuze. Zoals reeds vermeld, was
Mesu met zijn achten, 5 jongens en 3 meisjes.
Het was duidelijk dat het onmogelijk was de
jongens later allen op een boerderij te plaatsen.
Het eigen bedrijfwas te klein om te splitsen. Er
moesten er dus uit en liefst buiten het land
bouwbedrijf, omdat het vooruitzicht van lan
darbeider allerminst aanlokkelijk was. Het
landbouwbedrijf zelf was omstreeks 1900
evenmin lukratief. De zeer slechte tachtiger en
negentiger jaren waren net achter de rug. In die
jaren waren zeer grote verliezen geleden en
veel boeren over de kop gegaan, ook familie
leden.
De ouders hadden het geluk gehad dat zij een
boerderij van Grootvader pachtten, zodat zij
deze slechte jaren het minder moeilijk hadden
gehad, dan vele kollega's.
Het leven op de boerderij was uiterst eenvou
dig. Hoewel Moeder aanvankelijk zelf de melk
verwerkte tot boter, werd slechts des Zondags
boter op het brood gesmeerd. In de week reuzel
of stroopvet (dit is spekvet vermengd met
stroop) gebruikt. Ook werd alleen des Zondags
bij de koffie of de thee een koekje gepresen
teerd.
Gelukkig begon het na 1900 iets beter te wor
den, maar de vooruitzichten waren nog aller
minst rooskleurig.
Beide oudere zusters kwamen na de lagere
school op het bedrijf. Dat scheelde aanvanke
lijk één, later twee (melk)meiden. (Zij zijn later
elk met een boer getrouwd en op een bedrijf
gekomen). Oudste broer Joos had weinig lust in
de boerderij. Hij ging naar de Normaalschool
in Middelburg, werd onderwijzer, later land-
bouwonderwijzer en tenslotte leraar aan de
Landbouw-winterschool te Goes.
De daaropvolgende broer Kees had ook gaarne
"doorgeleerd". Hij moest echter in verband
met het overlijden van Vader op het bedrijf
komen. Hij mocht echter eerst nog de land-
bouwwinterschool in Goes aflopen. Hij had
een zeer helder verstand en behoorde tot de
beste leerlingen.
Na de beide oudste zusters volgde broer Jan.
Deze wilde wel in de landbouw blijven. Hij
kwam dus op het bedrijf en dat spaarde weer
een knecht uit. Na zijn huwelijk woonde hij
eerst op het dorp en werd later boer op de
Dierik te Oudelande.
Dan kwam Fernand Mesu. Hij kon redelijk
goed leren. De moeilijkheid was echter wat?
Voor smid of timmerman voelde hij weinig,
zodat de ambachten en de Ambachtschool niet
in aanmerking kwamen. Eveneens voelde hij
weinig voor onderwijzer, zodat ook de Nor
maalschool of kweekschool afviel. Het beroep
van Dominéé, Dokter of veearts lokte hem
evenmin aan. Wel voelde hij voor Ingenieur.
Hiervoor had ook een Oom gestudeerd, die
echter jong was overleden. Er was echter een
H.B.S., die men kon volgen en dan kon later
een keuze worden gemaakt.
De keuze viel dus op de H.B.S. Voor de toela
ting hiervan werd echter enige kennis van
Frans vereist en dus werd de kandidaat enkele
maanden klaargestoomd voor de H.B.S. Hij
deed examen en werd toegelaten. Dat was
september 1903. Hij was toen ruim 14 jaar.
Tot enkele dagen vóór hij naar de H.B.S. ging
had hij nog altijd het Zeeuws kostuum gedra
gen. Dit zou nu anders worden. Hij zou op zijn
burgers moeten. Derhalve toog hij naar Mid
delburg en liet zich bij de Konfektiezaak van
Cohen op de hoek van de Korte Delft en de
Sint Pieterstraat in het burger steken. Sinds
dien droeg hij het burgerpak, al droeg hij later
nog vaak van broer Jan het Zeeuws pak.
(wordt vervolgd)
Wouw, januari '79.
19