KNLC KOMMENTAAR Zes miljoen is nog niet op! D e alom bekende regeling waarbij subsidie wordt ver leend op partikuliere kultuurtechnische werken, P.C.W., is weer open voor bepaalde objekten. H et subsidiepercentage is 25%. D rainage en profielverbetering vallen voor de W.I.R. in de groep "overige bedrijfsmiddelen", dus 7% basispremie. N u enkele punten van de W.I.R. If e ze week verscheen een toelichting op de W.I.R. in de vorm van een boekwerk van 424pagina's. «j» Organisatie-strukturen NTS - nieuwe stijl Gewestelijke zelfstandigheid Langere overgangsperiode gevraagd bij toetreding Griekenland Eerste bijeenkomst landbouwwerkgroep Nederland U.S.S.R. A. Lindenbergh. Regelmatig is deze regeling in haar 4-jarig bestaan gewij zigd, opgeschort, aangepast en weer opengesteld. Momenteel is zij open voor: 1 - Profielverbetering (mengwoelen, diepploegen etc.). Minimale bewerkingsdiepte 60 cm. - Drainage. Dit geldt slechts voor akkerbouwgronden. Aanvragen indienen bij de Distriktsburohouder (D.B.H.) van de Stichting Uitvoering Landbouw Maatregelen (S.T.U.L.M.) in uw regio vóór 15 december a.s. Voor deze P.C.W.-regeling is 6 miljoen beschikbaar gesteld, die is nog niet op, doch men gaat uit van het principe: WIE 'T EERST KOMT, 'T EERST MAALT. Slecht jaar - goed jaar? D oor de op vele akkerbouwbedrijven dit jaar tegenvallende resultaten, hoofdzakelijk door de lage prijzen voor verschillende orige week vierde de Veenkoloniale Boerenbond op luister rijke wijze haar 75-jarig jubileum. In een prachtige extra jubi leum-uitgave van de Landbouwcourant voor de Veenkoloniën en tijdens de herdenkingsbijeenkomst werd door velen aandacht besteed aan verleden, heden en toekomst van de veenkoloniale landbouw in al zijn facetten. Uiteraard kwam daarbij ook het funktioneren van een gewestelijke landbouworganisatie als de VBB ter sprake. Ik wil hier een paar kanttekeningen plaatsen bij twee belangrijke ontwikkelingen waarmee de struktuur van de georganiseerde landbouw vandaag de dag te maken heeft. In de eerste plaats de toenemende behoefte, om bij steeds grotere specialisatie der bedrijven, te komen tot vakorganisaties naast de bestaande standsorganisaties. Vakorganisaties in de veehouderij, de tuinbouw en de akkerbouw waarbij dus getracht wordt een stuk vaktechnische kennis en ervaring samen te brengen om zo een gerichte bespreking van vooral vaktechnische onderwerpen mogelijk te maken. Dit is een ontwikkeling die intussen al zo'n tien jaar aan de gang is. Deels werden daarbij binnen sommige (vooral katholieke) standsorganisaties verenigingen van leden met dezelfde produktgerichte belangstelling opgericht, zoals bij voorbeeld de tien jaar bestaande varkenshond van de NCB. Deels worden vooral de laatste jaren aparte verenigingen opgericht die niet aan één CLO zijn gebonden, maar wel zeer dicht bij de 3 CLO staan. Het belangrijkste voorbeeld daarvan is de laatste tijd wel de oprichting van de NTS (tuinbouwstudieklubs). O ok de oprichting van bijvoorbeeld een LCB (Landelijk Kon- taktorgaan Bedrijfsverzorgingsdiensten) mag hiertoe gerekend worden. Ik dacht dat deze laatste ontwikkeling voor een gebun delde belangenbehartiging op teelttechnisch gebied, waarbij nauwe banden met de 3 CLO behouden blijven, een goede zaak is. Waar het natuurlijk wel op aan komt is dat men vooral op technisch gebied blijft en niet de sociaal-ekonomische belan genbehartiging der 3 CLO gaat doorkruisen. Immers aan meer dere standsorganisaties hebben we geen behoefte. Ook de bun deling van agrarische belangenbehartiging der drie jongerenor ganisaties hebben we in dit geheel met genoegen tot stand zien komen. r[1 weede punt is de vraag of onze huidige organisatiestruktuur van autonome gewestelijke (provinciale) organisaties, gebundeld in een landelijk federatief verband nog wel aansluit bij de eisen van deze tijd. Immers nogal wat zaken vergen veel koördinatie en begeleiding vanuit het landelijk niveau de laatste tijd. (Relatie landbouw - Landbouwschap, landbouw - landschap, grondpoli- tiek, ingewikkelder wordend EG-beleid, milieuzaken e.d.). Toch blijf ik uitdrukkelijk van mening dat we die gewestelijke autono mie moeten handhaven. Immers juist daardoor krijgen de indivi duele bedrijfsgenoten - leden zoveel mogelijk gelegenheid om over het beleid na te denken en mee te praten en staat men dichter bij de voor de uitvoering van een beleid verantwoordelijke mensen. Bovendien biedt het meer mogelijkheden om de organi satie-opbouw regionaal te differentiëren al naar de wensen in het produkten is de animo op dit moment om te investeren mogelijk niet zo groot. Een goede bedrijfsvoering eist verder te kijken dan een jaar. Mogelijk en hopelijk is het volgend jaar of 1980 beter dan 1978 er tot nu toe uitziet. Men heeft bij de uitvoering van deze subsidiabelewerken 2 jaar de tijd, om ze uit te voeren. Zeg maar, dat U tot 1 december 1980 de tijd hebt. Hoeveel P.C.W.