Snijbonen in de warmeluchtteelt B. Baijense
Zoeken naar gewassen die minder licht en
warmte nodig hebben
W at bodemziekten betreft hebben we te maken met Sclero-
tinia, Stippelstreep en Knol. De eerste is vooral een zwaktepa
rasiet. Zijn er echter veel sclerotiën (rattekeu|els) gevormd die in
de grond achterblijven, dan is stomen de enige remedie. Hier
mee worden ook stippelstreep en knol bestreden.
B onen kiemen het beste bij 20-22 graden C. Meestal zaait men
in kisten (zaaikisten of poterbakken). Voorheen werd veel in
zaagsel gezaaid. Dit zaagsel moet wel van "without" zijn.
Zaagsel van grenen-, teak- en eikenhout bevat stoffen die on
gunstig zijn voor de kieming. Van turfmolm is de zuurgraad te
laag. Tegenwoordig gebruikt men vaak potgrond, die echter niet
te rijk moet zijn. Men neemt b.v. slapotgrond die men ver
schraalt met éénderde zand. De kistjes worden met een glasplaat
of plastik folie afgedekt. Per m2 zraaibed wordt 300-350 gram
zaad gebruikt, wat voldoende is voor 100 m2 teelt. Er zijn war-
meluchttelers, die deze kistjes in een kleine ruimte zetten, die
apart gestookt wordt. Anderen brengen ze bij een plantenkwe-
ker of een kollega stooktuinder.
D e belangrijkste problemen die we verder kunnen tegenko
men zijn rankenrot en bloemrui. Het eerste wordt vooral tegen
gegaan door een goed kasklimaat. Dat wil zeggen: Door een
beheerste groei een zwaar gewas tegengaan, een nat gewas
trachten te voorkomen, zonodig droogstoken en luchten. Het is
ook wenselijk om af en toe tegen de draden te tikken om de
bloemblaadjes van de bladeren te laten vallen. Bloemrui kan
vele oorzaken hebben die vaak allen te maken hebben met
wateropname. Zorg voor voldoende water tijdens de bloei.
Broes een keer als de luchtvochtigheid sterk terugloopt. Let er
op dat de grond niet te zout is. Een zwaar gewas bevordert door
lichtgebrek het vormen van zwakke bloemen, deze ruien eerder.
Probeer een zwaar gewas te voorkomen door groeibeheersing.
B epaalde landbouwgewassen en vollegrondstuinbouwgewas-
sen groeien alleen goed bij relatief hoge temperaturen. Zij zijn
bovendien gevoelig voor lage temperaturen van 0 tot ca. 10
graden C. In Nederland gaat het vnl. om snijmais en om bonen
van het geslacht Phaseolus, waartoe o.a. behoren bruine bonen
en sperziebonen. In andere gebieden zijn het gewassen als soja,
sorghum, katoen, tomaat, augurk e.d. Genoemde gewassen zijn
alle afkomstig uit tropische of subtropische gebieden. De ge
voeligheid voor lage temperaturen komt vooral tot uiting in het
voorjaar.
Konsulentschap voor de Tuinbouw
"Zuid-West Nederland" te Goes
venals bij tomaten probeert men met een warmelucht-snijbonenteelt zo vroeg mogelijk te starten. Het probleem is
vaak de grondtemperatuur, die minimaal 15 graden C moet zijn. Een belangrijke vervroeging kan men bereiken door de
planten op te kweken in plastik potten. Een aantal telers in Zeeland doet dat en op hun ervaringen en problemen willen we
in dit artikel ingaan.
Rassenkeus
D eze is niet anders dan voor een andere teelt.
Helda is het meest gebruikte ras. Het is niet het vroegste ras,
maar het geeft een mooie peul, die niet snel dik wordt. Het ras
heeft de eigenschap om goed te blijven doorgroeien, ook bij een
lange teelt.
Romore is een ras dat om zijn vroegheid ook wel gebruikt wordt.
Bij een lange teelt laat de doorgroei wel eens te wensen over. Er
worden dan ook gemakkelijk te korte peulen gevormd. Dit ras is
geschikt voor een korte teelt.
Hazet en Combine worden ook wel gebruikt. Ze hebben onge
veer dezelfde eigenschappen als Helda. Combine is wat gevoe
liger voor rotte punten.
