^■TOLSMA
TECHNIEK BV
Het is
niet zo belangrijk
of de koeling van onder of
van boven komt...
als ze maar
van Tolsma komt
TEELT VAN SNIJMAIS
O
O
V
D e beste zaaitijd voor snijmais ligt nog steeds tussen
20 april en begin mei. Vroeger zaaien heeft weinig zin
omdat de grondtemperatuur dan nog te laag is. Mais
kiemt pas bij 8 k 10 gr C maar voor een vlotte opkomst
moet de temperatuur van de grond minstens een deel
van de dag wel op 14 tot 15 graden komen.
V an de 60.000 ha bouwland op de Brabantse zandgrond, wordt tweederde in beslag genomen door snijmais. Voor de
veehouderij is snijmais een belangrijke voederleverancier. De opbrengst ligt gemiddeld op circa 12.000 kg droge stof per
ha. Er komen echter verschillen voor van slechts 8.000 kg tot wel 16.000 kg per ha. Grond en weer hebben uiteraard veel
invloed op de opbrengst, maar ook de teler kan veel invloed uitoefenen, door het nemen van de juiste teeltmaatregelen.
In 't kort
C.M. van Nostrum,
bedrijfsvoorlichter akkerbouw bij Het Consulentschap voor de
Rundveehouderij en de Akkerbouw te Eindhoven.
De grondbewerking
"V roeg ploegen, d.w.z. 6 tot 8 weken voor het zaaien heeft sterk
de voorkeur. De grond kan dan van nature bezakken en mei
eenvoudige hulpmiddelen is een goed zaaibed te verkrijgen.
Waar thans nog niet geploegd is kan het beste met ploegen
gewacht worden tot vlak voor het zaaien. Uitdrogen van de
grond wordt dan voorkomen. Aandrukken van de grond vóór
het zaaien is dan noodzakelijk. In de praktijk wordt veelvuldig
wiel aan wiel vastgereden. Dit moet echter ontraden worden
omdat een goede en snelle doorworteling wordt belemmerd.
De laatste jaren zijn gunstige ervaringen opgedaan met het
gebruik van de vorenpakker bij het aandrukken van grond.
Tegelijk met het ploegen wordt dan een voor snijmais heel
geschikt zaaibed verkregen. Aandrukken van pas geploegd land
kan ook heel goed gebeuren met een vorenpakkercombinatie.
De meeste loonwerkers beschikken over een dergelijk werktuig.
Bemesting
p de veehouderijbedrijven is drijfmest meestal in overvloe
dige mate beschikbaar. Toch dient grondonderzoek de basis te
zijn voor een goed bemestingsbeleid.
Snijmais stelt niet zo'n erg hoge eisen aan de kalktoestand van
de grond. Bij een pH KC1 van 5,0 tot 5,2 is de opbrengst
maximaal. Door te bekalken tot een pH KC1 van 5,4 kan men er
een jaar of vier tegen. Op akkerbouwbedrijven dient men wat
zwaarder te bekalken vooral vanwege de suikerbieten.
Rijenbemesting met fosfaat is aan te bevelen als het Pw cijfer
lager is dan 50, vooral op een wat koudere en natte grond.
Normaal wordt 200 kg tripelsuper per ha gegeven. Bij een erg
lage fosfaattoestand zou men tot 300 kg kunnen gaan. Boven Pw
50 kan volstaan worden met 100 kg tripelsuper of kan men de
rijenbemesting achterwege laten. Rijenbemesting heeft alleen
zin als de meststof op de juiste plaats in de grond gebracht
wordt, nl. op 5 cm naast de zaairij en iets dieper dan het zaad.
Kali wordt vrijwel steeds voldoende gegeven in de vorm van
drijfmest. Als de kalitoestand van de grond op peil is kan mag
nesiumbemesting meestal ook wel achterwege gelaten worden.
Mais is gevoelig voor tekort aan Borium. Bemesting met Borium
echter alleen toepassen als grondonderzoek aantoont dat het
nodig is. Borium bij voorkeur toedienen door het spuiten van 2
kg Maneltraborium per ha in het 4 tot 6 bladstadium.
"Het gaat erom die maatregelen te nemen waarbij het gewas
straks 16.000 kg droge stof opbrengt.
De stikstofbehoefte wordt voor een belangrijk gedeelte gedekt
door aanwending van drijfmest. Wordt deze gespreid over win
ter en voorjaar aangewend dan kan men er vanuit gaan dat
varkensdrijfmest 3 kg en rundveedrijfmest 2 kg stikstof per ton
leveren. Uitgaande van een stikstofbehoefte van 200 kg is bij 70
respectievelijk 100 ton drijfmest in de stikstof bemesting wel
voorzien. Geeft men kleinere hoeveelheden drijfmest dan kan
een aanvulling met kunstmest plaats hebben maar dan wel
aanwenden vóór de opkomst van de mais. Kunstmest strooien
over het gewas kan ernstige bladverbranding tot gevolg hebben.
