"Geen enkele behoefte aan
mammoetbedrijven"
M oet de ontwikkeling naar (nieuwe) grote bedrijven in de intensieve veehouderij worden tegengegaan of niet? Een
vraag, die in landbouwkringen tegenwoordig steeds vaker wordt gesteld en die binnen het Landbouwschap al heeft geleid
tot een tussentijds rapport van de kommissie Bedrijfsontwikkeling en Agrarische Voorlichting (BOAV) en een diskus-
sienota. Voordat de KNBTB zich met deze vraag tot het Landbouwschap richtte (maart 1978), noemde deze bond in een
tweetal eigen nota's maximum aantallen aan te houden dieren per bedrijf in de leghennenhouderij en de varkenshouderij.
Jan van Noord uit Lhee (bij Dwingeloo), bestuurslid van het Landbouwschap en voorzitter van de Nederlandse
Organisatie van Pluimveehouders (NOP) was graag bereid om zijn kijk op de zaak te geven. Want er is volgens hem haast
bij.
H et planologisch aspekt in de diskussie vormt de bouw van
stallen of schuren, waarin de dieren worden gehouden. Van
Noord: "De laatste vijf a acht jaar worden stallen of schuren
gebouwd voor rundvee, kippen en varkens, die qua vormgeving
nauwelijks of geen verschil vertonen. Bij het ontwerpen en
vaststellen van streekplannen gaat men er vaak van uit, dat dit
wel het geval is. Op basis van landschappelijke motieven wordt
dan gesteld, dat daar en daar geen kippen en/of varkens mogen
worden gehouden en wel rundvee. Of andersom. Een Friese
boerderij van dertig jaar geleden was geheel verschillend van
een Brabantse boerderij in die tijd. De zaak ligt nu anders. De
technische ontwikkeling in de varkens- en pluimveehouderij is
erg snel gegaan en het (mee)denken buiten de landbouw heeft
zich niet parallel ontwikkeld. Ook hier ligt een taak voor de
landbouw. Uitleggen en verklaren".
Meer gemeenschappelijke dan tegengestelde belangen"
Jan van Noord (CBTB-bestuurslid Landbouwschap)
LANDBOUWSCHAP
ALLES OVER RUNDVEEHOUDERIJ VOOR
TWINTIG GULDEN
stichting public relations land- en tuinbouw Lardinois over
boeren en konsumenten:
11
J.R. Luiten
afdeling Pers en Voorlichting
In Brabant en Gelderland zijn, zo vertelt Van Noord, veel
bouwaanvragen ingediend voor pluimvee- en varkenshouderij-
bedrijven. Het aantal en vooral de omvang ervan is zo groot, dat
dit zorgwekkend is voor alle bestaande bedrijven. Of het vooral
om partikuliere of industriële initiatieven gaat is volgens van
Noord niet duidelijk. "Wel bekend is. dat aanvragen zijn inge
diend voor varkenshouderijen van 3.000 a 4.000 dieren per be
drijf en pluimveebedrijven van 300.000 a 600.000 leghennen per
bedrijf. Ongeveer twintig grote pluimveebedrijven in Brabant
en Limburg hebben forse uitbreidingsplannen. Dat worden
mammoetbedrijven of zijn dit al. De ontwikkeling naar zeer
grote bedrijven gaat. niet alleen in de pluimveehouderij, zeer
snel. Dat is een verontrustende gang van zaken".
In een recent rapport van een werkgroep van de Noordbra
bantse Christelijke Boerenbond over de ontwikkeling in de in
tensieve veehouderij in Brabant staat: "Duidelijk is, dat binnen
afzienbare tijd het aantal mammoetbedrijven (arbeidsbehoefte
groter dan 3 VAK volwaardige arbeidskracht) sterk zal toe
nemen van 58 naar 87. Dat betekent een toename van het aantal
mammoetbedrijven van vijftig procent binnen een jaar". Over
de legkippen wordt in het rapport gezegd, dat de uitbreidingen
vrijwel uitsluitend zullen plaatsvinden op de kategorie zeer
grote bedrijven. Ir. E. Ketelaars (Konsulentschap voor Pluim
vee), voorzitter van de werkgroep, -voegt er desgevraagd aan toe
dat deze mammoetbedrijven in Brabant rond een kwart van de
huidige produktie kunnen dekken. Ook hij zegt zeer benauwd te
zijn voor de groei naar grote en zeer grote bedrijven in de
leghennensëktor.
