Stikstofbemesting op graszaadpercelen W. Neijer, S. Vreeke, H et tijdstip waarop de generatieve ontwikkeling, de ontwik keling van de toekomstige bloeihalmen begint, hangt o.a. af van de temperatuur en verschilt naar grassoort. Per grassoort zijn er vroege en late rassen, maar steeds worden forse oude spruiten eerder generatief dan kleine laatgevormde spruiten. Grofweg kan gezegd worden dat veldbeemd, roodzwenk, hardzwenk en kropaar vroeg (februari), beemdlangbloem en hooitypen Engels raai matig vroeg (maart) en weidetypen Engels raai, Italiaans raai, struisgras en timothee laat (april) aan de generatieve ont wikkeling beginnen. I n tegenstelling tot de granen hebben de meeste grassoorten een overblijvend karakter. Op het tijdstip van bemesting, rond half februari, zijn naast de spruiten die zullen gaan schieten, ook altijd veel spruiten aanwezig die niet tot schieten en bloei zullen komen, die af zullen sterven of overblijven. Bovendien komt de uitstoeling eind februari - begin maart opnieuw op gang, al zullen bij sommige grassoorten maar een klein deel en bij de meeste soorten geen van die jonge spruiten tot schieten komen. Door de stikstof vroeg te geven wordt nagestreefd deze vooral door de spruiten die gaan schieten op te laten nemen, en verdere grasgroei en latere doorwas zo weinig mogelijk te stimuleren. Deze gedachtengang heeft ertoe geleid dat voor graszaadge wassen aanvankelijk de voorkeur gegeven is aan direkt, volledig beschikbare N in ks boven kas. Later is op grond van vele onderzoekresultaten in andere gewassen geen verschil meer ge maakt tussen ks en kas. Ook in een proef in 1953 waarin ks en kas zijn vergeleken bij uitlopervormend roodzwenk, kwamen evenmin verschillen tot uiting. PAGV - Lelystad opbrengst nat ks 80 r opbrengst «et kas korrel O stro Kalksalpeter of kalkammonsalpeter O mdat de prijs per kg stikstof in de vorm van kalksalpeter (ks) binnenkort aanmerkelijk wordt verhoogd, is speciaal voor gras zaadgewassen, een vergelijking aktueel met kalkammonsalpeter (kas). Bij andere akkerbouwgewassen is er nooit zo'n uitge sproken voorkeur voor kalksalpeter geweest. Over het algemeen werd alleen voor de per kg stikstof wat duurdere ks gekozen op gronden met een hoog kalkgehalte of bij late overbemestingen. Bij de vergelijking gaat het om twee aspekten: wat is de N-werking van de twee meststoffen en is er verschil in verliezen. zijn er voor graszaadgewassen specifieke gewaseigenschap pen, welke een duidelijke voorkeur voor ks rechtvaardigen. De stikstofwerking S tikstof kan op vele manieren buiten bereik van de graswortels komen. Een aantal van die mogelijkheden vereisen speciale omstandigheden en zijn meestal van weinig belang in de prak tijk van de graszaadteelt. Wel van betekenis kunnen zijn am- moniakvervluchtiging en uitspoeling van nitraat. Ammonium kan bij aanwezigheid van koolzure kalk omgezet worden in gasvormige ammoniak en gedeeltelijk naar de lucht ontsnap pen. Dat verlies neemt alleen merkbare vorm,en aan op de jongste poldergronden met hoge gehalte CaC03_ Bij het verou deren van de gronden neemt het gevaar af en het is de vraag of nu bijv. in de N.O.