I n Boer Blijven worden de ideeën gepresenteerd van het Nederlands Agrarisch Jongeren Kontakt over het middenbe- drijvenbeleid. Een ander landbouwbeleid B Goed licht zorgt ervoor dat u wordt gezien Wijzigingen direktie Landinrichtingsdienst De monetaire aanpassingen en het agrarische handelsverkeer Een beleid gericht op behoud van de werkgelegenheid in land- en tuinbouw, redelijke inkomens voor alle boeren en tuinders in meer normale werktijden, een eerlijker verdeling van de beschikbare produktiemogelijkheden, kleiner worden van de verschillen in grootte tussen de bedrijven, behoud van het zelfstandig ondernemerschap en onafhankelijkheid van de industrie. Dit kan bereikt worden door het beleid af te stemmen op de kleinere en middelgrote bedrijven. Veel meer jonge agrariërs kunnen daardoor een redelijk bestaan opbouwen in de land- en tuinbouw. Huidige landbouwbeleid D e doelstellingen van het huidige landbouwbeleid zijn: te zorgen voor een goedkoop voedselpakket voor de konsu- ment; een zo groot mogelijke bijdrage te leveren aan de nationale ekonomie; te zorgen voor redelijke inkomens voor boeren en tuinders. Dit beleid krijgt inhoud door middel van een markt- en prijs beleid, waarbij in principe jaarlijks worden afgestemd op de kostenontwikkeling van de betere bedrijven, en door een struk- tuur beleid, dat een zo ekonomisch doelmatige landbouw sti muleren. Wat is er nu van deze drie doelstellingen van het landbouwbe leid terecht gekomen? Het goedkope voedselpakket is inderdaad bereikt. De grote produktiviteitsstijging in de landbouw is via lage prijzen voor de producenten aan de konsument doorgegeven. De prijzen van de voedingsmiddelen zijn dan ook sterk achtergebleven bij de prijzen van de meeste andere produkten in de afgelopen jaren. De netto-bijdrage van de land- en tuinbouw aan de betalings balans (in 1977 bijna 10 miljard) is ook zeer groot. In het beleid staat vooral de groei per bedrijf en per volwaardige arbeids kracht centraal. Het beleid is erop gericht om zoveel mogelijk te produceren met zo weinig mogelijk mensen, omdat dan de bij drage van de land- en tuinbouw aan de nationale ekonomie het grootst zou zijn. De landbouwbevolking is meer dan gehalveerd in de na-oor- logse periode en ook het aantal bedrijven is met de helft terug gelopen. Dit vond plaats, omdat door het landbouwbeleid een voortdurende schaalvergroting en specialisatie werd bewerk stelligd. Binnen dit beleid groeien vooral de grotere bedrijven en moeten de kleinere afhaken. De inkomenspositie van de over blijvende landbouwbevolking is in verhouding tot de totale be roepsbevolking weinig verbeterd, vooral als gevolg van het achterblijven van de prijzen van de produkten bij de koste nontwikkeling. De verschillen in inkomens tussen de bedrijven zijn toegenomen. De afgelopen drie jaar zat de helft van de boeren beneden het vergelijkbare minimumloon. Gevolgen voortzetting huidige beleid ls dit landbouwbeleid wordt voortgezet zullen er van de huidige 180.000 mannelijke arbeidskrachten tot 2000 nog onge veer 100.000 moeten afvloeien. Dus een verlies van bijna 5000 arbeidsplaatsen per jaar. Het aantal hoofdberoepsbedrijven zal afnemen van 130.000 tot 50.000. Verwacht wordt, dat ondanks de grote afvloeiing er nauwelijks sprake zal zijn van een inko mensverbetering voor de overblijvende boeren en tuinders. Het proces van schaalvergroting en specialisatie zal door blijven gaan. De verschillen tussen de landbouwbedrijven blijven toe nemen. De sociale positie (werktijden, bedrijfsgebondenheid, weinig vakanties, etc.) zal nauwelijks verbetering ondergaan. Toenemende sociale en psychische spanningen als gevolg van de onzekerheid of men boer kan blijven of dat men tot de afvallers zal behoren en voor jonge boeren of men ook boer kan worden, geven ook aan dat het niet zo door kan gaan. Verder raakt het landbouwbeleid in de knoei door het ontstaan van overschotten, door de hoge kosten en door de monetaire problemen. Voor de jonge boeren is dit de direkte aanleiding geweest om na te denken over een ander landbouwbeleid. Het is bovendien duidelijk, dat de landbouw niet los staat van de ontwikkelingen in de rest van de samenleving, waarmee ten volle rekening moet worden gehouden bij de vormgeving van het landbouwbeleid. Hierbij gaat het om ontwikkelingen van sociaal-ekonomische aard, zoals behoud van werkgelegenheid, bevredigende arbeid, zuiniger gebruik van grondstoffen en meer kansen voor ont wikkelingslanden. Vanuit de samenleving wordt meer aandacht gevraagd voor landschap, natuur en milieu en het welzijn van dieren. De leef baarheid van het platteland wordt aangetast door de snelle afname van de werkgelegenheid in land- en tuinbouw, de be langrijkste bron van werkgelegenheid op het platteland. Het Nederlands Agrarisch Jongeren Kontakt heeft een diskussienota samengesteld met als titel "Boer Blijven". Het NAJK ontvouwt in deze nota haar visie op het toekomstig landbouwbeleid. Centraal daarin staat de ontwikkeling van het middenbedrijf. De grondgedachte is dat er zoveel mogelijk arbeids plaatsen in de landbouw behouden moeten blijven, terwijl gelijkertijd een einde moet komen aan de steeds voortschrijdende schaalvergroting die als een race zonder einde geen perspektief biedt voor welke ondernemer dan ook. Het NAJK wil een ombuiging van het huidige beleid en hoopt met het uitbrengen van deze diskussienota een eerste aanzet daartoe te geven. Middenbedrijvenbeleid ij het middenbedrijvenbeleid richten we ons op behoud van zoveel mogelijk-arbeidsplaatsen. We vinden, dat er in 2000 nog 150.000 mannelijke arbeidskrachten op een zo groot mogelijk aantal zelfstandige gezinsbedrijven, samenwerkingsverbanden of meermansbedrijven werkzaam moeten zijn. Dit betekent nog ongeveer 100.000 hoofdberoepsbedrijven bij een gelijkblijvende gemiddelde arbeidsbezetting. De boeren en tuinders moeten een met niet-agrariërs vergelijk baar inkomen kunnen verdienen in meer normale arbeidstijden. De sociale omstandigheden voor de boeren en tuinders behoren hetzelfde te zijn als die voor andere mensen in ons land. Tegen de achtergrond van een eerlijker verdeling van de schaarser wordende bestaansmogelijkheden is het noodzakelijk zowel de nevenbedrijven als de industriële landbouwbedrijven tegen te gaan. Dit willen we bereiken via vestigingseisen. Op langere termijn moet het inkomen in de landbouw uit de op- brengstprijzen van de produkten komen. De prijzen van de produkten zullen zodanig moeten worden verbeterd, dat op het middenbedrijf een redelijk inkomen kan worden verdiend. Dit is slechts mogelijk via een goede marktpolitiek door middel van produktieregulering, waardoor de kosten van de marktordening veel geringer worden. Een geringe stijging van de prijzen van de landbouwprodukten leidt al tot een aanzienlijke verbetering van de inkomens van de boeren. Daar staat tegenover, dat een prijsstijging van 10% van agrarische produkten minder dan 1% op de kosten van levensonderhoud uitmaakt. Volledig behoud van de bestaande