Bestrijding emelten en mollen in grasland N u het vee is opgestaid, moet toch nog de nodige aandacht besteed worden aan de graslandpercelen. Onkruiden, zoals muur moeten opgeruimd worden, de ontwatering weer in orde gebracht en de mollen gevangen. Tevens moeten de percelen op het voorkomen van emelten worden bekeken en indien nodig een bestrijding worden uitgevoerd. E meiten zijn de grauwe pootloze larven van langpootmuggen. Wanneer ze in grote aantallen in grasland voorkomen, kunnen ze de zode ernstig beschadigen. De wortels van de grasplanten worden afgevreten, zodat de zode geheel los komt te liggen. Vooral bij droge weersomstandigheden kan het gras hierdoor volledig afsterven. De schade gebeurt voor een groot gedeelte in de winter, maar is pas in het voorjaar, wanneer het gras begint te groeien, zichtbaar. E meiten moeten bestreden worden voordat ze schade hebben kunnen aanrichten. De beste periode is in de herfst. Ook in de winter, wanneer het niet vriest, is bestrijding echter goed moge lijk. A Is uit het onderzoek blijkt dat men schade kan verwachten, is spuiten met 2 1 parathion in 500 1 water per ha noodzakelijk.^ H I n vele percelen grasland wordt jaarlijks door de mollen grote schade aangericht. De zode wordt stuk gewroet met als gevolg dat de produktiefste grassen afsterven en slechte grassen en onkruiden deze plaats innemen. Vooral nieuw ingezaaid gras land kan hierdoor in korte tijd grondig worden vernield. De vele molshopen zijn er bovendien mede oorzaak van dat een veel te hoog zandgehalte in het kuilvoer aanwezig is, wat de gezond heidstoestand van het vee nadelig beïnvloed. Daarom is er alle reden om de mollenplaag een halt toe te roepen. M A.C.M. Mulders CA.!*. Zevenbergen Spec. Planteziekten en Onkruidbestrijding Mollen Inq. M. Westhuis 4 Emelten In ons land komen diverse langpootmuggen voor. Het zijn vooral de larven van een bepaalde soort die het meest in gras land worden aangetroffen. De wijfjes van deze muggensoort leggen hun eitjes van half augustus tot half september. Ze zetten deze af op enkele millimeters diepte in de grond of op de basis van de grashalmen. De emelten komen eind september, begin oktober uit de eitjes. Pas in juli vindt de verpopping plaats, zodat tot die tijd schade van emelten kan optreden. Uit oriënterend onderzoek is gebleken, dat op sommige perce len grasland zo veel emelten voorkomen, dat flinke schade te verwachten is. Tevens bleek dat op vele percelen geen of weinig emelten voorkwamen. Wanneer bestrijden? Voordat tot bestrijding wordt overgegaan, dient eerst het aantal emelten te worden vastgesteld. Alleen wanneer de schade- drempel van 100 emelten per m2 wordt overschreden, is een bestrijding zinvol. Het aantal emelten kan worden bepaald door uit een perceel grasland 10 stukjes zode te steken van 10 bij 10 cm (dus 1 dm2) en deze te leggen in een pekelbad van een sterkte van 1 kg zout in 5 1 water. Na 10 a 15 minuten komen de larven bovendrijven en is op een eenvoudige wijze hun aantal per m2 te berekenen lOx het totaal aantal gevonden emelten, geeft het totaal aantal per m2). Om een zo'n betrouwbaar mogelijke bemonstering te krijgen, dienen de stukjes zoden zo goed mogelijk verspreid over het perceel te worden gestoken. Elk perceel moet apart bekeken worden. Ook graslandpercelen die nog gescheurd moeten wor den en waar volgend jaar bouwlandgewas wordt ingezaaid, dienen in het onderzoek te worden betrokken. Door zo nodig voor het scheuren een bestrijding uit te voeren, wordt voorko men, dat het bouwlandgewas volgend voorjaar schade lijdt. Waarmee bestrijden? Regen kort na de bespuiting is gunstig. Er kan ook gebruik worden gemaakt van emeltenkorrels tegen 15 kg per ha. Deze uitstrooien wanneer een zoele nacht wordt verwacht. Regen na het strooien, doet de werking tenietgaan. Gebleken is dat bij koude weersomstandigheden met het spuiten van parathion betere resultaten zijn te verkrijgen dan met het uitstrooien van emeltenkorrels. Nooit meer dan 2 1 parathion per ha gebruiken. De bestrijding wordt er alleen maar duurder om en het gevaar neemt toe dat andere dieren, o.a. vogels van de bespuiting het slachtoffer worden. Na een behandeling met parathion moet het vee 3 weken uit