Grondontsmetting
We hebben de indruk dat stippelstreep ook wordt bestreden met
methyl-bromide. Meestal worden virussen niet voldoende be
streden met dit middel. Doch stippelstreep wordt in de grond in
stand gehouden en overgebracht door de schimmel Olpidium
brassiceae. Waarschijnlijk bestrijdt methyl-bromide deze
schimmel en verdwijnt daardoor ook het virus.
Het bezwaar van methyl-bromide is de lange spoeltijd. In 1978 is
op een aantal plaatsen Chloor-picrine gebruikt, hopelijk zal dit
hetzelfde resultaat hebben. Aan chloor-picrine wordt een knol
middel toegevoegd.
De opkweek
Het is ook mogelijk te zaaien op grondverwarming. Er zijn
tuinders, die hiervoor een witloftransformator gebruiken.
Bruine potjes e.d. worden vrijwel altijd veroorzaakt door te lage
temperaturen en/of te vochtige, grond. Het is wel zinvol om de
bakken hiertegen te ontsmetten met 10% formaline.
17 februari uitzaaien. Bovendien heeft men, evenals bij toma
ten, planten die gemakkelijk in de hand te houden zijn.
Uitplanten
Bij het uitplanten moet de grondtemperatuur minimaal 15
graden zijn. De ruimtetemperatuur houden we op 17-18 graden
C minimum en yerder stoken we lichtafhankelijk. De tempera
tuur mag bij voldoende licht gerust oplopen tot 25 graden C.
Omvallen van de planten en rotpoten worden veroorzaakt door
te lage (grond) temperaturen. Koolzuurgasdosering is gunstig.
Bonen zijn echter wel erg gevoelig voor giftige rookgassen, die
ontstaan door slecht afgestelde kachels en onvoldoende zuur
stoftoevoer. In een jong stadium kan dat bladverbranding ver
oorzaken en later bloemrui. Men kan dus wel met luchtverhit-
ters zonder afvoer werken, mits ze goed zijn afgesteld en er
voldoende zuurstoftoevoer is. Na het uitplanten geven we wat
water, vervolgens zijn we wat zuinig met water om de groei in de
hand te houden en tijdens de bloei gaan we meer gieten. Blad-
plukken kunnen we grotendeels voorkomen door beheerste
groei.
We zetten meestal 5 planten per m2. Bij vier rijen per kap wordt
dit om de 50 cm twee planten bij elkaar. Bij drie rijen op 40
cm en bij twee rijen 25 cm telkens twee planten bij elkaar.
Hoeveel rijen we per kap zetten hangt af van de te verwachten
groei. Bij een sterke groei is 2 of 3 rijen beter dan 4. Bij twee rijen
per kap moeten we extra draden spannen en een plafond laten
groeien. Dit vraagr extra arbeid.
Teeltproblemen
In 't kort
Evenals bij andere gewassen betekept snijbonen telen onder glas
vooral groeibeheersing. Groeibeheersing wil hier vooral zeggen
zorgen voor de nodige warmte bij de start en later een goed
evenwicht tussen vegetatieve en generatieve groei. Heeft men dit
goed in de hand dan is bij een lange warmeluchtteelt (tot augus
tus) een opbrengst van 5 kg per m2 en bij een korte warmelucht
teelt (tot 1 juli) 3 kg per m2 haalbaar.
o p 6, 7 en 8 februari 1979 zal in Wageningen een internationale bijeenkomst van wetenschappelijke onderzoekers
worden gehouden over bovengenoemd onderwerp. Deze bijeenkomst wordt georganiseerd door de Sektie Fysiologie van
Eucarpia, de Europese Associatie voor Plantenveredelingsonderzoek. Er zijn 67 deelnemers, afkomstig uit 11 landen, en
er zullen 23 voordrachten worden gehouden. Het doel van de bijeenkomst is dat vakgenoten elkaar op de hoogte brengen
van de stand van het onderzoek en de praktische mogelijkheden tot aanpassing van planten aan lagere temperatuur en
lichtintensiteit. De problematiek is in het onderstaande kort uiteengezet.