-Polder nog rekening gehouden moet worden met dit effekt. Nitraat loopt op lichte gronden eerder de kans uit te spoelen dan ammonium, wat dus zou pleiten voor het gebruik van kas. Dilz heeft in 1968 vroegere proeven bij granen, aardappelen en bieten samengevat (Stikstof (1968), nummer 58, blz. 432-438), waarin de stikstofwerking van ks en kas zijn vergeleken via de opbrengsten. Bij granen en aardappelen waren verschillen praktisch afwezig en ook bij bieten kan het gevonden gemiddelde verschil van 0,3% voor de suikeropbrengst niet interessant genoemd worden. In de grafiek zijn de resultaten voor granen uit de publikatie van Dilz overgenomen. D e groei van grassen begint reeds langzaam op gang te komen bij temperaturen van even boven nul graden. In zachte perioden van de winter gaat de spruitgroei in een traag tempo door, hoewel dan maar weinig bladmassa ge vormd wordt. Meestal is vanaf half februari al weer zicht baar dat de gewassen aktief zijn. Het tijdstip van bemesting De stikstofbemesting in het voorjaar is erop gericht om de ge neratieve groei zoveel mogelijk te bevorderen. Anderzijds wordt beoogd overdadige vegetatieve groei, blad en spruitgroei, zo weinig mogelijk te stimuleren. Hoewel het onvermijdelijk is dat ook de grasgroei bevorderd wordt, zal een vroege bemesting, zowel voor eerste als oudere jaars percelen, een gunstiger ver houding tussen vegetatieve en generatieve groei bewerken. Want de beworteling en opname van de oudere goed schietende spruiten is beter en na generatief worden houdt de grasvorming op. De laatstgevormde spruiten zijn aanvankelijk slecht bewor- teld, schieten maar zeer ten dele, maar blijven wel blad en zijspruiten produceren. De stikstof wordt daarom over het al gemeen in een eenmalige gift en vroeg gegeven, zeker aan de vroegrijpende soorten. Bij een vroege gift blijft het gewas vaak ook wat steviger. Voor vroege soorten wordt de eerste helft van februari gunstig geacht, voor latere soorten, b.v. de raaigrassen, de tweede helft van februari tot 1 maart. Door deze bemesting wordt de voorjaarsontwikkeling snel op gapg gebracht. Wan neer door bijzondere weersomstandigheden, de bemesting niet op tijd gegeven kan worden, moet later de gift zeker niet hoger gesteld worden, omdat dat de vergrassing zou stimuleren. De resultaten van overbemesting en/of gedeelde giften hangen sterk af van het weer in het groeiseizoen. In overwegend droge jaren werkt een overbemesting meestal enigszins opbrengstver- hogend, in natte jaren meestal ongunstig doordat de doorwas bevorderd en de oogst moeilijker wordt. Gemiddeld genomen wordt met een gedeelde gift niet het opbrengstniveau van een eenmalige vroege gift bereikt. Ook uit Deense gegevens blijkt een overbemesting juist voor de bloei alleen dan aan te bevelen, wanneer de vroege bemesting duidelijk te laag geweest is. De opbrengst kan er meestal niet geheel meer mee op peil gebracht worden. Stikstof over bevroren grond B ij lichte vorst en ondiep bevroren grond kan zonder bezwaar stikstof gestrooid worden. Ook wanneer later na dooi weer vorst zou volgen zal het gras geen schade oplopen. Wel kunnen zich problemen voordoen wanneer de grond dieper bevroren is. Wanneer daarna langzame dooi met weinig regen invalt, blijft de kunstmest in de toplaag onopgelost en kan zoutkoncentratie plaatselijk te hoog oplopen. Hetzelfde kan optreden wanneer er sneeuw ligt. Vooral bij hoge stikstofgiften of met mengmest- stoffen kan de schade aan de grasplanten aanzienlijk zijn. Onder dergelijke ongunstigepmstandigheden is 'tbeter de gift te halve ren en te strooien met een tussentijd van een a twee weken. Hoeveel stikstof voor verschillende grassoorten D e hoogte van de stikstofgift hangt af van de grassoort en van de rijkdom van de grond. Voor enkele grassoorten is onderzoek gaande om de bodemstikstof in de bepaling