De ontwikkeling naar grotere eenheden moet gekonstateerd
worden in de vórm van uitbreidingen van bestaande bedrijven
en in het opzetten van geheel nieuwe bedrijven. In Gelderland
en ook in Overijssel groeit de belangstelling om tot de landbouw
(intensieve veehouderij) toe te treden gestaag. Veelal zijn het
daar mensen, die nog niet in de landbouw werkzaam zijn ge
weest. Als belangrijkste oorzaak noemt Van Noord het gebrek
aan alternatieve werkgelegenheid.
Van Noord is voorstander van een stelsel van vestigingseisen,
waarbij normen worden gesteld aan de toetreding en aan het
maximum aantal aan te houden dieren per bedrijf. Al ziet hij in
de toetredingseisen meer mogelijkheden dan in het aangeven
van konkrete plafondcijfers". Hij legt uit waarom. "Bij toetre
ding kun je een gedegen vakopleiding eisen, een tijdvak dat
iemand in bedrijf werkzaam is geweest (bijvoorbeeld vijfjaar)
en het moet om een levensvatbaar bedrijf gaan. Bij de plafond
cijfers ligt de materie veel moeilijker. Welke kriteria leg je aan?
Kun je inderdaad niet verder dan een tweemansbedrijf. Het zou
best wenselijk kunnen zijn. dat drie of vier arbeidskrachten op
één bedrijf werkzaam zijn".
Gemengd bedrijf
I~I et uitgangspunt, dat in de nota intensieve veehouderij van
de minister van Landbouw wordt gehanteerd, noemt van Noord
nog steeds reëel: intensieve veehouderij dient plaats te vinden
op het gemengde landbouwbedrijf. Dus naast de intensieve
"Ik heb dikwijls heel sterk de indruk gekregen, dat er veel
meer een gemeenschappelijk belang is tussen boeren en
tuinders aan de ene kant en konsumenten aan de andere
kant dan er tegengestelde belangen zijn. Ook boeren en
tuinders hebben er belang bij, om maar eens wat te noe
men, dat er in de schakels na de boerderij zo efficiënt
mogelijk wordt gewerkt. Want naarmate dat het geval is,
heeft de konsument het voordeel van lagere prijzen en
heeft de producent door die wat lagere prijzen a: de kans
dat hij een groter percentage van de uiteindelijke prijs
krijgt en b: dat er meer afzet is". Dit zegt Rabo-topman ir.
P.J. Lardinois in een vraaggesprek met 19NU, het tijd
schrift van de Stichting Public Relations Land- en Tuin
bouw. 19NU praat met de voormalige EG-landbouwkom-
missaris over de dreigende polarisatie tussen producenten
en konsumenten.
Volgens Lardinois is de tendens in de moderne maatschappij zo,
dat de prijs van het primaire landbouwprodukt in betekenis
veehouderij moet ook een vorm van grondgebonden produktie
(akkerbouw, melkveehouderij) aanwezig zijn. Van Noord:
"Aan mammoetbedrijven hebben we geen enkele behoefte. Ze
vormen een bedreiging voor het zelfstandig ondernemerschap
en het inkomen in de landbouw en op grond daarvan is dat een
hoogst ongewenste ontwikkeling".
Een variant om de rem op de ontwikkeling naar grote bedrijven
te zetten, ziet Van Noord als volgt: "Er moet door intensieve
veehouderijbedrijven aangetoond kunnen worden, dat de mest
van hun bedrijven afgezet kan worden". Een kombinatie,
waarbij aan toetreding en mestafzet voorwaarden en eisen
worden gesteld, lijkt hem 't beste middel om 't doel te bereiken.
"Het wordt de hoogste tijd, dat dit in landbouwbeleid wordt
omgezet. Als dat niet of niet tijdig gebeurt, wordt een stuk
vestigingsbeleid uitgevoerd via planologische maatregelen en
Hinderwetsprocedure. Dat houdt in een ander afwegingsproces
met andere normen. We moeten met eigen maatregelen komen.
Nog dit jaar moet de diskussie zijn afgerond".
