KNLC K0MMENTAAR
Worstelen en
bovenblijven
I n het lager beroepsonderwijs (l.b.o.) zijn het I.t.o. en het l.h.n.o.
veruit de belangrijkste schooltypen in Zeeland. Het l.t.o. maakt
82% en het l.h.n.o. ,86% uit van de totale l.b.o.-deelname. Lan
delijk liggen die percentages lager nl. 66 en 71%. In de jaren
1973-1976 is de toeneming van het l.b.o. in Zeeland sterk ge-
weest'vooral als gevolg van de verbreding van de onderwijsmo
gelijkheden op dat niveau.
H et provinciale onderwijsbeleid, zo hoorden we in de Mid
delburgse Abdij waar het provinciaal bestuur zetelt, is vooral
gericht op het handhaven en de eventuele uitbreiding van de in
Zeeland aanwezige voorzieningen. Waarbij men er wel de na
druk op legt, dat de provincie het onderwijs beleid niet maakt.
Dat doen de mensen: de gemeentebesturen, waar het het open
baar onderwijs betreft: de schoolbesturen voor het bijzonder
onderwijs.
I n Zeeuws-Vlaanderen neemt 97% van de partieel leerplichti
gen deel aan onderwijs en vorming - landelijk een absoluut
rekord en toch een resultaat, zo zegt men ten provinciehuize,
van een goede aanpak over de Wester-Schelde.
D e mogelijkheid tot middeling die enige jaren terug, mede
vooral door de drang uit de landbouworganisaties, tot stand
is gekomen luidt soms werkelijk soulaas zoals uit dit voor
beeld lijkt.
W.
W,
ON IIËIC WIJS I
NOTITIK'S
ONDERWIJS IN ZEELAND
«jTi
Maar de belangstelling voor de brugklassen van de scholenge
meenschappen nam juist duidelijk toe. Dat is ook een landelijk
verschijnsel. Als gevolg van dat proces is in instroom in het
avo/vwo in de genoemde periode toegenomen, zowel in Zee
land als in Nederland. Wat de totale deelname aan deze vormen
van onderwijs betreft: in Zeeland nam het percentage der be
trokken leeftijdsgroep toe van 39,9 naar 42,2% in Nederland van
43,7 naar 47%.
Onder redaktie van L. Anderson. Wat de provincie doet
"Docent"
Maandblad voor het Onderwijs
Uit provinciale rapporten en tellingen van scho
len en leerlingen blijkt hoe intens er onderwijs
gegeven en ontvangen wordt in Zeeland. En ook:
hoe verspreid de verschillende onderwijsinstellin
gen over het eilandenrijk zijn.
Om een paar cijfers te noemen: in Zeeland zijn meer kleine
scholen dan waar ook in Nederland. De kategorie een en twee-
mansscholen omvat bij het kleuteronderwijs meer dan 80% en
bij het lager onderwijs meer dan 25% van het totaal. In een groot
aantal Zeeuwse woonkernen is die school de enige ter plaatse.
Het handhaven van die kleine scholen wordt een moeilijke zaak
als men bedenkt dat de prognose van het aantal 3 en 4 jarigen
over de komende jaren bijzonder laag uitkomt. In het schooljaar
1976-'77 waren er in Zeeland achttien woonkernen met een
lagere school en meestal een kleuterschool, die minder dan 75
leerlingen telden. De verwachting is dat dit leerlingental in de
komende jaren sterk zal dalen.
Ook voor het m.t.o. en het m.h.n.o. is de belangstelling in Zee
land groter dan elders in Nederland. Aan het hoger beroeps
onderwijs nam in Zeeland 10,2% der mannelijke en 3,2% der
vrouwelijke 17 tot 21-jarigen deel. Voor Nederland zijn die
percentages 12,1 resp. 8,3%. Alleen het h.t.s.-onderwijs blijft in
Zeeland achter bij de landelijke ontwikkeling. In Zeeland is
zelfs sprake van een absolute achteruitgang. Dat geldt ook voor
de deelname van mannen aan de opleiding voor onderwijzer.
De deelname van vrouwen aan dit onderwijs is in Zeeland wat
sneller toegenomen.
Wat de belangstelling voor het AVO en VWO betreft: de be
langstelling voor de brugklas van de afzonderlijke mavo scholen
is jn de periode 1973-1976 teruggelopen, zij öet in geringe mate.