Landbouw en vollegrondstuinbouw
Een gewas als mais bijvoorbeeld kan in Nederland pas
eind april worden gezaaid; bij vroegere zaai is de grondtempe
ratuur te laag voor een goede kieming van het zaad. Na de
opkomst kunnen koude perioden in mei of juni de groei zodanig
vertragen dat het gewas onvoldoende rijp wordt of te weinig
opbrengt. Er bestaat echter erfelijke variatie in de, reaktie op
lage temperaturen, d.w.z. niet alle planten van een gewas zijn
even gevoelig. Deze variatie kan men benutten voor het maken
van nieuwe rassen, die beter zijn aangepast aan een koud kli
maat.
Daarvoor moeten zoveel mogelijk rassen uit andere
landstreken worden onderzocht op kieming en groei bij lage
temperatuur. Uit onderzoek van de Stichting voor Plantenvere-'
deling (SVP) te Wageningen is gebleken dat bepaalde maisras-
sen uit hooglandgebieden van Mexico en Zuid-Amerika goed
groeien bij lage temperaturen. Dit materiaal wordt nu gebruikt
in kruisingen om tot betere rassen te komen.
Glastuinbouw
T eneinde de konsument het gehele jaar door te kunnen voor
zien van verse tuinbouwprodukten worden in Midden- en
Noord-Europa ook in de winter tuinbouwgewassen geteeld in
kassen. Van de groentegewassen zijn de ekonomisch belang
rijkste: tomaat, sla en komkommer en van de siergewassen:
rozen, anjers en chrysanten. Aangezien de buitentemperaturen
in de wintermaanden aanzienlijk lager zijn dan de gewenste
teelttemperaturen, is het brandstofverbruik hoog. Als gevolg
van de sterke stijging van de energiekosten in de laatste jaren en
de verdere stijgingen die ongetwijfeld zullen volgen, probeert
men door verbeteringen in de teelttechniek het brandstofver
bruik te verlagen. De aandacht richt zich op de stooktechniek,
de isolatie van de kassen en het gebruik van een plastikfolie die
gedurende de nacht boven de planten in de kas wordt aange
bracht, waardoor het te verwarmen deel van de kas wordt be
perkt. Daarnaast kan ook de plantenveredeling een belangrijke
bijdrage leveren tot verlaging van het brandstofverbruik door
rassen te ontwikkelen met een geringere warmtebehoefte dan de
thans gebruikte rassen. Aangezien de wintermaanden "lich-
tarm" zijn, zullen deze rassen ook een geringere lichtbehoefte
moeten hebben. Ten aanzien van de warmte- en lichtbehoefte
blijkt er in verschillende gewassen een grote erfelijke-variatie te
bestaan. Door deze variatie te benutten konden op het Instituut
voor de Veredeling van Tuinbouwgewassen (IVT) te Wagenin
gen bij tomaat en komkommer planten worden verkregen die
zijn aangepast aan lagere temperaturen en minder licht. Dit
materiaal is inmiddels uitgegeven aan een aantal Nederlandse
veredelingsbedrijven om er rassen van te maken.
Luchtverhitters, bruikbaar mits goed afgesteld en met voldoende
zuurstoftoevoer (raam open)
Bij iedere twee planten, in een put, een stokje
Tuinder Van Iwaarden uit St. Annaland laat zien met welke
planten hij begin maart start
Oppotten
O ngeveer een week na het zaaien kunnen we uitplanten of
oppotten. Bij een buisverwarming en een late warmeluchtteelt
zal men het eerste doen, een vroege warmeluchtteler zal echter
i.v.m. de grondtemperatuur oppotten. We gebruiken hiervoor
bij voorkeur 12xm plastik potten. Er worden 2 plantjes per pot
gezet in slapotgrond. Deze worden uitgezet in een ruimte waarin
de minimumtemperatuur op 17-18 graden C wordt gehouden.
De planten worden eventueel nog een keer uitgezet, zodat er
niet meer dan 12 a 15 potten per m2 staan. Er worden stokjes bij
de planten gezet en deze worden geholpen (met een ringetje) er
langs te groeien. Gelijk met water geven wordt een keer bijge-
mest. Met gieten moeten we voorzichtig zijn want de groei loopt
gemakkelijk wat uit de hand.
Op deze manier is het mogelijk de opkweek tussen zaaien en
uitplanten drie weken te laten duren in plaats van één week bij
het uitplanten vanuit de zaaikist. Een vervroeging,voor de war
meluchtteelt van twee weken dus. Als we dus i.v.m. de grond
temperatuur pas op 10 maart kunnen uitplanten, moeten we
Goed beheerst gewas
17