werkgelegenheid is niet mogelijk. De te kleine bedrijven zullen op natuurlijke wijze moeten kunnen afvloeien. De vrijkomende produktiemogelijkheden móeten bij de mid denbedrijven terecht komen. Uitgangspunt is selektieve groei ten gunste van de middenbedrijven. We willen hiermee een gelijkmatige ontwikkeling van alle bedrijven trachten te berei ken, waardoor de onderlinge verschillen kleiner worden. Er moeten maximumgrenzen komen. Om sociale en ekonomische redenen gaan we uit van een grootte, waarbij sprake is van doelmatige arbeid voor 2 volledige arbeidskrachten op land bouwbedrijven en 3 op tuinbouwbedrijven. Voor enkele sekto ren krijgen we dan de volgende bedrijfsmaxima: 30.000 leg hennen, 200 zeugen, 2000 mestvarkens, 80 melkkoeien. Voor waarde is, dat het ook werkelijk mogelijk moet zijn, dat twee arbeidskrachten bij deze maxima een redelijk inkomen verdie nen. Bij de bedrijfsontwikkeling richten we ons op kostenverlaging, arbeidsverlichting en verbetering van de doelmatigheid van de gehele land- en tuinbouw. De kern van het voorgaande is, dat we streven naar een gelijk matiger verdeling van de inkomensmogelijkheden in de land bouw. Verkleining van de verschillen qua inkomensmogelijk heden betekent niet automatisch, dat ook de inkomensverschil len sterk worden verkleind. Het uiteindelijke inkomen wordt ook sterk bepaald door vak bekwaamheid en ondernemerschap. Een meer gelijkmatiger bedrijfsontwikkeling en vermindering van het tempo van schaalvergroting gaat beter samen met behoud van milieu, na tuur en landschap. Door te streven naar een doelmatige grootte voor alle land- en tuinbouwbedrijven wordt de rentabiliteit van de gehele neder- landse land- en tuinbouw sterk verbeterd en daarmee onze konkurrentiepositie. Door te streven naar behoud van zoveel mogelijk land- en tuinbouwbedrijven is er jaarlijks voor een veel groter aantal jonge boeren de mogelijkheid boer te worden en boer te blijven. Voor het langzame landbouwverkeer is het van het groot ste belang dat het tijdig wordt opgemerkt door het snel verkeer. Nu de donkere maanden zijn aangebroken, valt er niet aan te ontkomen dat men met trekker of zelfrijdend werktuig ook in het donker op de weg is. Vermijd dit zoveel mogelijk, maar zorg in elk geval voor een goede verlich ting. Dit geldt evenzeer overdag bij mist, sneeuwval, zware regenval en dergelijke. Bedenk, dat bij een bewolkte lucht in de winter het daglicht niet sterker is dan laat in de zomeravonden. Ontsteek uw verlichting eerder te vroeg dan te laat. Voldoende verlichting wil zeggen: twee koplampen met ten minste dimlicht (de op landbouwvoertuigen nog toegestane stadslichten zijn absoluut onvoldoende!) en twee helder rode achterlichten. Aanhangwagens en getrokken werktuigen moeten zijn voorzien van achterlichten en zijlichten (twee lichten aan de voorkant die schuin buitenwaarts zijn gericht). Denk ook aan de reflektoren. Trekkers en zelfrijdende werk tuigen moeten aan de achterzijde twee ronde rode reflektoren hebben, tenzij de achterlichten reflekterend zijn uitgevoerd. Voor aanhangwagens en getrokken werktuigen achter vierwie lige trekkers zijn twee reflekterende lengtedriehoeken voorge schreven. Verder moeten aan de achterzijde richtingaanwijzers in de vorm van twee knipperlichten aanwezig zijn. Voor de verlichting van aanhangwagens en getrokken werktui gen, die niet van huis uit zijn voorzien van verlichting, zijn de in de handel verkrijgbare verlichtingsbalken een praktische op lossing. Houd achterlichten