Bedrijfslaboratorium grond lp en gewasonderzoek bestaat 50 jaar I n het eerste jaar van het bestaan van proef station werden 10.000 grondmonsters onder zocht op kalk. Alles liep uitstekend, maar werd tijdens de krisisjaren weer sterk afgeremd en liep terug tot slechts 1435 monsters per jaar. M en verwacht dat binnen tien jaar het aan tal bedrijven met melkvee zal teruggaan van 80.000 naar ca. 55.000, terwijl het aantal melk koeien zich zal uitbreiden van 2,2 naar 2,5 miljoen. Dit houdt in dat de overblijvende landbouwgrond steeds intensiever zal (moeten) worden gebruikt. Dit betekent een versterking van de markt voor grondonderzoek op de be mestingstoestand. krachtvoer automatisch per koe. Eens per drie weken wordt het programma bijgesteld aan de hand van de gegevens die eerdergenoemde Koppeling Melkkontrole-Veevoeding ver strekt. Naar verwachting zal de aanschaf van dit voersysteem, dat thans nog enkele tiendui zenden guldens kost, over enkele jaren aan zienlijk in prijs dalen. Het gehele systeem be tekent een belangrijke perfektie in de veevoe ding, waarbij de resultaten van het ruwvoede ronderzoek een fundamentele rol spelen. In de afgelopen 50 jaar heeft het Be drijfslaboratorium bijna acht miljoen monsters van grond, gewas, aaltjes, mest, water enz. onderzocht, waarvan ca. één miljoen in opdracht van de verheid. De toekomst ziet er gemiddeld geno men florissant uit en valt er op het modern geleide boeren- en tuinders- bedrijf veel te onderzoeken, niet al leen in en onder de bouwvoor, maar ook in dat wat er op deze grond groeit op het weidebedrijf Of het allemaal precies geworden is wat Prof. Hudig vijftig jaar geleden voor ogen stond, laten wij in het mid den; het aanvankelijke doel Onder zoek voor boer en tuinder tegen kost prijs" staat nog steeds centraal. E r zullen in Nederland maar weinig boeren en tuinders zijn die niet op de hoogte zijn van de aktiviteiten van het laboratorium voor grond en gewas onderzoek. Het is een instelling die nu vijftig jaar bestaat en waar de landbouw niet meer zonder zou kunnen. Door de grondanalyses zijn we in staat om de bemesting precies af te stemmen op de behoeften van bepaalde gewassen. Het zijn in de jaren 27/28 juist de boeren en tuinders zelf geweest die de handen ineen hebben geslagen en de oprichting van een grondanalyse mogelijk hebben gemaakt. Het was toen natuurlijk heel wat anders dan nu want jaarlijks worden rond de 250.000 monsters onderzocht met een bemanning van rond de 250 personen voor de totaalkosten van circa 11.000.000.per jaar. Op deze wijze wordt getracht de "kwaliteit" van het ruwvoederonderzoek verder te verbe teren. Het verleden Praktijkverlangens O m tot een verantwoord bemestingsadvies te komen zijn er in de loop der tijden enorm veel proefveldjes aangelegd. Om een goed advies te kunnen geven bij het ruwvoederonderzoek zijn er ook erg veel voederproeven met dieren ge daan. Ruim 40.000 monsters per jaar zijn be stemd voor de insituten en proefvelden en juist uit de wisselwerking van gegevens kan het la boratorium voor grond en gewasonderzoek voor de praktijk de juiste adviezen samenstel len..Juist de verlangens vanuit de praktijk hebben de ontwikkeling van het laboratorium bepaald. Het is ook niet bedoeling om winst te maken, integendeel het doel is om tegen kost prijs diensten te verlenen aan de boer en tuin der. Het laboratorium is wel eens het ploegpaard onder de nederlandse landbouwkundige in stellingen genoemd, immers de resultaten van haar bevindingen effenen de weg voor het ver dere landbouwkundige verloop van een gewas. Je zou het ook zo kunnen zeggen dat per jaar tenminste 1.7 miljoen analyses per monster worden verkocht aan ongeveer 70.000 klanten. Een massabedrijf dat heel wat goede organisa tie vergt om alles in de juiste banen te leiden. De moderne administratieverwerkende appa ratuur is daarbij de laatste jaren enorm tot hulp geweest. Monsternemers n de meeste landen waar men aan grondon derzoek doet worden de monsters door de