Vervolg: Hoofdbestuursvergadering
wj
7
KNLC KOMMENTAAR
Veehouderij
D oor de overvloedige regenval
van de laatste tijd zijn er al heel wat
koeien opgestald omdat de weilan
den te drassig zijn geworden, zei de
heer J.M. van Heijst. Toch breidt de
melkproduktie zich nog steeds uit in
Nederland. Dit gebeurt mede onder
invloed van het goede grasjaar en de
gunstige krachtvoederprijzen. In de
eerste zeven maanden van 1978 werd
6% meer melk geproduceerd dan in
de vergelijkbare periode vorig jaar.
N aar aanleiding van het veehouderijoverzicht werd opge
merkt dat men zich niet veel moet voorstellen van inko
menstoeslagen, want die worden pas verstrekt bij een der
mate laag inkomen zodat hierin nauwelijks perspektief zit.
Overigens vroeg men zich af of het werkelijk alleen dit
gunstige jaar is dat er een grotere melkproduktie is. Men
vreesde dat de produktie ook in andere jaren gewoon verder
zal uitbreiden. Contingentering is weliswaar niet meer aan de
orde, maar zou ook moeilijk in Nederland door te voeren zijn
omdat er nog te veel bedrijven in ontwikkeling zijndie grote
investeringen in ligboxenstallen hebben gedaan en die pas
bij een optimaal aantal koeien weer enigszins rendabel
kunnen maken. Overigens was men ook van mening dat ten
aanzien van maatregelen tot het inperken van de melkplas,
wij in Nederland niet te ver vooruit moeten lopen. Dat neemt
echter niet weg dat wij de komende tijd serieus naar oplos
singen zullen moeten zoeken, aldus het hoofdbestuur.
Akkerbouw
Tuinbouw
I n zijn tuinbouwoverzicht stelde de
heer M.J. Goud dat ook de Neder
landse fruitteelt in aanmerking wil
komen voor de premie op verjonging
van fruitaanplant zoals die is inge
steld door de EEG. Het heeft weinig
zin om deze Brusselse maatregel hier
nog verder diskustabel te stellen
omdat alle andere partnerlanden er
mee akkoord gaan.
T ijdens de rondvraag kwam aan de orde of ook de vrouwen
van de leden welkom zijn tijdens de algemene vergadering.
Er werd op gewezen dat dat zelfs ten zeerste op prijs gesteld
wordt.
Aanwezigen op de
Hoofdbestuursvergadering
2 oktober 1978
«j»
Struisvogelpolitiek
Nivelleren
Meer werk
Wel zijn er in de periode juli 77/mei 78 in de EEG 386.483
melkkoeien uit de produktie genomen maar toch steeg de pro-
duktie met 8%. In Nederland werden er 19.607 koeien op 1.451
bedrijven aan de produktie onttrokken.
Na 1 mei zijn er verder in Nederland nog 320 aanvragen tot
bedrijfsbeëindiging ingediend. De heer van Heijst vroeg zich af
of men in Brussel niet te veel naar de produktie uitbreiding van
dit jaar kijkt. Het is immers een uitzonderlijk gunstig jaar voor
de produktie geweest. Men wil de melkprijs bevriezen en ik vind
het onrechtvaardig zei van Heyst, dat een bepaalde groep men
sen in dit geval de veehouders in inkomen achteruit moeten
gaan terwijl de rest van de bevolking de kostenstijgingen in de
vorm van loon wel vergoed krijgen. Als de plannen tot het
indammen van de melkstroom doorgaan dan zal de veehouder
toch een kompensatie moeten krijgen, desnoods misschien in de
vorm van een inkomenstoeslag. Of kunnen we andere takken
van de veehouderij meer rendabel maken zoals b.v. de rund-
veemesterij? Wanneer dit zo is dan is het zuivelprobleem me
teen opgelost, aldus de heer van Heyst. Al met al stelde hij
verder toch met voldoening vast dat de melkveehouderijbedrij
ven in 77/78 een niet onbelangrijk rendementsherstel te zien
hebben gegeven en ook dit jaar lijkt het er niet ongunstig voor te
staan.
Het ziet er naar uit dat de bakk-
waliteit van de nederlandse tarwe die
van de Franse zal evenaren zei de
heer H.C. van der Maas in zijn ak-
kerbouwoverzicht. Met name de tar
we uit het zuidwesten is van goede
kwaliteit. Deze feiten zouden een
pluspunt moeten zijn voor onze tar-
weafzet aan de binnenlandse maal-
industrie en de export naar Engeland
en Duitsland.