Hooguit is het zo dat die mensen er op het provinciehuis over
komen praten of dat zij met elkaar gaan spreken en dan geza
menlijk tot een bepaalde opstelling komen.
De provinciale onderwijskommissie in Zeeland is een voorbeeld
van h'et zojuist genoemde gezamenlijk overleg. Die kommissie is
ontstaan ter opvulling van een aantal tekorten in de Zeeuwse
onderwijsvoorzieningen (eind van de jaren 1960, begin 1970).
Zij was eerst gericht op het voortgezet onderwijs, later ook op
het lager- en kleuteronderwijs. De achtergrond was: het geza
menlijk konstateren van behoeften en het samen proberen om
daar wat aan te doen. Er kwam een werkgroep kleuter- en lager
onderwijs. Die werd aktief op het gebied van de kleine scholen -
een groot Zeeuws probleem. Daar is over gepubliceerd er is een
rapport over uitgebracht om dat vraagstuk in de opsomming der
cijfers al genoemd - onder de aandacht te krijgen. De provincie
kan niet verder gaan; de mensen die er voor verantwoordelijk
zijn, moeten immers zelf initiatieven nemen. De Stichting Zee
land deed onderzoekingen en de provincie kan niet meer doen,
"dan de betrokkenen van zo'n onderzoek en van de uitkomst
ervan op de hoogte te brengen. Een gevolg is dan ook geweest,
dat maatschappelijke faktoren meer aandacht kregen dan
voorheen, omdat zij van veel belang bleken voor de ontplooiing
van kinderen en het volgen van een schoolloopbaan.
Daarnaast is er veel aandacht besteed aan de vorming en oplei
ding van werkende jongeren. De provincie heeft bemoeienis
gehad met de oprichting van een streekschool als uitvloeisel van
een samenwerkingsprojekt. Er is een werkgroep, werkende jon
geren die de begeleiding, registratie en voorlichting van leerlin
gen heeft opgezet. Ook de a.s. schoolverlaters van het beroep
sonderwijs en het mavo werden daarin betrokken. Een moeilijk
werkterrein dat zich uitstrekte over twee kommissies voor par
tiële leerplicht (onderdelen van de genoemde werkgroep), een
kommissie voor Zeeuws-Vlaanderen en een voor de rest van
Zeeland.
In midden- en noord Zeeland stemt die ontwikkeling ook tot
tevredenheid. Een paar gebieden blijven wat achter, maar over
het geheel genomen boekt men in Zeeland goede resultaten met
partieel onderwijs.
Op het gebied van het middelbaar beroepsonderwijs volgt de
provincie aandachtig de ontwikkeling op het terrein van het
mhno-mspo. Daar moeten nieuwe scholen voor komen, waarbij
het mhno losgekoppeld van de lhno scholen met het mspo wordt
Het staat nu wel vast dat voor de akkerbouwer het jaar
1977 in het algemeen een zeer slecht resultaat zal brengen.
De vrees bestaat dat voor een groot deel van deze bedrijfstak
een verlies moet worden geconstateerd.
De prijsontwikkeling is van de vorige zomer af voor de
produkten aardappelen en uien zonder meer bedroevend
geweest en totaal-opbrengsten van deze produkten dragen
de meerderheid aan voor de winstcapaciteit voor een be
paald jaar.
De oogt 1977 zal waarschijnlijk voor die bedrijven die voor
een groot deel drijven op deze produkten, de slechtste sedert
tal van jaren zijn.
Dit is aan de ene kant het bewijs van de zwakte van deze
bedrijven aan de andere kant dat de akkerbouwer voor een
groot deel afhankelijk is van het vrije spel van vraag en
aanbod.
Men moet de invloed van de overheid in deze bedrijfstak
beslist niet overschatten.
Vele akkerbouxers zitten behalve met een slecht jaar ook
nog met te betalen belasting over het jaar 1976.
Gelukkig worden de beslissingen op verzoeken om terug
gaaf voor 1977 vrij vlot afgewerkt maar om iets terug te
krijgen van het grote bedrag dat moet worden afgestaan
over een goed jaar, zoals b.v. 1976 veelal geweest is moet
men wachten op de mogelijkheid tot middeling.