van de behoefte te 50 granen 50 60 70 80 De opbrengsten aan korrel en stro (100 kg/ha) met kalksalpeter uitgezet tegen de opbrengsten met telkens eenzelfde stikstofgift in de vorm van kalkammonsalpeter (Dilz, K. Stikstof (1968) 5: 432-438). Samenvattend kan gezegd worden dat er bij de keuze tussen ks en kas nauwelijks rekening gehouden hoeft te worden met de verliezen. Enkel op kalkrijke zeer jonge poldergronden zou bij toepassing van kas wat extra N gebruikt kunnen worden in vergelijking met ks. Op lichte gronden daarentegen werkt kas vaak wat efficie'nter dan ks. Specifieke voorkeur voor ks bij de graszaadteelt? Het verschil tussen kas en ks hangt voor de meeste gronden hoofdzakelijk af van de snelheid van nitrifikatie van het am monium-deel van de N in kas. De temperatuur in de bovenste laag van de grond ligt in de periode half februari - half maart meestal rond 5 gr. C., en dat is een temperatuur waarbij de omzettingen van ammonium naar nitraat langzaam op gang komen. Geschat wordt dat wanneer half februari kas gestrooid wordt, twee tot vier weken daarna het grootste deel van de ammonium omgezet zal zijn of voor een klein deel rechtstreeks opgenomen. Bij die temperaturen zal ook de nitraatopname niet in enkele weken voltooid zijn. Hoewel dus het stikstofaanbod met kas gedeeltelijk meer gespreid wordt, kan toch aangenomen worden dat de verschillen in effekt op graszaadgewassen, indien al aanwezig, en zeker bij vroeg strooien, miniem zullen zijn. tarwe levert, na de ontwikkelingen van de laatste jaren bij dat gewas, een onduidelijk advies op. Daarom worden nu voor de verschillende grassoorten richtgetallen genoemd. Die getallen zijn gebaseerd op de resultaten van vroegere Nederlandse proeven en stemmen overeen met meer recente gegevens uit Denemarken en Engeland. Waar in veel gevallen tarwe de voorvrucht is, zullen de verschillen in bodemvruchtbaarheid niet extreem groot zijn. Wanneer na andere voorvruchten dui delijk hogere hoeveelheden stikstof in de bodem worden ver wacht of vastgesteld, kan daarmee rekening gehouden worden door de gift 15 tot 30 kg stikstof per ha te verlagen. Omdat bovendien nog rasverschillen, en bij raaigrassen ook ontwikke lingsverschillen, ingekalkuleerd moeten worden, verdient het aanbeveling om de stikstofgift steeds in overleg met de teelt vertegenwoordiger van de kontrakterende firma vast te stellen. De richtgetallen zijn de volgende: 40 kg N per ha aan: uitlopervormend roodzwenk (forse uitl.), Italiaans raai zonder voormaaien, Westerwolds raai, timothee. 70 kg N per ha aan: gewoon roodzwenk en roodzwenk met fijne uitlopers, rietzwenk, beemdlang bloem, hardzwenk en fijnbladig scha pengras, Italiaans raai met voormaaien. 90 kg N per ha aan: veldbeemd, kropaar, struisgras, bos- beemd. 120 kg N per ha aan: hooi- en weidetypen van Engels raai- gras. Deze hoeveelheden zijn bestemd voor eerste-jaars percelen. Voor oudere jaars-percelen kan de stikstofgift gelijk zijn of tot hoogstens 30 kg per ha hoger. betrekken. Maar, sterker dan bij andere gewassen, bepaalt; het weer gedurende het groeiseizoen of een bepaalde gift juist is geweest, omdat legering, bestuiving en doorwas grote invloed op de opbrengst hebben. Omdat het weer onvoorspelbaar is, moet gewerkt worden met normen die gemiddeld genomen optimale gewassen kunnen opleveren. De koppeling van de graszaadbe mesting aan de meer algemeen bekende bemesting van winter- 7

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1979 | | pagina 7