Intensieve veehouderij mag niet overrompeld worden door bui
tenstaanders
Pratend over intensieve veehouderij valt Van Noord over het
woord bio-industrie. "Mijn stekels gaan overeind staan, omdat
deze begripsaanduiding een - pertinent onjuiste - inhoud geeft
aan de intensieve veehouderij. Een speciale kommissie van de
Raad van Europa heeft nota bene aangetoond, dat deze vlag de
lading niet dekt. De konklusie was, dat men eigenlijk moet
spreken van "veehouderij" en dat nader aangegeven dient te
worden over welke tak men het heeft, bijvoorbeeld de pluim
veehouderij of de varkenshouderij. Een Nederlands gezelschap
van juristen heeft deze konklusie geheel onderschreven". Als
Van Noord eenmaal over een onderwerp begint, dan pakt hij
breed uit. Hij wil volledig zijn en elk facet noemen en zonodig
met elkaar in verband brengen.
afneemt als het er om gaat wat de konsument uiteindelijk moet
betalen. Hij zegt: "Ik heb dan ook de neiging om te stellen, dat
de konsumentenorganisaties hier onevenredig veel aandacht
aan besteden in verhouding tot de andere kosten", daarmee
doelend op de pogingen van de Europese konsumentenorgani-
satie' om de EG tot de vaststelling van zo laag mogelijke land
bouwprijzen te bewegen.
Het gaat er de heer Lardinois niet om, zoals uit het vraaggesprek
blijkt, de aandacht van de georganiseerde konsumenten van de
landbouwprijzen af te leiden. Maar volgens hem zouden zij zich
met meer sukses andere kosten kunnen werpen. Hij zegt ergens:
"Neem bijv. de hele gezondheidssektor, hoe die groeit in per
centage. Binnenkort is het zo, datje meer moet betalen voor de
medische verzorging dan voor voedselvoorziening."
En tot slot: "Laten we ons eens concentreren op datgene wat ook
in verhouding het sterkste stijgt. En dan heb je onderwerpen als
bijv. de relatieve prijs van huisvesting en de relatieve prijs van
de gezondheidszorg tegenover de relatieve prijs van het basis
voedsel.
Met je gezond boerenverstand zou je zeggen: Bij de eersten
moeten ook de grootste relatieve winsten te behalen zijn."
Welzijn dieren
D e maatschappelijke diskussie over intensieve veehouderij
beperkt zich tot de varkens- en pluimveehouderij. Enerzijds
komt het welzijn van de dieren ter sprake en anderzijds de
planologische kant van de zaak. Het platteland is de laatste tien
jaar door de stedeling ontdekt. De ontwikkeling naar grotere
eenheden in de intensieve veehouderij is vrij snel gegaan. De
niet-boer heeft deze ontwikkeling slecht kunnen verwerken en
realiseert zich bovendien te weinig hoe de dieren vroeger wer
den gehouden. Huisvesting en gezondheidszorg zijn in de loop
der tijd enorm verbeterd. De beoordeling over het welzijn van
het dier blijft een subjektieve zaak. Veel mensen zijn geneigd
zich in de positie van het dier te verplaatsen. Is dat wel een juiste
graadmeter? Ik durf het tegendeel te beweren. Het is een taak
van de landbouw om in gesprekken met andere dié elementen
naar voren te brengen, waardoor de vrij algemene negatieve kijk
op de zaak wordt geobjektiveerd en gerelativeerd". En daar zijn
volgens Van Noord genoeg mogelijkheden voor.
"Het welzijn van het dier staat ook bij de boer hoog op de lijst.
Alleen uit onderzoek valt op te maken of het dier zich wel voelt:
het bedrijfsleven werkt daaraan mee", aldus Van Noord. Als
voorbeeld noemt hij een pluimveeproefbedrijf in Marum (Gr.),
waar een groot projekt is opgezet (in samenwerking met Spel-
derholt), dat wordt betaald uit het Fonds Welzijn Dieren. Op
één bedrijf worden drie groepen leghennen gehouden en wel in
gebruikelijke kooien op de grond en in verdiepingskooien met
een legnest en een zitstok. Een gedragsonderzoeker en een fy
sioloog zijn, als het onderzoek eenmaal loopt, dagelijks bezig
met het wanneer, waar en hoe het dier zich 't prettigst voelt. Op
basis van het fysiologisch onderzoek is onlangs bijvoorbeeld
aangetoond, dat verkratting (verplaatsing) van hennen voor het
welzijn van het dier een negatief gevolg heeft. De aanwezigheid
van een legnest geeft echter geen andere uitslag te zien dan bij
dieren die zonder nest leggen. Let wel, dit onderzoek vindt
plaats op basis van de praktijk. Het ekonomisch resultaat van de
groepen wordt in het onderzoek meegenomen. In Zwitserland
en West-Duitsland worden ook dergelijke onderzoeken gedaan.