Ten aanzien van aktie tot bevordering van de afzet van bepaalde
akkerbouwprodukten zoals de Z.L.M.-akkerbouwkommissie
die ziet wordt nu voorgesteld om deze ideeën via het K.N.L.C.
op landelijk niveau uit te werken. Hieruit moet dan voortvloeien
dat er nu een snelle formulering van wensen moet komen van
het bedrijfsleven ten aanzien van de overheidsbijdrage aan dit
plan. Verder moet in onze benadering het aksent op het produkt
aardappelen worden gelegd met vermelding van de twee
hoofdthema's n.l. dat de bereidheid van het landbouwbedrijfs
leven om 25,— per ha extra op te brengen voor afzetbevor
dering gekoppeld dient te worden aan de bereidheid van "Den
Haag" om een evenredig bedrag daartoe beschikbaar te stellen.
Verder dient het aspekt kwaliteitsbewaking een belangrijk on
derdeel van de totale afzetbevorderingsmaatregelen te zijn.
Verder dient vanaf heden zowel het NIVAC (afzetbevorde
ringsinstituut) als de VEBENA (handel) volledig ingeschakeld
te worden ten behoeve van informatie, uitwerking en mede
werking in deze aardappel aangelegenheid.
Naar aanleiding van het akkerbouwverslag en het verslag
van de akkerbouwkommissie kwam nog de inventarisatie
van de aardappeloogst aan de orde. In het licht van de
100.000 ton zoekgeraakte aardappelen werd opgemerkt dat
tot nu toe deze inventarisatie nog maar één keer mis is
geweest. Men wees er op dat juist in jaren met slechte
aardappelprijzen gemakkelijk konsumptieaardappelen in
de voersektor geraken en daardoor dus ineens verdwenen
zijn. Bovendien is niet precies duidelijk hoeveel konsump
tieaardappelen voor industriële doeleinden worden gebruikt,
bovendien is gebleken dat de direkte binnenlandse kon-
sumptie hoger is geweest. Verder was het toch voor velen
ook een verrassing dat zo'n grote hoeveelheid aardappelen
rechtstreeks vanaf het landbouwbedrijf aan de konsument
wordt verkocht. Er werd de suggestie gedaan om het
Produktschap dit jaar eens extra aandacht te laten besteden
aan deze faktoren en zonodig dan daarna de normen ten
aanzien van bepaalde zaken te herzien. Een mogelijke bij
stelling van de inventarisatie zou ook kunnen geschieden
door het wijzigen van de tot nu toe gehanteerde methode van
het steekproeven nemen.
Ten aanzien van de afzetbevordering van aardappelen werd
nog de vraag gesteld of die boerenbijdrage van f 25,— een
vrijwillige bijdrage of een heffing zo u worden. Gesteld werd
dat zoiets dan inderdaad een heffing zal dienen te zijn. Nog
steedsm bestaat er geen volledige overeenstemming hoe het
kontraktenstelsel er uit zal moeten gaan zien. Momenteel
verkeert men nog in een stadium van zoeken en aftasten van
de verschillende mogelijkheden. Overigens was men binnen
het Z.L.M.-hoofdbestuur wel van mening dat een bereke
ning uitgaand van hek tares bieten niet aanvaardbaar is. De
enig juiste benadering is de opbrengst suiker per bedrijf. In
het zuidwesten is de suikerbietenteelt min of meer gestabi
liseerd. In het noorden daarentegen heeft de bietenteelt in
ettelijke jaren een verdubbeling ondergaan.
Want de ervaring heeft ons geleerd, zo zei de heer Goud dat
iedere EEG maatregel, waar wij als producent niet mee akkoord
gaan of niet voor in aanmerking komen toch over ons heen komt
en dan in zijn uitwerking konkurrentievervalsend werkt. Daar
om is het meedoen met de rest nu de boodschap.
In de fruitteelt is momenteel sprake van een arbeidspiek. Met
vereende krachten tracht men het fruit te plukken. De hekta-
reopbrengsten van de tot nu toe geoogste peren is niet tegenge
vallen, met name geldt dit voor conference. Maar er is zeker
geen sprake van een overweldigende oogst en dit geldt evenmin
op Europees niveau. Het ziet er naar uit dat voor de juiste
sortering peren ook een goede markt zal zijn.