het perceel blijven. Wanneer naast de bestrijding van emelten tevens een behande ling voor de bestrijding van muur plaats moet hebben, kan dit gelijktijdig gebeuren. Parathion en mecoprop (MCPP) kunnen gemengd worden verspoten. Bemonster nu uw graslandpercelen en voer zo nodig ook direkt een bestrijding uit. Thans is er nog geen schade aan de zode veroorzaakt en de bestrijding heeft meer kans van slagen dan in het voorjaar. Tevens bestaat er nu minder gevaar dat vogels en andere in het wild levende dieren het slachtoffer worden van deze bestrijding. et aantal mollen in het grasland en de daarmee gepaard Naast mollen kunnen in een dergelijk perceel ook nog emelten voorkomen. gaande schade neemt jaarlijks toe. De oorzaak hiervan is grotendeels gelegen in intensivering van de rundveehou derij. We trachten de veebezetting per ha zo hoog mogelijk op te voeren. Echter veel vee betekent ook veel organische mest. Waar veel organische mest in de bovenlaag voorkomt, ontwikkelen zich veel regenwormen. Daar mollen hoofd zakelijk leven van regenwormen betekent dit veel voedsel. Aangezien een mol elke dag zijn eigen gewicht aan voedsel nodig heeft, is hij wel gedwongen om veel graafwerk te verrichten. Veel schade Hoe te bestrijden? D e oudste methode is vangen met de schop. Om voldoende mollen te vangen, moet hiervoor veel ervaring worden opge daan. Het is een tijdrovende bezigheid. Vandaar dat de laatste jaren het vangen met klemmen meer ingang heeft gevonden. Het is minder tijdrovend en het resultaat is meestal veel beter. De beste klem is de kleine beugelklem. De klemmen moeten in de hoofdritten geplaatst worden, welke meestal langs de randen van het perceel zijn gelegen,. Alleen in ritten die door de mollen belopen worden, heeft het zin om klemmen te plaatsen. Dit is te bereiken door met de trekker, enkele dagen voordat met het klemmen zetten wordt begonnen, een keer rondom het perceel te rijden. De wielen drukken de ritten dicht. De ritten die de mollen gebruiken, worden weer opengewerkt. Het is nodig de klemmen elke dag te kontroleren. Wanneer er na 2 dagen in een bepaalde klem geen mol is gevangen, moet deze in een andere rit worden geplaatst. De beugelklem zodanig plaatsen, dat on der de lip de grond goed vast is, daar anders de mollen er onderdoor gaan. De molploeg A.1 enkele jaren wordt er op beperkte schaal gebruik gemaakt van de molploeg. Met deze ploeg worden op een diepte van 7 a 10 cm kunstritten gemaakt. Op deze ploeg is een dosee- rapparaatje gebouwd, dat in getrokken ritten op regelmatige afstand gifblokjes deponeert. In de praktijk is gebleken dat de mollen graag gebruik maken van deze kunstritten, omdat dit hun 'nogal wat graafwerk bespaart. Met deze molploeg wordt langs de randen van het perceel en enkele malen over het per ceel gereden. De resultaten met de molploeg zijn nogal wisselend. Alleen onder koude omstandigheden, wanneer de wormen minder ak- tief zijn en dieper in de grond zitten, wordt een redelijke be strijding verkregen. De mol geeft de voorkeur aan wormen, maar vanwege gebrek hieraan worden dan de gifblokjes gegeten. Ook op vochtige percelen valt het resultaat tegen, omdat de gifkorrels dan vrij snel uit elkaar vallen. Na ongeveer een week moet van het gif niet te veel werking meer verwacht worden. De mollen die dan nog niet gedood zijn, zullen met klemmen afgevangen moeten worden. De kunstritten zijn dan zeer goed te gebruiken om klemmen in te plaatsen. e verdiensten binnen de schapenhouderij worden bepaald door de lammerenproduktie'. Het is van groot belang of een ooi gemiddeld 1,6 of 1,8 lammeren per jaar grootbrengt. Daarom is het ook begrijpelijk en noodzakelijk dat er gestreefd wordt naar het maximale aantal lammeren per ooi in een jaar. Aangezien de meeste lammeren als slachtlam worden afgezet, is het eveneens belangrijk dat de kosten van het slachtrijp maken van het lam zo laag mogelijk zijn. Eén van de faktoren die hierbij een rol spelen is de groeisnelheid van het lam. Het is duidelijk dat een lam dat snel groeit minder onderhoudsvoer nodig zal hebben dan één die langzaam groeit. Dus besparing op voer. Uit deze tabel blijkt dat: De variatie in de groeisnelheid binnen het bedrijf groot is. Bij