Alleen de praktijkbasis ontbreekt daar. De onderzoekresultaten
worden ook uitgewisseld. Proefinstituten zijn met varkenson-
derzoek op hetzelfde niveau bezig. Dus er wordt wel degelijk
aan gewerkt", aldus Van Noord.
Niet parallel
Van Noord heeft zelf een bedrijf met 75 melkkoeien en 40.000
slachtkuikens. Met één vaste arbeidskracht en hulp van zijn
afgestudeerde zoon wordt de zaak gerund. Vrijwel elke avond
en vaak overdag vertoeft Van Noord elders voor vergaderingen.
Bij het Landbouwschap is hij voorzitter van de Begeleidings
kommissie Kontraktproduktie in de intensieve veehouderij en
heeft hij zitting in de kommissie Grondgebruik en de kommissie
Buitenland en Integratie. Naast het werk als. gemeenteraadslid
en lid van Provinciale Staten bekleedt hij in de CBTB en het
COPA (overkoepelend orgaan Europese boerenorganisaties) de
nodige funkties.
In COPA-verband gaat Van Noord's aandacht vooral uit naar
de pluimveesektor. Zijn stellingname ten opzichte van grotere
bedrijven in Nederland is duidelijk. In zijn ogen moet de boer
op het gebied van financiering zelfstandig blijven en zich niet
laten inkapselen door de industrie. Een van zijn opmerkelijke en
niets aan duidelijkheid te wensen overlatende betogen: "De
vakbeweging pleit steeds meer voor zeggenschap in investerin
gen in de industriële sektor. In een tijd, waarin veel arbeids
plaatsen op de tocht staan een begrijpelijke zaak. Ook de boeren
en producenten hebben een belang bij een zelfde inspraak. Bij
de start van het herstruktureringsproces in de pluimveeslachterij
lukte dat gelukkig wel. Slachters, vakbeweging, producenten en
overheid praten konstruktief met elkaar en komen tot oplossin
gen. Een goede zaak!"
PROEFSTATION VOOR DE RUNDVEEHOUDERIJ
Er is een tweede druk verschenen van het Handboek voor de
Rundveehouderij. Dat was hard nodig want de eerste druk(1974)
was reeds geruime tijd uitverkocht terwijl er nog steeds veel
vraag naar was. Het nieuwe Handboek is sterk verbeterd en
aangevuld met veel nieuwe gegevens. Een naslagwerk met uit
voerige informatie over bodem,'waterhuishouding en bemes
ting; weidebouw, voederwinning en conservering; rundveever
betering; vleesvee en schapen; veevoeding; gezondheidszorg;
melkwinning; landbouwbedrijfsgebouwen; landbouwwerktui
gen; bedrijfssynthese; taaktijden(arbeidsnormen) en enkele al
gemene onderwerpen. Dat alles zeer overzichtelijk in een boek
van 290 bladzijden.
Het Handboek is het resultaat van intensief overleg en samen
werking tussen deskundigen van verscheidene instellingen voor
voorlichting en Onderzoek op het gebied van de rundvee- en
schapenhouderij. Ervaringen met de eerste druk hebben al ge
leerd dat het boek voorziet in een behoefte bij voorlichters,
landbouwscholen en praktische veehouders. Deze tweede druk
zal nog beter dan de vorige in die behoefte kunnen voorzien.
Het Handboek voor de Rundveehouderij is verkrijgbaar door
storting van 20,— op gironummer 230 72 21 van het Proefsta
tion voor de Rundveehouderij te Lelystad, met vermelding van:
"zend mij Handboek". Voor bestelling van grotere aantallen
tegelijk geldt een kortingsregeling, waarnaar u in voorkomende
gevallen kunt informeren bij genoemd proePT proefstation (tele
foon nr.03200-22514).
m
7