De nederlandse appeloogst is overvloedig hetgeen plaatselijk tot
problemen met de fustvoorziening leidt. Mogelijk dat juist
hierdoor het gebruik van eenmalig fust extra kan worden gesti
muleerd. Toch hoeft die grote nederlandse appeloogst geplaatst
in het totaal aanbod van de Gemeenschap, niet tot verontrusting
te leiden. Er is naast wat prijsschommelingen exhter ook druk op
de prijsvorming. Gelet op de produktiekosten is het duidelijk
dat zeker de verouderde aanplanten in aanmerking komen om
zo vlug mogelijk gerooid te worden.
De gladiolen hebben te maken met een te droge maand sep
tember, waardoor de bol aan de kleine kant is gebleven, maar de
situatie is niet zo dat gesproken kan worden van een slecht
gewas.
Uit een mondeling verslag over de stand van de oogst-
werkzaamheden in de verschillende Z.L.M.-kringen bleek
dat op de meeste plaatsen de uien nog voor een groot ge
deelte op het veld liggen. Ze zijn wel grotendeels gerooid
maar kunnen nog niet worden geoogst, vanwege de regen
van de laatste tijd. Vooral in Zeeuws-Vlaanderen zijn veel
bruine bonen gemaaid zonder dat ze zijn geruiterd, omdat
men deze bonen rechtstreeks wil dorsen. Nu met de over
vloedige regen kan de kwaliteit van dit produkt sterk
achteruit gaan. In de meeste kringen is de aardappeloogst
voor het grootste gedeelte geborgen.
Ten slotte werd nog gewezen op de uitbreiding van het bakterie-
vuur (perevuur) en op de wenselijkheid van een melding daarvan
evenals trouwens een melding van de iepziekte. Nu kan men nog
de verschijnselen waarnemen, omdat er nog blad aan de bomen
zit. Wanneer men de ziekte konstateert kan men dit melden bij
het Staatsbosbeheer (iepziekte) en bij de P.D. of de voorlich
tingsdienst (perevuur).
Tijdens deze vergadering werd ook de Z.L.M. begroting voor '79
behandeld. De organisatie is financieel kerngezond en er zal dan
ook aan de algemene vergadering worden voorgesteld om de
kontributie niet te verhogen.
A.J.G. Doeleman, voorzitter; G.P.A. v. Nieuwenhuijzen, vice-voorzit-
ter; S. de Visser, vice-voorzitter; Mr. J. Oggel, algemeen-sekretaris; R.
Hoiting, sekretaris; L.J. v. Gastel (kring Schouwen-Duiveland); M.CJ.
Kosten (Tholen-St. Philipsland); H.C. v.d. Maas (Noord-Beveland);
C.J. v.d. Velde (plv. O. Zuid-Beveland); J. W. Zuid-Beveland); CJ.
Almekinders (W. Zeeuws-Vlaanderen); A. v. Hoeve (Axel); J. Scheele
(Hulst); W. v. Veldhuizen (O. en M. Brabant); G.J. de Jager (Altena
Biesbosch); B.H. Maijers (Langstraat); M.J. Goud (tuinbouw); P.A.
Hoogenboom (tuinbouw); J.M. v. Heijst (veehouderij); C. de Visser
(veehouderij); J. Akkermans (P.J.Z.); Adviserende leden: Dr.Ir. C.W.C.
v. Beekom; Ir. H.E. Heringa; W. Koster; mevr. C.L. Koet; mevr. CJ.
Donken; Z.L.M.-instellingen: G. Paauwe; J. Markusse; B. Veerbeek;
W.C. Sinke; R. v. Wezel; J.C.B. Priem.
De laatste weken is de discussie rondom het voor 1979 in ons land
te voeren sociaal-economisch beleid in alle hevigheid ontbrand.
Na het bekend worden van de plannen der regering en de reacties
daarop van ondernemers en werknemers begon deze week het
politieke steekspel in het parlement.
Als we daarbij alles wat tot nu toe gezegd en geschreven is de
revue laten passeren, dan bekruipt ons het vreemde gevoel dat er
eigenlijk maar weinigen zijn die de ernst van de situatie durven te
onderkennen.