Over de koeling in een opslag bestaan nog al
wat misverstanden. Het meestgehoorde is wel dat een
ondergronds systeem heel wat anders en beter zou
zijn dan een bovengronds. Terwijl anderen juist
het tegendeel beweren. In wezen maakt het koel-
theoretisch geen verschil. Alleen de plaats verschilt en
er zijn een paar verschillende voor
zieningen nodig. Wordt er voor
ondergronds gekozen, dan is dat
ekonomisch gezien de beste
oplossing. Valt de keus op een
bovengronds koelsysteem dan zal
deze installatie voor uw bedrijf de
meest efficiënte methode zijn.
Simpel gesteld dus is de beste
manier van koelen altijd de manier
die voor de beste is.
Oftewel: de Tolsma-manier. Dat
wil zeggen tegelijk effektief èn
ekonomisch.
Met To/sma oogst u sukses
Havenstraat 18 - Postbus 165
Emmeloord - Tel. 05270-47 55*
Koelwerk is maatwerk. Deze ondergrondse
koeling is er een voorbeeld van. De ventila
toren zijn precies berekend aangesloten op
speciaai in eigen bedrijf ontwikkelde lucht-
sluizen. Zó gekonstrueerd, dat ze zorgen
voor een gelijkmatige temperatuurverdeling
in de gehele opslagruimte. Bij een minimum
aan kondens. En zonder last van de z.g.
„dode hoek". De luiken kunnen bij dit sys
teem zowel automatisch als handbediend
worden geopend.
Naast ondergronds koelen is Tolsma zeer
suksesvol met z'n beroemde Driehoek-
systeem voor bovengrondse koeling.
Vraag inlichtingen.
De Rassenkeuze
olgens de rassenlijst 1978 zijn de verschillen in
opbrengst slechts gering. Alleen Fronica komt wat
gunstig er uit. Het is echter niet zo dat alleen het
opbrengend vermogen de rassenkeuze bepaalt. An
dere raseigenschappen mogen niet uit het oog worden
verloren. Rassen met een wat grotere koude-gevoe-
ligheid als Goal en Capella komen minder in aan
merking op een koudere nattere grond of bij vroeg
zaaien. Waar vroeg gezaaid kan worden of waar wat
later oogsten geen bezwaar is komen rassen als Fro
nica en Campo het meest in aanmerking. Wordt wat
later gezaaid, b.v. begin mei dan hebben vroegerassen
als LG 11 en Blizzard zeker de voorkeur omdat deze
de beste kans geven op tijdig afrijpen. Wie vroeg wil
oogsten zou ook vroeg kunnen zaaien en zal een vroeg
ras kiezen zoals LG 11 of Blizzard.
Goed afstemmen van de rassenkeuze op de omstan
digheden van het bedrijf verhoogt de slagingskans en
zal de opbrengst en kwaliteit zeker ten goede komen.
Zaaitijd, grond en tijdstip van oogsten zijn dan de
faktoren die mede de rassenkeuze bepalen.
De zaaitijd
De laatste jaren bestaat de neiging om steeds later te
zaaien. Laat gezaaide mais geeft een lang en bladrijk
gewas dat dus erg goed lijkt. Het is echter de schijn die
bedriegt. Vooral in een wat koele zomer zal zo'n laat
gewas minder goed afrijpen en dus geoogst moeten
-worden met een lager drogestof-gehalte. Een laag
drogestof-gehalte geeft grote inkuilverliezen, die wel
kunnen oplopen tot 20 a 25%.
Uit oogpunt van opbrengst en kwaliteit van het
geoogste produkt is het raadzaam om uiterlijk begin
mei te zaaien.
Onkruidbestrijding
mdat hierop t.z.t. nog wordt ingegaan wil ik vol
staan met een korte mededeling over bestrijding van
hanepoot. Er zijn nl. 2 middelen beschikbaar die
aangewend moeten worden vóór het zaaiklaarmaken
van de grond. Eradicane en Sutan, beide tegen 5 l per
ha spuiten en direkt goed inwerken en de grond aan
drukken. Bestrijding van hanepoot dient reeds plaats
te hebben voordat dit onkruid zich tot een plaag heeft
kunnen ontwikkelen.
Door meer teeltbewust te werken moet het moge
lijk zijn om de opbrengst van snijmais in Noord-
Brabant op te voeren tot 14.000 kg. droge stof'per
ha. De belangrijkste teeltmaatregelen liggen op
het terrein van de grondbewerking, de rassenkeuze
en het tijdstip van zaaien.
15