Dit is afhankelijk van de periode van drie jaar en als 1976
het eerste jaar van zulk een periode is kan men dus lang
moeten wachten.
Deze mogelijkheid tot middeling is toch wel erg belangrijk
en wij willen dit met een voorbeeld illustreren.
Wij gaan er dan van uit dat 1974 het laatste jaar is dat in de
middeling betrokken is geweest en dat dus het inkomen over
1975, 1976 en 1977 hiervoor in aanmerking komen.
Verder dat het betreft het inkomen van een gehuwd man met
kinderaftrek met 2 kinderen.
De berekening verloopt aldus:
1975 1976 1977
Winst 38.000,- 104.000,-
Verlies 27.000,-
Aftrek premieheffing f 5.017,— f 5.646,—
Inkomen 32.983,- 98.354,- 27.000,-
De gemiddeld aan ieder jaar
toe te rekenen winst
wordt dan 38.333,- 38.333,- 38.333,-
Af: Premieheffing f 5.017,— f 5-646,—
Herrekend inkomen 33.316.32.687,— 38.333,—
Volgens de oorspronkelijke aanslagen was aan Inkomstenbe
lasting verschuldigd:
1975 6.245,-
1976 f 25.922,-
1977
totaal 32.167,—
Herrekende belasting na middeling:
1975 6.374,-
1976 5.751,—
1977 f 7.437,-
19.562,—
Bij: 3% van dit bedrag f 587,—
Terug te ontvangen
20.149,-
12.018,-
De inkomensverhoudingen in de verschillende jaren zijn wel
absurd maar reeël en dan is het goed dat er zulk een regeling
is.
Paauwe.
geïntegreerd tot nieuwe onderwijsvormen. Dat zcu kunnen be
tekenen dat men komt tot de stichting van vrij grote scholen die
in Zeeland niet overal te vestigen zijn, en dat zou weer beteke
nen, dat vrij grote gebieden hier van het onderwijs verstoken
zouden blijven. Dat wil de provincie in elk géval voorkomen en
daarvoor is in november 1976 een bijeenkomst belegd in de
Statenzaal met vertegenwoordigers van het hele middelbare
beroepsonderwijs in de provincie, daar is besloten een koers te
volgen die aan het begrip "school" een bredere uitleg geeft in
die zin, dat een school meerdere vestigingen kan hebben in
meerdere plaatsen, eventueel onder verschillende besturen,
maar toch goed met elkaar gekoördineerd en goed op elkaar
afgestemd. Die opvatting vindt men ook bij de Algemene Bond
van Besturen van scholen voor Beroepsonderwijs en die visie
heeft staatssekretaris De Jong in mei 1977 in een rede te Ter-
neuzen onderschreven.
"Met het realiseren van dat plan zijn we druk bezig", zegt men
in Middelburg. "Dat onderwijs kunnen we dan gespreid houden
over de hele provincie".
Hier acht men oplossingen mogelijk binnen alle richtingen van
het onderwijs, zonder alles op één hoop te gooien. Er is een
projektgroep mhno-mspo, die in december advies aan de mi
nister heeft uitgebracht waarin gemikt wordt op opleidingen
gespreid over meerdere scholen - ideaal voor Zeeland. Maar met
spijt heeft men op het provinciehuis gekonstateerd, dat dit soort
projekten wél wordt geadviseerd voor de grote steden, maar niet
voor Zeeland.
In Middelburg is men van mening dat op landelijk niveau de
boot hier op een geweldige manier gemist is. De kans om in te
spelen op een plattelandssituatie, die van allerlei kanten met
belangstelling is gevolgd, gaat men nu verwezenlijken voor grote
steden - waar alles veel gemakkelijker bereikbaar is.
De onderwijssituatie in Zeeland wordt ook gedemonstreerd
door het feit dat er maar één logopediste is op de 11.300 kinde
ren die basisonderwijs volgen. Vele daarvan hebben spraakles
nodig. In Rotterdam is dat b.v. 1 op de 3100.