en reflektoren schoon: anders hebben ze niet veel effekt! Als het zicht erg slecht is, kunt u voor uw eigen veiligheid en die van andere weggebruikers beter niet op de weg komen. Als u echter wordt overvallen door mist, sneeuwval of zware regenval kunt u de zichtbaarheid van uw trekker aanzienlijk verhogen met een mistachterlicht. Stoplichten zijn niet voorgeschreven voor trekkers en aanhang wagens, maar hoe kan men vooral 's nachts het verplichte sig naal tot stoppen aan het achteropkomende verkeer beter geven dan door middel van stoplichten? Hoewel dus geen voorschrift, verdient het toch dringend aanbeveling stoplichten gemonteerd te hebben. Lange lading - daaronder valt ook een lang werktuig aan de hefinrichting - moet worden gemarkeerd met een bord met schuine witte en rode fluorescerende strepen en in het donker bovendien met een rood licht. De zichtbaarheid van opzij kan worden vergroot door de zijkant van aanhangwagens te voorzien van oranje reflektoren op strips van reflekterend materiaal. Voor meer informatie over de verlichtingsvoorschriften kunt u het boekje "verkeersvoorschriften voor de Landbouw" raadple gen. Het is verkrijgbaar bij de afdeling Pers en Voorlichting, van het Landbouwschap, Raamweg 26, Den Haag, tel. 070-656920, toestel 228 of 229, tegen betaling van 5,— Naar verwachting wordt per 1 januari 1979 Ir. N. Molenaar benoemd tot plaatsvervangend direkteur van de Landinrich tingsdienst van het Ministerie van Landbouw. Hij volgt als zodanig Ir. J. Post op, die met ingang van dezelfde datum op eigen verzoek van deze funtie zal worden ontlast. Tot zijn pensionering, per 1 januari 1980, zal de heer Post spe ciale taken bij de Landinrichtingsdienst vervullen. Ir. N. Molenaar is momenteel inspekteur Werken en adjunkt- direkteur bij de Landinrichtingsdienst. Hij is in 1951 afgestu deerd aan de Landbouwhogeschool in Wageningen en sinds 1952 in dienst bij de Landinrichtingsdienst, voorheen Cultuur technische Dienst, van het Ministerie van Landbouw. Het ligt in de verwachting, dat Ir. A.J.A.M. Segers, per 1 januari 1979 de heer Molenaar zal opvolgen als inspekteur Werken bij de Direktie van de Landinrichtingsdienst. Momenteel is de heer Segers plaatsvervangend Hoofdinge- nieur-Direkteur voor Landinrichting, Grond- en Bosbeheer in de provincie Utrecht van het Ministerie van Landbouw en Vis serij De revaluatie van de D-Mark met 4% en van de gulden met 2% heeft de Europese Kommissie aanleiding gegeven, de betref fende monetaire kompenserende bedragen (m.c.b.'s) ingaande 19 oktober 1978 te verhogen en wel voor de Bondsrepubliek Duitsland tot 10,8% en voor de Beneluxlanden tot 3,3%. Als gevolg van de aanpassingen van de m.c.b.'s zullen voor wat het handelsverkeer in agrarische produkten, voor welke m.c.b.'s gelden, betreft de gevolgen van de revaluatie van genoemde slangvaluta worden geneutraliseerd. Voor produkten, waarvoor geen m.c.b.'s gelden als bijv. tuin- bouwprodukten en aardappelen, beïnvloeden de monetaire aanpassingen de im- en exportprijzen op normale wijze. Dit betekent, dat de ruilvoet voof onze produkten wat gunstiger wordt met name t.o.v. de Bondsrepubliek. Van de totale Nederlandse agrarische export is de Bondsrepu bliek Duitsland met 40% onze belangrijkste afnemer (in dit jaar waarschijnlijk ten bedrage van 10 mld.). Ongeveer de helft van onze totale agrarische export, derhalve ook die naar de Bondsrepubliek, betreft m.c.b.-produkten.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1978 | | pagina 4