Men probeert elkaar als sociale partners en politici op allerlei in
feite ondergeschikte punten vliegen af te vangen, terwijl de grote
lijn waar het in wezen om gaat steeds meer naar de achtergrond
wordt gedrongen. Die grote lijn is dat de Nederlandse economie
tegenover het buitenland steeds meer terrein verliest. De export
blijft achter en steeds meer buitenlandse produkten verwerven
zich een positie op de Nederlandse markt; ten koste van onze
eigen produkten. Dat betekent niet alleen leegloop en verlies van
arbeidsplaatsen in de particuliere sector, maar ook dat er steeds
minder ruimte komt voor vergroting van de overheidsuitgaven en
financiering van de sterk stijgende sociale lasten. Het is duidelijk
dat een belangrijke versterking van de concurrentiepositie van
ons Nederlandse bedrijfsleven dan ook één van de hoekstenen
van ons sociaal-economische beleid dient te vormen. Immers de
particuliere sektor vormt nu éénmaal het draagvlak van onze
welvaartseconomie.
Als we de wel erg optimistische verwachtingen omtrent herstel
van wereldhandel en export bezien, moet gevreesd worden dat de
10 miljardombuiging duidelijk te weinig is. De begroting voor
1979 toont immers overduidelijk dat alle rek er al uit is. De
discussie of het nu 4 of 6 of 7,5 of 10 miljard ombuiging moet zijn
komt mij dan ook als in feite puur theoretisch over.
Immers het alternatief van verlaging der lonen lijkt mij nauwe
lijks reëel. Daarvoor is het verschil in beloning tussen loon- en
salaristrekkenden en de trekkers van sociale uitkeringen al veel
te gering geworden. Ook de discussie over het plan van de rege
ring om alle inkomenstrekkers, behalve degenen die op het so
ciaal minimum zitten, aan de bezuiniging te laten bijdragen doet
wat onwezenlijk aan. Immers bij de beperkte groep van hoge
inkomens is ook bij sterke afroming in totaal nog slechts weinig
te halen. En de middeninkomens zijn door diverse maatregelen
van het Kabinet Den Uyl al zo overmatig zwaar getroffen dat een
verdere extra belasting van deze groep volstrekt onverantwoord
is. De opmerking "de sterkste schouders moeten de zwaarste
lasten dragen", blijkt bij nadere uitwerking in feite alleen maar
kretologie. Overigens vraag je je zo langzamerhand af waar dan
de sterkste schouders zich bevinden. Zeker niet bij de zelfstan
digen iu land- en tuinbouw als we de inkomenscijfers uit de
landbouwbegroting zien.
Het lijkt erop dat de door de regering voorgestelde wijze van
bezuinigen eigenlijk nog de meest reële is.
Met name van vakbondzijde wordt er zeer sterk op aangedrongen
dat de bezuinigingen en een eventueel terughoudend loonbeleid
duidelijk vertaald dienen te worden in meer werk. Hetzij via
arbeidsplaatsenovereenkomsten in de particuliere sector, hetzij
via meer banen bij overheid en sociale sector of door werktijd
verkorting.
Ik ben van mening dat inderdaad op dit punt de voorstellen van de
regering niet erg overtuigend zijn. Ook als ondernemersorgani
saties hebben we eigenlijk tot nu toe te weinig aandacht besteed
aan de vraag hoe verbetering van het economisch klimaat ook
daadwerkelijk tot minder werkeloosheid kan leiden. Een rechts
treeks verband tussen betere rentabiliteit en meer werk in de
betreffende bedrijven of bedrijfstak leggen via A.P.O.'s lijkt mij
irreëel. Immers waar het het eerst om gaat is hier en daar leeg
loop en verder afbrokkelende werkgelegenheid tot staan te
brengen. En een sterke positie van ons bedrijfsleven voor de
toekomst zal zeker nog veelvuldig vervanging van arbeid door
machines e.d. betekenen.
Daarom lijkt het wenselijk dat de toekomstige creatie van banen
in de dienstenverlenende en zgn. kwartaire sektor ook vanuit
ondernemerskringen in de beschouwing wordt betrokken. Even
als een geleidelijke vermindering van de arbeidsduur.
In feite hebben werkgevers en werknemers in hun onderlinge
kontakten, al of niet met de regering erbij, veel te weinig open
gestaan voor eikaars uitgangspunten en voor de hedendaagse
realiteit. Een realiteit die aan de ene kant een drastische ombui
ging noodzakelijk maakt, maar die het aan de andere kant nodig
maakt dat de grootst mogelijke zekerheid wordt ingebouwd dat
alle inspanningen en offers werkelijk het aantal werklozen doet
verminderen. Het lijkt de hoogste tijd om alle (al of niet ver
meende) tegenstellingen opzij te zetten en gezamenlijk naar een
aanvaardbare oplossing te zoeken.
LLTEIJN
15