de selektie voor de fok kerij zal men hiermee rekening moeten houden. Het geniet de voorkeur om die ooilammeren aan te houden, die behalve een goed type ook een hoge groeisnelheid hebben. Ook bij het uitkiezen van een ram moet deze faktor meespelen. De variatie in de groeisnelheden tussen de bedrijven 227 - 272 gram/dag voor ooilam meren is en 251 - 298 gram/dag voor ram- lammeren. De ramlammeren groeien in het algemeen sneller dan de ooilammeren (in dit geval 34 gram/dag). De gemiddelde groei van alle ooilammeren is 240 gram/dag en van de ramlammeren 274 gram/dag. Wat is nu het verschil in groeisnelheid tussen één-, twee- en drielingen? Hierop geeft het overzicht in tabel 2 antwoord. Uit deze tabel blijkt dat het verschil tussen één-, twee- en drielingen qua groeisnelheid ni hil is. Nu is het wel bekend dat tijdens de aar hoe snel groeit een lam eigenlijk en wat voor verschillen komt men tegen binnen één bedrijf en tussen de verschillende bedrij ven. Om op deze vragen een antwoord te krij gen zijn de afgelopen zomer op een achttal bedrijven in Zeeland wegingen verricht bij 496 lammeren. Met nadruk dient gesteld te worden dat de verkregen uitkomsten alleen dienen als een duidelijke aanwijzing van de verschillen binnen één bedrijf en tussen de bedrijven. Deze getallen mag men niet absoluut stellen omdat de milieu-omstandigheden, waaronder deze lammeren opgroeiden, verschillend waren. De gegevens verschaffen voldoende informatie om te zien dat er in de praktijk een duidelijk verschil in groeisnelheid optreedt. In tabel 1 is een overzicht gegeven van het aantal lammeren per bedrijf, de gemiddelde groei per dag in grammen en de variatie binnen het bedrijf. Hierbij is een splitsing gemaakt tussen ooi- en ramlammeren. De gemiddelde groei per dag is verkregen door van het gewicht van het lam het geboortegewicht af te trekken. Omdat alle geboortegewichten niet bekend waren is gesteld dat een éénling een geboorte gewicht heeft van 6 kg, een tweeling van 5 kg/lam en een drieling van 4 kg/lam. zoogperiode wel een duidelijk verschil is tussen de groeisnelheid van een éénling en bijvoor beeld een drieling. Vermoedelijk is er sprake van een inhaaleffekt na de zoogperiode waar door de verschillen wegvallen. De groeisnelheid wordt ook erfelijk bepaald. Dat betekent dat in de nakomelingen van ver schillende rammen deze faktor waargenomen moet kunnen worden. Omdat een aantal be drijven 2 of meerdere rammen gebruikt heb ben, is er gekeken naar het verschil in groei snelheid tussen de nakomelingen. Een vereiste hierbij is wel dat er voldoende nakomelingen van één vader aanwezig zijn wil men enigszins een betrouwbaar beeld krijgen. Daarom kan niet van alle bedrijven een weergave van het verschil in de groeisnelheid tussen de verschil lende rammen worden gegeven en zullen we ons tot een voorbeeld moeten beperken. Op een bedrijf waar 3 rammen waren ingezet werd een verschil van 30 gram/dag gevonden tussen de mannelijke nakomelingen van de ene ram ten opzichte van de andere ram. Hierin kan men toch wel het effekt van de erfelijke faktor waarnemen en daarmee zal men ook in de fokkerij rekening moeten houden. Samenvattend kan gesteld worden, dat er ver schillen zijn tussen de groeisnelheden binnen het bedrijf en tussen de bedrijven. Voor een doelmatige en renderende schapenhouderij zal men hiermee rekening dienen te houden. Door scherpe selektie op groeisnelheid zal naast het behoud van een goed type, ook een lam ver kregen kunnen worden met een goede groei snelheid. Tabel 1 ooilammeren ramlammeren bedrijf aantal gem. groei/dag (gr) variatie aantal gem. groei/dag (gr) variatie A 29 237 190-299 25 274 234-313 B 30 227 189-260 38 265 187-304 C 17 236 174-281 13 251 216-297 D 43 246 176-285 37 298 239-333 E 29 234 198-276 25 262 194-295 F 31 250 193-296 27 287 242-359 G 35 262 173-358 30 279 212-327 H 43 272 178-321 44 261 191-312 Totaal 257 240 239 274 Tabel 2 ooilammeren ramlammeren omschrij aantal gem. groei/dag aantal gem. groei/dag ving in grammen in grammen eenling 52 251 31 273 tweeling 181 235 192 275 drieling 24 247 16 268 totaal 257 239 w w w kj KJ K m KJ C.A.R. GOES 19

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1979 | | pagina 19