ONDERWIJS NOTITIES H, Het landbouwonderwijs in 's Lands vergaderzaal M et betrekking tot dé" vraag of het begrip landbouw bij het agrarisch beroepsonderwijs verruimd moet worden, moet het onderwijs op verschillende niveaus worden bekeken. Bij het lager onderwijs is reeds een ruimere interpretatie gekozen door het programma te verbreden, waarvoor meer beroepsmogelijk heden voor de leerlingen in het vooruitzicht zouden worden gesteld. De Minister stelt in de schriftelijke beantwoording van de vragen dat de ervaring leert dat leerlingen van het lager beroepsonderwijs in de landbouw erg goed plaatsbaar zijn voor functies buiten de landbouw. Ik meen dat dit juist is, maar ik vraag of dit typisch geldt voor de landbouw en of dit niet, met enige bijscholing, in dezelfde mate kan gelden voor andere vormen van lager beroepsonderwijs. E r mag geconstateerd worden, dat het hoger agrarisch onder wijs in Nederland uitermate veel belangstelling geniet, zoveel belangstelling zelfs, dat er, als ik het wel heb, een flinke selectie bij de toetreding moet worden toegepast. Mij is verteld, dat het gevolg hiervan is. dat afgewezenen van een dergelijke opleiding in arren moede doorstromen naar de Landbouwhogeschool in Wageningen of naar andere vormen van universitair onderwijs, omdat daar geen numerus fixus is. Dit zou erg bedroevend zijn, omdat hiermee het aantal mislukkingen alleen maar groter kan worden. D e regering heeft het bezuinigingsplan voor de komende jaren bekend gemaakt. onder redaktie van L. Anderson functioneert. Ik geloof namelijk niet dat voor de functies die buiten het agrarische ondernemerschap door middelbare land bouwschool-leerlingen worden verworven, het landbouwschool diploma zo strikt nodig is. Ik meen dat dit vroeger meer het geval was dan nu. Voor mij is dat een reden nog eerder een accent te leggen op het voorbereiden voor het agrarisch ondernemerschap. In een Landbouwblad en zeker in de Onderwijsrubriek van dat blad mag de nodige informatie over hetgeen in 's Lands Vergaderzaal afspeelt niet ontbreken. Het is voor belangstellenden niet alleen belangrijke stof maar bovendien kunnen meer ingewijden vaststellendat de door de standsorganisa ties ingenomen standpunten en geuite verlangens tot de volksvertegenwoordiging doordringen. En we doelen daarbij met name aan hetgeen over onderwijszaken besproken wordt in de Onderwijscommissie van het KNLC en vooral in die van het Landbouwschapwaarin alle landbouworganisaties vertegen woordigd zijn. In deze commissie komen de vraagstukken rond het landbouwonderwijs aan de orde. In de op 5 juni j.l. gehouden vergadering van de vaste kamercommissie voor landbouw werden door een aantal sprekers beschouwingen gehouden, die eigenlijk als een goed artikel te lezen zijn. Wij laten hier de heer Braks (CDAaan het woord. H et is onmiskenbaar dat het landbouwonderwijs in Neder land van grote betekenis is geweest voor de ontwikkeling van het platteland. Het is in het verleden voor velen vaak de enige vorm van voortgezet onderwijs geweest. Het is dan ook niet verwon derlijk, dat tijdens de oorlog en vooral in de na-oorlogse periode op initiatief van het Departement van Landbouw, maar vooral ook op initiatief van stands- en vakorganisaties tientallen nieu we landbouwscholen in Nederland zijn gesticht. In die periode bleef het onderwijs duidelijk gericht op de vor ming van toekomstige boeren en tuinders en hun medewerkers. Die situatie is inmiddels wel aanzienlijk gewijzigd. Met de af name van het aandeel van de land- en tuinbouw in het totaal van de Nederlandse beroepsbevolking, echter vooral door het doorwerken van de spreiding van het voortgezet en weten schappelijk onderwijs nam in de zestiger jaren de belangstelling voor met name het lager en middelbaar landbowuonderwijs aanzienlijk af. Vele scholen hebben toen te kampen gekregen met onderbezetting. Er moest nogal eens tot sluiting worden overgegaan, voor een gedeelte ook wel door concentratie van scholen. Het is opvallend dat er sedert het begin van de zeventiger jaren opnieuw sprake is van een plotselinge, nogal intensieve groei van de belangstelling voor het agrarisch beroepsonderwijs. Naar de oorzaken kunnen wij voor een deel gissen. Ze zijn in ieder geval van velerlei aard. Waarschijnlijk hebben de verrui ming van de leerplicht en mogelijk de ruimere deelname van toekomstige agrariërs aan dit onderwijs daartoe een aanzet ge geven. Ik meen echter dat vooral de minder rooskleurige vooruitzich