-subsidie Als U minder dan 3.000,— investeert krijgt U niets! Als U meer dan 15.000,— investeert krijgt U over dat meerdere niets! De maximale subsidie per bedrijf is zodoende 3.750,— P.C.W.-subsidie W.I.R.-premie? U kunt ook - afhankelijk van de totale investeringen op uw bedrijf in dat jaar - kleinschaligheidstoeslag krijgen (0 - 6%). Stel dat U dat jaar 80.000.— in totaal investeert (m.a.w. duurzame produktiemiddelen aanschaft) inklusief de drainage krijgt U daarop 5 Vi% kleinschaligheidstoeslag. Totale W.I.R. dan 12 xh% over de investeringen! Voorwaarde is wel, dat ze opgenomen moeten worden op de balans. En dat U er dan van gaat afschrijven. Als ze in één keer als jaarkosten worden afgeboekt, krijgt U géén W.I.R.-premie! Voorbeeld: 8 ha drainage a 2.000,- 16.000,- inkl. B.T.W. 25% P.C.W.-subsidie over max. 15.000,- 3.750,-. W.I.R.-premie (zie boven) over deze investering als de totale investeringen in dat jaar 80.000,— zijn. 12 van 16.000,- - 3.750,- 12.250,= 1.530,- Voor de W.I.R. immers rekent men premie over de kostprijs en een direkte subsidie als de P.C.W. vermindert de kostprijs. In dit geval betaalt U dus i.p.v. 16.000,— voor uw drainage van 8 ha 10.720,- LET OP: W.I.R. ZAL VOORLOPIG BLIJVEN. P.C.W. IS UITERLIJK 14 DECEMBER AF GELOPEN. betrokken gebied. Wel zal in de komende jaren een groter stuk koördinatie nodig zijn tussen gewestelijke en landelijke niveaus. Daarbij zal ook de vraag meer en meer ter sprake komen of we binnen de georganiseerde landbouw niet tot een meerhoofdige leiding moeten komen. Bijvoorbeeld via een verder doorgevoerde taakverdeling binnen een presidium van voorzitter en vice-voor- zitter(s). Een verdere samenbundeling van organisatorische krachten door de drie centrale landbouworganisaties zou dan ook juist in deze tijd passen. Als ik dan ook nog de diskussie rondom de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie in de beschou wing betrek, zal het duidelijk zijn dat weliswaar een aantal be proefde organisatiestrukturen nog steeds bij de tijd is, maar dat toch ook op een aantal gebieden veranderingen gewenst zijn en geleidelijk ook wel zullen plaats vinden. LUTEIJN. De toetreding van Griekenland tot de Europese Gemeenschap moet op voldoende wijze recht doen aan de belangen van de land- en tuinbouw. Het Landbouwschap heeft in een notitie nogmaals de landbouwvraagstukken in het kader van de Griekse toetreding weergegeven. Het heeft de nota op 24 no vember 1978 aan de minister van Landbouw, mr. A. v.d. Stee, voorgelegd. Het Landbouwschap meent dat de Europese Commissie (het dagelijks bestuur van de Gemeenschap) voorbarig is met haar voorstellen inzake de duur van de overgangsperiode voor Grie kenland. De Commissie heeft op 25 oktober jl. nadere voorstel len ingediend met betrekking tot de verschillende landbouw producten. Rekening houdend met het feit dat de producen tenprijzen voor groenten en fruit in Griekenland de helft be dragen van het EG-prijsniveau dient de overgangsduur voor deze produkten volgens het Landbouwschap minstens tien jaar te zijn. Het standpunt van het COPA (overkoepelend orgaan van de EG-landbouworganisaties) sluit aan bij dat van het Landbouwschap, zoals dat in december 1977 ter kennis is ge bracht van de minister van Landbouw. Het Landbouwschap heeft grote zorgen over de prijsaanpassin gen voor groenten en fruit in het kader van de Griekse toetre ding. Deze prijsaanpassingen mogen in elk geval niet leiden tot strukturele overschotten. Het Landbouwschap konkludeert dat de nadere voorstellen van de Europese Commissie onvoldoende zijn. In het kader van de Gemengde Commissie voor samenwerking op economisch, industrieel en technisch gebied tussen Neder land en de U.S.S.R., heeft van 13 tot 20 november 1978 de eerste bijeenkomst plaatsgevonden van de landbouwwerkgroep. Aan deze