Simon van Hoeve I n 1583 veroverde Parma Sas van Gent, evenals de steden Axel en Hulst met het Land van Waes. Zijn tegenstander, Van Ho- henloo, die in Terneuzen met een grote troepenmacht lag, stak de dijken in midden Zeeuwsch-Vlaanderen door, waardoor het gebied vele jaren onder de heerschappij van het zoute water kwam te staan. D e donkere Franse tijd vermeldt ook nog dat een zekere Doens op de hoeve is komen wonen, die omstreeks die tijd ook van eigenaar is verwisseld, waarschijnlijk van Hollandse in Zuid-Nederlandse handen, zoals toendertijd gebruikelijk werd. N a Petrus Dossche, die in 1899 overleed, volgden in 1900 Emile Dhuijvetter en Mathilda de Decker, beiden in Assenede geboren. Op hen volgden in 1911 Jan Pieter van Hoeve en Maria Magdalena Dees, die respektievelijk in Axel en Zaamslag waren geboren. Rond de eeuwwisseling zien we dikwijls dat er land bouwers uit het oosten van Zeeuws-Vlaanderen naar het westen komen. Algemeen wordt aangenomen dat dat te verklaren valV uit de landbouwkrisis van 1880 en de grotere gezinnen bij de landbouwers in het Land van Axel en het Land van Hulst, terwijl er in West-Zeeuws-Vlaanderen voor deze mensen meer mogelijkheden waren. H V Oranjepolder boven water Kavel acht O, Onder de Fransen Gp bezoek bij onder Biervliet Rinus Willemsen, Biervliet De latere bewoners Het huis De schuur Rond Biervliet, een plaatsje dat droog bleef, waste aan de zuid west kant een gebied aan van ruim 700 gemeten, dat van het vasteland gescheiden werd door het Kanaal van IJzendijke. Begin 1617, tijdens het Twaalfjarig Bestand in de Tachtigjare Oorlog toen de inpolderingen bij wijze van spreken aan de orde van de dag waren, vroeg Joos Laureins, baljuw van Axel, Ter- neuzen en Biervliet, concessie aan samen met de kinderen van zijn zwager, de erfgenamen van Gelein Bouwensen Schot, die vroeger burgmeester van Vlissingen en rekenmeester van de grafelijkheid Zeeland was geweest. Verder vroeg hij de conces sie ook aan voor de kinderen van Jan en Boudewijn Bouwensen Schot, broers van Gelein, die op een voorbeeldige wijze de stad Vlissingen en het land, hadden gediend. Het oktrooi werd aan deze personen verleend op 5 augustus 1617 door de Staten-Generaal. De naamkeuze moet voor de bedijkers geen probleem zijn geweest. Het werk werd aanbesteed in ruim vijftig afzonderlijke percelen en moest uiterlijk 2 maart 1618 zijn begonnen en de oplevering was uiterlijk op 29 juni van dat jaar. De korte periode waarin het werk voltooid moest worden, wijst erop dat de schorren al zeer hoog waren opgewassen. In de zuidwesthoek moest een sluis komen: deze werd op 18 november 1617 aanbesteed en gegund aan Job Michielsen, timmerman in Zierikzee. Het graven van de sluisput deed Jan van Watervliet, die dit karwei had aangeno men op 13 april 1618. Zeeuwsch-Vlaanderen was in die tijd zeer dun bevolkt, geen wonder dat een groot deel van de dijkwerkers uit andere streken moest komen. Vooral Zuid-Vlaanderen was zo'n gebied. Jan Michielsen en Cornelis de Ridder, veerlui op IJzendijke, brachten de dijkwerkers naar de nieuwe polder. Het gereed schap en het voedsel waren aan strenge regels onderworpen, evenals de hoeveelheden bier, die iedere arbeider te verteren had. Het was immers de bedoeling om alles ordelijk en netjes te laten verlopen! De paarden moesten gebrandmerkt worden om diefstal te voorkomen en na zonsondergang mocht je niet meer buiten komen. Alles scheen inderdaad naar wens te verlopen, maar op Tweede Paasdag, 16 april 1618, had een zekere Cornelis, afkomstig