ten buiten de land- en tuinbouw en de wat algemeen gevoelde herwaardering voor de natuur - de "groene golf' - daartoe in belangrijke mate hebben bijgedragen. Het is toch vreemd dat de landbouwscholen in een dergelijke situatie opnieuw met ruim tegebrek te kampen hebben. Daarbij rijst voortdurend de vraag, of de oorspronkelijke doel stelling van het agrarisch beroepsonderwijs niet verruimd moet worden. Wij zien het landbouwonderwijs groeien in een mate die je eigenlijk niet zou verwachten. Niet minder dan bijna 30% van de landbouwbegroting is gewijd aan het landbouwonderwijs. Men kan dan ook moeilijk zeggen dat niet een belangrijk deel van de overheidsmiddelen beschikbaar is voor de vorming van de leerlingen op deze scholen. Er wordt wel eens gezegd, dat hierbij sprake is van een zeer duidelijk gerichte overheidsuitga ve ten behoeve van de landbouw, maar ik geloof dat het juist is, dat men blijft bedenken, dat het gros van de leerlingen op de lagere land- en tuinbouwscholen in feite uit leerplichtige leer lingen bestaat en dat met name de nieuwe richtingen aan de landbouwhogeschool in feite ook meestal niet typisch aan de land- en tuinbouw of aan de visserij kunnen worden toege schreven. Ik maak mij wat bezorgd over het vervreemden - ook van het lager berdepsonderwijs - van de landbouw en met name van het land- bouwbedrijfsgebeuren. Een groot aantal boeren en tuinders komt helaas met zijn voor- lopleiding niet verder dan het lager landbouwonderwijs. Als dat een algemeen karakter krijgt, dan wordt er afbreuk gedaan aan de centrale doelstelling van het agrarisch beroepsonderwijs om mensen in die richting op te leiden. Het middelbaar land- en tuinbouwonderwijs is in zijn opzet pri mair altijd gericht geweest op de voorbereiding van het agrari sche ondernemerschap. Dat moet naar onze mening ook zo blij ven. Ik wil zelfs zeggen dat het verstevigd moet worden, omdat de oorspronkelijke taak van het middelbaar agrarisch beroepson derwijs - het verwerven van functies die nauw verwant zijn met het agrarische ondernemerschap - toch eigenlijk niet zo goed meer et middelbaar agrarisch onderwijs is wel duidelijk inge speeld op bepaalde behoeften door de opsplitsing in een a- richting, die wat zwaarder is, en een b-richting die wat minder zwaar is en een wat praktischer inslag zal hebben. Het is de vraag of hiermee al vooruit wordt gelopen op het toekomstige onderwijs voor 16- en 18-jarigen. Aan dit onderzoek doet het departement van Landbouw mee. Wij zouden het bijzonder prettig hebben gevonden indien spoedig nadere beleidsvoorne mens van de Staatssecretaris bekend waren geweest, te meer omdat ik mij afvraag of bij het agrarische beroepsonderwijs wel zo'n behoefte is aan onderwijsvernieuwing voor deze leeftijds categorie. Reeds een groot deel van de afgestudeerden van de lagere landbouwscholen stroomt door naar de middelbare landbouwscholen. De vraag, of het aantal scholen in de huidige situatie van toeloop van leerlingen moet worden uitgebreid, moet naar onze mening uitermate voorzichtig worden behandeld. Het is werkelijk de vraag - de Minister heeft hierop ook al gedoeld in de schriftelijke beantwoording - of er over vijf jaar, als ook het aantal leerlingen van de basischolen aanzienlijk terugloopt, nog wel zo'n behoefte zal zijn aan deze vorm van onderwijs. Wij dachten, dat er met betrekking tot de stichting van scholen eerder moet worden besloten tot uitbreiding van de bestaande capaciteit op bestaande scholen en dat er uitermate voorzichtig moet worden opgetreden met betrekking tot het stichten van nieuwe scholen. Desalniettemin moeten evident witte plekken op de plankaart natuurlijk kunnen worden ingevuld. Naar onze me ning zijn de landbouwpraktijkscholen uitermate nuttige institu ten. Er is een duidelijke concentratie van de outillage. Wij zijn er ons met velen in den lande van bewust, dat zij erg kostbaar zijn en relatief zelfs zeer kostbaar. Daarom zal er met betrekking tot het gebruik van deze scholen toch de nodige kritische begeleiding vereist zijn. Ik vraag mij met name af, of het eigenlijk wel zinvol is dat alle leerlingen dit zeer kostbare praktijkonderwijs volgen. Immers, relatief weinig leerlingen van het middelbaar en het lager onderwijs kunnen, helaas, uiteindelijk in de landbouw terechtkomen. Hieruit blijkt wel heel duidelijk, dat er een bijzondere samen hang is tussen het hoger beroepsonderwijs en het wetenschap pelijk onderwijs, ook in de landbouw, al zijn de doelstellingen