boeren zelf naar de laboratoria gezonden. De sterk stijgende loonkosten heden ten dage doen hier ook de vraag rijzen of men op de oude voet met monsternemers moet voort gaan. Een feit blijft dat het monsters nemen niet te mechani seren valt. Toch zijn de voordelen van het werk van de monsternemer nog zo groot dat men vooralsnog niets wijzigt. Men gaat van de vol gende argumenten uit. Voorlopig zal het vertrouwde beeld van grondmonster steker nog niet verdwijnen. - De assistent is de boer en tuinder behulpzaam bij de keuze van de diverse onderzoekmoge- lijkheden. Dat vereist een gedegen kennis over de landbouwkundige betekenis van b.v. on derzoek op sportelementen (opbrengstverlie- zen, gezondheid vee). Het bezoeken van boer en tuinder is tevens een belangrijke stimulans om tot onderzoek over te gaan. - Het verkrijgen van een representatief mon ster. Zeer nauwkeurige onderzoekmethoden en verfijnde adviesbasis zijn weinig zinvol indien de monstername onjuist gebeurt. - Het correct invullen van het inzendformulier dat het monster vergezelt. Nauwkeurige gege vens over b.v. teeltomstandigheden zijn nood zakelijk omdat deze informatie mede bepalend is voor de adviezen welke de computer op basis van de onderzoekresultaten produceert. - Het streven binnen de landbouwkundige mogelijkheden naar een gespreid inzendpa- troon. Daardoor kan het laboratorium zo opti maal mogelijk worden benut, zowel wat betreft de personeelsbezetting als wat de onderzoe- kapparatuur aangaat, hetgeen resulteert in la gere kosten en een korte onderzoekduur. - Bepaalde vormen van bemonstering, vooral voor het ruwvoederonderzoek, kunnen niet door de klant worden gedaan in verband met de daarvoor benodigde apparatuur. Stikstof bepaling D e voordelen van een eigen buitendienst komen ook duidelijk naar voren bij het intro duceren van nieuwe vormen van onderzoek. Nieuwe ontwikkelingen bereiken zodoende snel de praktische boer en tuinder. Eén van deze nieuwe vormen van onderzoek is b.v. de bepaling van de hoeveelheid minirale stikstof in het bewortelbare (ter beoordeling aan de assistent!) profiel, welke dient als maatstaf voor de stikstofbemesting van granen, aardap pelen, bieten en enkele grove tuinbouwgewas- sen zoals witlof en peen. Reeds jaren bestond de behoefte aan de mo gelijkheid de N-gift zo nauwkeurig mogelijk af te stemmen op de optimale opbrengst en kwa liteit van de gewassen. Te hoge N-giften zijn behalve financieel onvoordelig voor de boer ook nadelig voor de kwaliteit van het plan taardig produkt (b.v. sap-onzuiverheid bij bie ten) en kunnen de gevoeligheid van de plant voor ziekten en plagen verhogen. Ruwvoederonderzoek Een nieuwe aktiviteit bij het ruwvoederon derzoek is de partijmeting. Iedere veehouder die dit wenst kan bij de bemonstering van een partij ruwvoer op voederwaarde sinds kort ook de partij laten opmeten. Enige weken later ontvangt hij met de resultaten van het ruw voederonderzoek tevens de verwerkte gegevens omtrent de hoeveelheid kuil, droge stof. VEM en VRE die de partij bevat. Met behulp van deze gegevens kan de veehouder een voeder balans opstellen en tijdig bezien of aankoop van extra ruwvoer noodzakelijk is. Deze informatie kan eveneens worden benut voor het opstellen van een voederplan en het berekenen van de dagrantsoenen. Deelnemers aan het z.g.n. projekt Koppeling Melkcontro- le-Veevoeding dienen over deze gegevens te beschikken om op juiste wijze het voerinfor- matieformulier te kunnen invullen, dat dient als basis voor de berekeningen per computer van de krachtvoergift per individuele koe. Het introduceren van partijmeting is een aan zet om het projekt KMV beter te "onderbou wen". Nader wordt bestudeerd in hoeverre het Bedrijfslaboratorium de veehouder ook het maken van de voederbalans en het berekenen van de dagrantsoenen uit handen kan nemen. Na het drogen worden de monsters verfijnd over Inmiddels was er een methodiek uitgewerkt waardoor de kosten sterk konden worden ge- drulct en toen liep in de jaren 