Moeizaam gesprek
oensdag 22 maart vond dan eindelijk weer een gesprek
plaats tussen het COPA-presidium en Europees landbouwcom
missaris Gundelach. Uiteraard in een nogal gespannen sfeer,
nadat Gundelach het COPA enige weken terug zo duidelijk in de
kou had laten staan. Blijkbaar was het nu ook tot de landbouw
commissaris doorgedrongen dat een betere verstandhouding met
het landbouw-bedrijfsleven gewenst is. Op zijn voorstel werd dan
ook besloten half april nogmaals een gesprek te hebben, met
onder meer het markt- en prijsbeleid voor 1978/79 als onderwerp.
Dat kan ook, omdat inmiddels duidelijk is geworden dat er 4 en 5
april zeker geen besluiten over de landbouwprijzen zullen vallen.
Gundelach betwijfelde zelfs of op de volgende ministerraad van
25 en 26 april besluiten mogelijk zouden zijn. Hij sloot uitstel tot
begin mei zeker niet uit. Dat betekent dan natuurlijk wel dat het
geduld van boer en tuinder wel erg op de proef wordt gesteld en
dat de verhogingen voor melk en vlees veel te laat ingaan Ten
minste dient dit in de prijsaanpassingen verwerkt te worden.
Uiteraard heeft het COPA, behalve haar bekende standpunt dat
de prijzen met 5% omhoog moeten, uitvoerig gereageerd op de
aanvullende voorstellen. En met name dan het voorstel om de
interventie van magere melkpoeder gedurende zes wintermaan
den op te schorten. Het COPA is van mening dat daarmee op
onaanvaardbare wijze aan één van de twee bases waarop de
melkprijs gebaseerd is, wordt getornd. Bovendien kan dat ook op
korte termijn wel degelijk de actuele melkprijs gedurende de
wintermaanden beïnvloeden. Het COPA kon dan ook volstrekt
niet de mening van Gundelach delen dat opschorten van inter
ventie in feite niet zo veel om het lijf heeft. Immers er wordt in die
periode toch slechts zo'n 60 70.000 ton magere melkpoeder
geproduceerd en met de extra aanvullende maatregelen om deze
weg te werken, behoeft dit de boerenprijs niet te beïnvloeden
aldus Gundelach. Alleen, de maatregel is wel bedoeld om de EG
geld te besparen. En dat zal dan wel de veehouder toch groten
deels moeten betalen, 't COPA heeft heel duidelijk laten blijken
dat bij handhaving van dit voorstel, de bereidheid om gezamenlijk
te blijven praten over de besteding der heffingsgelden wel tot het
nulpunt zal dalen.
Struktuurbeleid
X
el aansprekend voor ons was de opmerking van Gundelach
dat we met het EG-landbouwbeleid moeten oppassen niet hele
maal in een sociaal beleid terecht te komen. Het streven moet er
immers vooral ook op gericht blijven goed en goedkoop voedsel
te produceren' waarbij de producent onder sociaal aanvaardbare
werkomstandigheden een redelijk inkomen uit de verkoop van
zijn produkten weet te verkrijgen. Overigens kwam Gundelach
met nogal wat cijfers op de proppen, waaruit zou moeten blijken
dat de boereninkomens de laatste tijd helemaal niet zo slecht zijn
in vergelijking met andere inkomens.
Zeker aan de hand van onze Nederlandse gegevens en ook van
wat ons uit België en Duitsland bekend is, gaat dit voor de landen
met harde valuta niet op. Bovendien komen wat betere inkomens
in bepaalde jaren vaak door factoren buiten het EG-beleid tot
stand, (aardappel-, veevoederprijzen).
Uitvoerig werd door Gundelach aandacht besteed aan de one
venwichtigheid van vraag en aanbod van bepaalde produkten. Ik
ben het met hem eens dat dit voor de komende tijd één van de
grootste bedreigingen van het gemeenschappelijk landbouwbe
leid vormt. Met geven en nemen van alle betrokken belangstel
lenden zal hier zo snel mogelijk naar oplossingen gezocht moeten
worden. Daarbij gaan nogal wat gedachten in de richting van een
strakkere produktieplanning. Ook het Engelse systeem van la
gere voedselprijzen en toeslagen aan de producenten komt dan
weer ter sprake, zoals onlangs in het Europees Parlement. Willen
we als bedrijfsleven niet in een keurslijf van vergaande produk-
tiebeheersende maatregelen worden gedrongen, dan zal het zaak
zijn dat we zelf met concrete voorstellen komen om het markte
venwicht van produkten als melk en suiker weer te herstellen
LUTEIJN.
3