verschillend. Ik geloof dat er voor de toekomst juist grote be hoefte is aan goed, hoger beroepsonderwijs in de landbouw, omdat ook de landbouw staat voor een tijdperk, waarin zich een aantal nieuwe, nogal indringende problemen zullen voordoen. Dit heeft te maken met onze concurrentiepositie, maar vooral met de eisen die men ten aanzien van de natuur, het landschap en het welzijn van de dieren gaat stellen. Die hogere agrarische scholen moeten dus alle kansen hebben om mensen op te leiden voor de toekomst. Op dit moment zijn die mensen nog redelijk plaatsbaar, zeker degenen die zijn op geleid in de technische richtingen. Ik maak mij wel zorgen over de toekomstige plaatsbaarheid van degenen die een lerarenop leiding volgen. Dit doe ik te meer, omdat ik heb begrepen dat binnen afzienbare tijd het aantal bevoegdheden van leraren met als basisopleiding de hogere agrarische scholen zal worden in gekrompen. Ik zou van de Minister willen weten welke de pre cieze redenen zijn dat die bevoegdheden gereduceerd worden. Het hoger beroepsonderwijs in de landbouw moet geen op vangcentrum worden van afgewezenen of van mensen die het op de Landbouwhogeschool niet hebben gehaald. Met des te meer klem dringt de noodzaak zich op van een degelijke studie naar de relatie tussen het hoger beroepsonderwijs en het we tenschappelijk onderwijs. Wij zijn de Minister er dan ook er kentelijk voor dat hij zijn collega Pais ertoe heeft aangezet zo snel met een nota te komen over "hoger onderwijs voor velen", nadat het kabinet in functie is getreden. Het kreeg een mooie titel mee Bestek '81maar de inhoud van het rapport beschrijft sombere toestanden en onpopu laire maatregelen teneinde meer licht te brengen in het sombere uitzicht op onze nederlandse economie en allen die daarbij betrokken zijn zowel werkgevers als werknemers, zowel bedrijven als particulieren. Het is vooral het verschil in visie met het vorige kabinet wat in dit stuk opvalt. Dit stuk toch wil rekening houden met een beloning naar prestatie en bedrijven iets laten behouden van de broodnoodzakelijke winst. De nivelleringsgedachte hoe wel duidelijk aanwezig, wordt niet zo sterk doorgedrongen als onder het vorige kabinet. Wij menen dat dit een pluspunt is voor onze ondernemingem zowel als voor geheel ons maatschappelijk bestel. Eerst als de ondernemingen goed en rendabel draaien, als winst wordt gemaakt, is het mogelijk het aantal arbeidsplaatsen uit te breiden. In een opgaande economie is er werk en een klein aantal werklozen in een dalende economie is er achteruitgang zo wel voor werkgevers als werknemers. Men kan tegenwerpen dat de laatste jaren de arbeider on danks de stagnerende economie er niet op achteruitgegaan is, maar dit argument komt mij niet juist voor. Er is name lijk zwaar ingeteerd en dat heeft een schijntoestand verwekt. Er is zwaar ingeteerd op oud kapitaal en men heeft de bankbiljetten-pers in werking gesteld, dit heet tegenwoordig zo fraai "monetaire financiering". Er is meer ver leefd dan er werd verdiend, het leek of alles goed ging, maar principieel gezien kon het maatschappelijk niet slechter gaan. estek '81sommigen noemen het reeds "gegist bestek '81 "moet nu dienen als keerpunt in de maatschappelijke en economische gang van zaken. Het is de bedoeling dat de bedrijven wat meer financiële armslag krijgen en dat de middel-inkomens wat worden ontzien. Bovendien moet het mes; "en niet de botte bijl" zegt de regering in de stijging van de collectieve voorzieningen. Het is een gigantische operatie en het welslagen daarvan is afhankelijk van de medewerking van velen. Het is zeer de vraag of de wil tot medewerken in voldoende mate aanwezig is. Niemand is echt bereid gebleken om "in te leveren" zoals dat tegenwoordig heet. Bovendien is het beste een politieke keuze en een spiegel van twee systemen. Het ene systeem dat uitgaat van de gedachte dat ver doorgevoerde nivellering het symbool is van de meest gewenste maatschappijvorm het andere gedachtensysteem dat er plaats moet zijn voor een beloning naar prestatie en dat er niet meer verleefd mag worden dan er wordt verdiend. W9 wachten met grote belangstelling af wat "Bestek '81 zal opleveren. Hopelijk zal het bijdragen tot verbetering van de levensomstandigheden van werkgever en werknemer. Gezien alle voorgestelde maatregelen is er op fiscaal tech nisch terrein beslist geen werkloosheid te verwachten. Paauwe.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1978 | | pagina 3