34/35 het aantal kalkmonsters weer op tot 49000. Een jaar later was dat al 65000. Later werd naast het kalkge- halte ook de organische stof, fosfaat en kalige halte bepaald. Na de tweede wereldoorlog nam de belangstelling voor grondonderzoek sterk toe. Men kon het werk alleen met een uitbrei ding van de dienst nog aan. In 1953 werd een buitendienst opgezet bij het Bedrijfslaborato rium die de gehele monster name in het land ging koördineren en verzorgen. Rond 1950 werd ook het ruwvoederonderzoek overgeno men van het Centraal Instituut voor land bouwkundig Onderzoek te Wageningen. In 1957 begon men ook met het aaltjes onderzoek. Naaste toekomst. In de sektor akkerbouw staat veel bouwland reeds in dienst van de melkveehouderij (teelt van snijmaïs) en als de prijs van het krachtvoer hoger wordt, zal dit aandeel verder stijgen. Daarnaast neemt de teelt van grove tuinbouw- gewassen voor de conservenindustrie geleide lijk toe, speciale eisen stelt aan de bemes tingstoestand. Verder heeft het nieuwe stiksto- fonderzoek (N-mineraal) voor een aantal ak kerbouwgewassen zich al een stevige plaats verworven, gezien het feit dat in het boekjaar 1977/1978, reeds 4682 monsters werden inge zonden. Het aantal monsters uit de open tuinbouwsek- tor zal zich naar verwachting op een gelijk ni veau handhaven. De recreatieve sektor, bestaande uit grond monsters van sportvelden, gemeenteplantsoe nen en kwekerijen en partikulieren tuinen, geeft een gestaag stijgende inzending te zien en uit deze sektor, werden in het boekjaar 1977/1978 in totaal 7849 grondmonsters ont vangen. De toekomst van de sektor glasteelten, waar van ruim 18000 monsters werden ontvangen, hangt nauw samen met de prijsontwikkelingen van het aardgas en daarmee is het afwachten. Ten aanzien van de verstrekking van kracht voer aan de individuele melkkoe in de ligbox- enstal, dient zich thans een nieuw systeem aan in de automatische koeherkennings- en krachtvoerdoseringssytemen. De koe, die een zendontvanger aan de halsband draagt, wordt herkend door de apparatuur zodra het dier de voederbak nadert. Het geprogrammeerde be sturingsapparaat regelt de hoeveelheden Een speciaal apparaat dat zichzelf automatisch reinigt en waarin natte grondmonsters worden verkruimeld voor een goede menging en tevens om het droogproces vlotter te laten verlopen. De toekomst van het aaltjesonderzoek hangt nauw samen met het toekomstige ontheffings- beleid en daarnaast ook de prijs van de gewas beschermingsmiddelen. Uiteraard spelen daarbij de toekomstige milieueisen een zeer voorname rol, de persistentie van het middel, de breedte van het spectrum en niet te vergeten de soort gewassen4ie in de toekomst een plaats in het vruchtwisselingspatroon zullen krijgen. Met betrekking tot de milieuzorg kan worden gesteld, dat de werkzaamheden van het Be drijfslaboratorium hiermee thans vrijwel ge heel doortrokken zijn. Aanvankelijk spitste het onderzoek zich voornamelijk toe op het weg werken van tekorten in de bodemvruchtbaar heid, die zich manifesteren in de gewassen als gebreksverschijnselen. In de vijftiger jaren kwam het accent meer te liggen op het bereiken van meer evenwicht in de bemestingstoesfand, waardoor het gron donderzoek steeds meer werd gezien als een kontrolemiddel, dat eens in de drie tot zes jaar moet worden toegepast. Naarmate de verede- lingslandbouw in de zestiger jaren een steeds groter vlucht nam en de mestoverschotten in de betreffende gebieden toenamen, kreeg de noodzaak van een dergelijke kontrole een steeds zwaarder accent, in het bijzonder ook voor de bestrijding van kopziekte bij rundvee, en kopervergiftiging bij schapen, (varkens- mest!) Hoe groot de verschillen in de bemestingstoe stand van de percelen zijn, blijkt vaak uit de grote kleurschakeringen, die te zien zijn op overzichtskaarten van de bemestingstoestand van ruilverkavelingen, waarbij alle percelen op de bemestingstoestand zijn onderzocht. 9

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1978 | | pagina 9