uit Maastricht, zitten drinken in de keet op de schorren samen met Claude Provoost en Hendrik Huige, bijgenaamd "De Zwarte". Deze was afkomstig uit de buurt van Antwerpen. Beschonken vertrokken ze en onderweg kregen ze ruzie over een schop, die Huige van Cornelis wilde hebben. De ruzie laaide zo hoog op, dat er rake klappen vielen, waarna beiden hun messen trokken en elkaar te lijf gingen. Hendrik-Huige werd daarbij zodanig, toegetakeld dat hij bezweek aan een steek in het rechterdeel van zijn borstkas. Vreugde is er echter wel een paar dagen later als op 20 april "met1 Godts hulpe het schorre is beverscht ende ten vaste coorenlande gehecht, gelegen west van de Stede van Biervliet, nu genaamd Oranjepolder, ter presentie van Jan Aartsen als dijkgraeff, Cor nelis Stavenisse en Pieter Gillissen als geswoorens van den sel- ven Polder." Kort daarna breken er zware stormen los want in de periode van 21 april tot en met 3 mei 1618 bezwijken de dijken van de percelen 51 en 63, die dus opnieuw aanbesteed moeten worden, In juni begint de verkaveling van het gebied en de aanleg van de scheidingssloten. Als dan de vruchten van de omringende pol ders nog te velde staan, verschijnen daar plotseling de ge brandmerkte paarden, die nogal wat schade aanrichten. Tenslotte worden alle negen kavels, elk rond de honderd ge meten groot, verloot. Zo komt kavel één aan raadsheer Stave nisse en kavel drie aan de oktrooivrager en penningmeester van de polder, Joos Laureins. Cornelis was gehuwd met Sara van der Veere. Hij stierf in 1728 en zijn vrouw in maart 1737. Als pachtster komt dan naar voren de weduwe van Jacob Jansen Verplanke en dat bleef zo tot 1746. Het jaar daarop komt Joos Jansen Verplanke, zoon van Cornelis Jr. Hij was geboren op 8 juni 1708 en huwde op 12 augustus 1731 in Biervliet metTanneke de Vogelaar. De man overleed in 1771, de vrouw in 1779. Nu komt er een probleem om de hoek kijken, want tot 1778 wordt Joos als pachter vermeld. Is nu zijn overlij densdatum wel korrekt? Wij menen van wel, maar dat bij de omschrijving van de pachter in dit geval de vrouw op het bedrijf is blijven wonen, zodat er zou moeten staan: de weduwe van Joos Jansen Verplanke. Inmiddels zijn de landerijen door vererving over gegaan in handen van de Heer van Cattendijke. Vast staat in ieder geval dat in 1777 Jasper Jansen Verplanke zijn intrek op de hoeve neemt. Zijn vader woonde toen op een naburige boerderij in de polder, nu "Welmeenendheid", geheten. Jasper was geboren in 1747, huwde in 1773 met Suzanne Cor nelis en stierf in Biervliet in 1821. Toen de Fransen deze ge westen veroverden, maakte hij een inventaris van zijn bedrijf op, waaraan we de volgende gegevens ontlenen. nze aandacht gaan we nu speciaal richten op kavel acht, die bij "het blinde lot", toekwam aan Adriaan Pieters en Mr. Jan de Cnuijdt, rekenmeester van Zeeland, die samen drie kwart deel hadden van de honderd gemeten. De rest kwam in handen van Joris van Borsselen. De oudst bekende verpachting dateert van 1664. Er is dan nog niet bekend of er op de landerijen ook gebouwen staan. Als pachter wordt vermeldt Jan Dullaert en als eigenaresse me vrouw Huyssen. In 1679 wordt Joos van de Veere als pachter aangeduid, die in 1693 wordt opgevolgd door Cornelis Jansen Verplanke Jr. Zijn vader wordt algemeen aangenomen als de stamvader van de (Jansen) Verplanke-tak in Biervliet. Die was geboren omstreeks 1640 en de eerste keer gehuwd met Janneke Bertolse ook wel Bartols geschreven. Voor de tweede keer huw de hij op 2 februari 1687 