bijeenkomst hebben vele vertegenwoordigers van ons agrarische bedrijfsleven deelgenomen. Er is o.m. besloten verdere agrarische samenwerking vooral te richten op het gebied van de veehouderij, de veevoederpro- duktie en de tuinbouw. Van Nederlandse zijde is bovendien voorgesteld, de samenwerking te ontwikkelen op het terrein van de levensmiddelenindustrie, landinrichting en waterhuishou ding. De landbouwwerkgroep zal in principe in juni/juli 1979 in Moskou weer bijeenkomen, waarbij ons agrarische bedrijfs leven wederom wordt betrokken. Cf p onze rondgang langs de kringen hebben wij als ad viesbureau inlichtingen verstrekt over de wet Investerings rekening, de W.I.R. Hiervoor bleek grote belangstelling te bestaan en naar wij menen terecht. De W.I.R. geeft aan de ondernemer, die in zeker jaar meer dan f 2.000,— in bedrijfsmiddelen investeert, recht op be paalde premiën. Een beknopt overzicht van de voornaamste bepalingen blijkt zeker op zijn plaats, teneinde nog eens de aandacht te vestigen op deze voor alle ondernemers zo belangrijke wet. De W.I.R. heeft kracht van wet gekregen op 24 mei 1978. Tegelijkertijd zijn vervallen de bepalingen in de inkom stenbelasting met betrekking tot vervroegde afschrijving en in vesteringsaftrek. Deze vervanging past naar het oordeel van de Overheid beter in het investeringsbeleid, omdat ieder een gelijk be drag aan premie verkrijgt en dit niet meer afhankelijk is van de hoogte van het inkomen. De W.I.R. voldoet beter aan de eis van rechtvaardigheid wat gelijkheid van premie betreft. Aanvraag van premie geschiedt op het belastingbiljet. Het verkrijgen van premie is afhankelijk van het zijn van on dernemer en het investeren van een bedrag van meer dan f 2000,— per jaar in bedrijfsmiddelen. De wet kent meer dan één premie. Voor ons zijn van belang de basispremie en de kleinscha ligheidstoeslag. De basispremie is voor ieder gelijk en alleen afhankelijk van het objekt waarin wordt geinvesteerd. De kleinschaligheidstoeslag is afhankelijk van het geinves- teerde bedrag in één jaar (kalender of boekjaar). De basispremie per objekt is dus verschillend per objekt en bedraagt voor: Nieuwe gebouwen 23% Bestaande gebouwen 15% Installatie in de open lucht 13% Overige bedrijfsmiddelen 7% De kleinschaligheidstoeslag is afhankelijk van het bedrag van de investering per jaar. Deze toeslag wordt toegekend voor investeringen tot en met f 800.000,— De toeslag loopt uiteen van 6% tot 0%, zij neemt af naarmate het investeringsbedrag toeneemt. Bij een investeringsbedrag tot en met f 33.333,— bedraagt de toeslag 6%. Bij een investering van f 33.334,— tot en met f 66.667,— is de toeslag 5 3A%, tot en met f 100.000,— is de toeslag 5 'A%, enz. Bedraagt het investeringsbedrag meer dan f 800.000,— dan wordt geen toeslag meer toegekend. De daling is lA% per f 33.333,— ehalve dat de premie die via het aanslagbiljet in de in komstenbelasting wordt verrekend en waarvan betaling dus plaats vindt tenminste ongeveer een jaar na het moment van investering heeft geen invloed op de winst. De premie heeft geen invloed op de winst, heeft ook geen invloed op de afschrijving. Indien binnen een bepaalde tijd vervreemding plaats vindt van een bedrijfsmiddel, waarvoor investeringspremie is ge noten kan de overheid premie terugvorderen. De terugbetalingstermijn van voor nieuwe gebouwen ont vangen premie is zeer lang, namelijk 18 jaar. Indien het bedrijf wordt overgedragen door een ondernemer die ouder is dan 60 jaar, wordt de termijn teruggebracht tot 12 jaar. Voor nieuwe gebouwen die meer dan 6 jaar gebruikt zijn wordt de terugbetaling van het premie-percentage terugge bracht van 23% tot 15%. Voor overige bedrijfsmiddelen is de termijn van vordering van de desinvesteringspremie 6 jaar. De desinvesteringspremie wordt berekend over maximaal de prijs waarvoor het bedrijfsmiddel wordt vervreemd. Onder vervreemding wordt mede begrepen, onttrekking van het bedrijfsmiddel aan de onderneming. Deze korte samenvatting van de W.I.R. bedoelt niet meer te zijn dan een zeer globale weergave van de maatregel. Dit geeft enigszins aan hoe onvolledig bovenstaande infor matie is. Indien U van plan bent te investeren, ga dan even naar uw boekhouder, deze kan U dan voor Uw speciale geval van advies dienen. Hij doet dit gaarne. Paauwe 3

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1978 | | pagina 3