met Cornelia Ritzaert. Waarschijnlijk was hij vóór zijn vestiging als landbouwer in de Biervlietse Oranje-polder dijkwerker of schipper, omdat zijn kinderen in diverse kustplaatsen van Staats-Vlaanderen hét levenslicht aanschouwden. De westgevel van de schuur met drie naast elkaar liggende berg ruimtes. De noordkant van de boerewoning, die in de loop der jaren weinig verandering heeft ondergaan. Deze keer richten we onze belangstelling tot een boerderij die wijd in de omtrek bekend is vanwege een unieke paardeput waarop in de zomer tientallen witte waterlelies drijven. Trouwens de hele boerderij, ver scholen achter een vrij jonge erjbeplanting, is een bezoekje zeker waard. In 1807 komen in Biervliet wonen Johannis B. Termont, gebo ren te Waterland Oudeman in 1781. Hij ontmoette er Carolina Rogiers, die in 1777 in Assenede was geboren. Met ingang van 1 mei 1808 gingen ze op de boerderij wonen en ze bleven er tot 1838. Hun personeel bestond in 1830 uit: Vicoria Doens, dienstmeid, geboren in Biervliet (1806). Jacobus B. Termont, knecht, geboren in Biervliet (1809). Edriandus Termont, knecht, geboren in Biervliet (1818). Johannes Gringels, koeiwachter, geboren in IJzendijke (1819). Levina de Krijger, meid, geboren in IJzendijke in 1815. In de zomer van 1838 komen Pieter Plasschaert, geboren te Bouchoute (1800), die gehuwd is met Angelina Hijman, geboren in Caprijke (1799). Hun verblijf was van korte duur, want in 1840 komen op deze boerderij wonen Martinus Verdegem, geboren op 15-12-1801 te Eede, gehuwd met Francisca Rosalia Wattié, geboren op 26 augustus 1805 in Biervliet. De man overleed in 1844. Vermoe delijk heeft de weduwe de boerderij verder geleid met behulp van haar zoon Petrus Jacobus, geboren in 1829. Deze laatste had in Biervliet nog twee broers wonen, die allebei gareelmakers waren: Lodevicus en Eduardus. Op 16 juni 1865 vestigden zich hier Pieter Leonardus Dossche, geboren op 4 augustus 1838 te Waterlandkerkje, gehuwd met Alida Marie Dossche, geboren op 9 mei 1842 op het Oudeland. Inmiddels waren de landerijen in 1862 in handen gekomen van de burggraaf Adrien de Baré de Comogne, grondeigenaar te Cemplouse in de buurt van Namen, maar die zijn verblijf hield in het Franse Cain. Hij had deze goederen verkregen uit de vereffening van de huwelijksgemeenschap tussen Marie Colotte Therèse Baronnes Heijderijx en de vooroverleden echtgenoot, de heer Jacques Melchior de Volder. De burggraaf betrok dik wijls de prachtige woning op de boerderij. Hij kwam dan daar met zijn gevolg, vaak stuurde hij wat van huispersoneel voorop om de woning en de siertuin in orde te maken, waarna hij )e westgevel van het huis met rechts een oude gewoonlijk het geheel met strenge oog inspekteerde. Aan de noordkant, dus tussen het woonhuis en de weg, was een prach tige Engelse tuin gekreëerd met twee vijvers en slingerpaden, temidden van opgroeiend houtgewas. Aan het begin van de oprijlaan was de kleinere woning van de beheerder, de kastelein. De knechts sliepen in het "kevènt" in de schuur. De burggraaf, trots op zijn Zeeuws-Vlaamse bezittingen, gaf een kunstenaar opdracht om zijn bezittingen uit te schilderen met alle aktiviteiten die er op de boerderij zoal van doen konden zijn. Op het schilderstuk waren de knechts aan het ploegen, eggen, zaaien etc., terwijl de meiden kippen voerden, eiers gaarden, koeien aan het melken waren en ga zo maar door. A.R.E. Dhuijvetter, die op deze boerderij werd geboren, kan nog met verve vertellen over deze tekening, die hij een aantal jaren geleden voor een behoorlijke prijs van de hand deed. Ook over de burggraaf weet hij nog het een en ander. Zo was er een van de arbeiders die zijn naam in het voerluik op de dorsvloer had gekerfd. De burggraaf kreeg dat in de gaten, stapte naar het luik, las met luide stem de naam en vroeg wie dat was. De knecht stapte naar voren en meldde zich. "Is dat jou w naam?" vroeg de Belg. "Jawel", antwoordde de knecht. "Dan is die plank voor- jou en zorg je voor een andere," zei de ander en draaide zich om. Een andere knecht was eens bezig met het rooien van bomen. In de schafttijd zette hij zijn kapmes vast in de kop van een hek- kepaal, juist op het moment dat de burggraaf voorbij kwam. Hij kon het wel waarderen dat de knecht de bomen rooide, maar van die hekkepalen, daarvan moest hij afblijven. Nog diezelfde middag vertrok de knecht met zijn hebben en houwen onder de arm (en dat was niet veel). In 1949 huwde zoon Simon met Johanna Suzanna Cijsouw en zij namen het bedrijf over. Simon had jarenlang zitting in het kerkeraad van Biervliet, de gemeenteraad en was een aantal jaren wethouder voor de C.H.U. en was ook aktief binnen de plaatselijke afdeling van de Z.L.M. et huis werd waarschijnlijk in de tweede helft van de acht tiende eeuw gebouwd en vertoont de gebruikelijke indeling van in het midden een brede gang met aan weerszijden daarvan twee kamers. Bijzonder fraai zijn de lijsten om de deurkozijnen. In de ramen bevinden zich zes ruiten, die met luiken afgesloten kun nen worden. Rondom de achterplaats bevonden zich vroeger diverse bijge bouwtjes, de z.g. keten. Op de foto is er nog een duidelijk zichtbaar. Er zijn geen sporen aan het geheel te zien die erop wijzen, dat er in de loop van de jaren grote verbouwingen aan de woning zijn verricht, zodat we een redelijk beeld van vroeger tijden over de behuizing ervan krijgen. Alleen het dak werd na de laatste oorlog vernieuwd. an jongere datum is de schuur. Op het eind van de vorige eeuw ging er hier een landbouwschuur verloren toen een knecht in de winter wat onvoorzichtig met zijn stallantaarn te werk ging. De jongen schrok zo, dat hij van de boerderij vluchtte naar zijn geboortedorp in België en nooit meer terugkeerde. Over de juiste datum van de brand lopen de meningen nogal uiteen. Bij de herbouw bleef de stenen zuidmuur gehandhaafd. Daar bevinden zich nu nog de stallingen voor het rundvee. Ook aan de oostkant zijn nog stallen te vinden, waarin een giergoot aan wezig, die minstens uit de bouwperiode van deze schuur moet stammen. Verder zagen we in de oostgevel een uitgeschuurd deel, dat een daarstaand (onrustig?) paard had gedaan. Ook de piezel en de twee dwarse dorsvloeren zijn nog volledig in takt evenals de vroegere koestal. Toen na de oorlog de paarden hun plaatsen aan de traktoren afstonden, onderging ook deze schuur wat aanpassingen. Dui delijk is op de foto het stel grote mendeuren te zien, dat uit die tijd stamt. De afmetingen van de schuur zijn 44 x 18 x 14 meter, een inmense ruimte waarin vroeger de knechten in de winter met de vlui de korrels uit de aren klopten. En nog steeds is er iets van dat vroegere in deze schuur gevangen gehouden.L/'rerö/uur; H.A.M. van de Vijver: de Boerderijen van Biervliet in: Bijdragen tot de geschiedenis van West-Zeeuws-Vlaanderen, Aardenburg 1974. L.M. de Die: Iets over de bedijkingen van de Biervlietse Oranje polder en de Thomaes- en de Paulinapolder. Ned. Heemkundige Kring West-Zeeuws- Vlaanderen nr. 26.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1978 | | pagina 31