Hoger rendement
bij meer gebruiksjaren van het melkvee
Bemesting van grasland en de
opbrengst
H oe langer men gebruiksvee kan aanhouden hoe béter dit is, aldus komen ing. J. Stelwagen en dr.ir. JA. Renkema,
van de Faculteit der Diergeneeskunde te Utrecht, tot de konklusie in het maandblad "Bedrijfsontwikkeling" v.h. Min.
van landbouw. Een koe wordt gemiddeld niet veel ouder dan zo'n zes tot zeven jaar. De gemiddelde gebruiksduur komt
niet veel hoger dan 4,5 jaar. Wanneer de gebruiksduur van het melkvee verlengd zou kunnen worden betekent dit bij een
aanvaardbare melkproduktie voor de veehouder een voordeel. Waarom worden koeien opgeruimd? Hiervoor is vaak meer
dan een reden te noemen. Wanneer echter de produktie niet meer past bij een ekonomiscbe verwachting die men van een
dier heeft dan zal veelal tot afstoot worden overgegaan.
N aast optredende gebreken, moet ook voor iedere koe, ieder
jaar los daarvan, een beslissing worden genomen of ze nog een
jaar meekan of niet. Het kriterium hiervoor geldt "een koe moet
worden aangehouden, zolang haar jaarlijkse arbeidsinkomen
naar verwachting hoger is dan het gemiddelde arbeidsinkomen
dat een vervangende vaars zou opleveren gedurende haar pro-
duktieve leven. Dit laatstgenoemde bedrag is immers het alter
natief (definitief kostenbegrip) dat wordt uitgesloten zolang de
aanwezige koe wordt gehouden.
E en extra gebruiksjaar levert voordeel op. Een vijfde ge-
bruiksjaar b.v. levert 438,— (prijs 76) meer op dan een ge
bruik van 4,3 jaar. Dit voordeel houdt aan tot het zevende jaar.
D e konklusie is dat het arbeidsinkomen van een melkveesta
pel met een bepaalde omvang aanzienlijk kan verbeteren bij een
verlenging van de gemiddelde gebruiksduur. Voor een bedrijf
met 50 koeien is dit bij een stijging van de gemiddelde ge
bruiksduur van 3,3 naar 5,3 jaar, ruim 9500,— Het bleek
tevens dat deze uitkomst weinig afhankelijk is van
H et rechtstreeks effekt van een gewijzigde melkprijs op het
gemiddelde arbeidsinkomen per koe is uiteraard groot. Zo wij
zigt het gemiddelde arbeidsinkomen per koe per jaar voor indi
viduele koeien, bij een gebruiksduur van 4,3 lactaties met on
geveer 430,— indien de melkprijs 20% hoger of lager wordt.
Een zelfde procentuele wijziging in de vleesprijzen (slacht
waarde) wijzigt het gemiddelde arbeidsinkomen met ca. 65,—
per koe per jaar. Een prijsverandering van de melk heeft echter
maar weinig invloed op het voordeel van een extra gebruiksjaar.
Een zelfde procentuele prijsverandering van de vleesprijzen
heeft iets meer invloed. Bij lagere vleesprijzen wordt het voor
deel van een extra gebruiksjaar groter dan bij hogere. De opti-
D e opbrengst van het grasland wordt in sterke mate bepaald door de bemesting. De
bemesting beïnvloedt niet alleen de hoogte van de opbrengst maar ook de samenstelling
van het gras. Een afwijkende samenstelling kan nadelige gevolgen hebben voor de ge
zondheid en de produktie van het vee.
D oor de zware veebezetting wordt het op
diverse bedrijven een probleem om de drijf
mest op een doelmatige manier aan te wenden.
Dit geldt met name voor die bedrijven waar
men naast melkvee nog een veredelingstak
heeft. Op de regionale proefboerderij "Cra-
nendonck" te Maarheeze zijn de afgelopen ja
ren proeven genomen die betrekking hebben
op de aanwending van drijfmest. Er zijn o.a.
verschillende hoeveelheden drijfmest op snij-
maïsland gegeven. De hoeveelheid varieerde
van 50-300 ton per ha per jaar en dan meerdere
jaren achtereen op dezelfde percelen. De
hoogste giften gaven nauwelijks opbrengstder
ving. Wel had het gewas bij deze giften een
hoger nitraat- en kaligehalte. Verder vond op
eenhoping van stikstof, fosfaat en kali plaats in
D e optimale stikstofgift voor vochthoudende
zand- en kleigronden is ongeveer 400 kg N per
ha per jaar. Behalve de totale gift is ook de
verdeling over het seizoen van belang. De eer
ste sjtikstof moet gestrooid worden zodra de
grasgroei begint. De temperatuursom is hier
voor een goede aanwijzing. Bij een tempera
tuursom van 200 C kan N gestrooid worden.
De temperatuursom is de som van de gemid
delde etmaaltempera turen boven nul vanaf 1
januari. In normale jaren zal op goed ontwa
terde percelen begin maart stikstof gestrooid
kunnen worden. Het graslandgebruik moet
gericht zijn op een regelmatig aanbod van goed
weidegras.
Afwegen
Top
.A an de hand van een voorbeeld komen de samenstellers van
het artikel tot de konklusie dat de jaarlijkse melkgeldopbrengst
op een leeftijd van 7 - 8 jaar (6e lactatieperiode) het hoogst is. De
top van de gemiddelde melkgeldopbrengst, dat wil zeggen de
totale melkgeldopbrengst tot en met de voltooide lactatie, ge
deeld door het aantal lactaties, bereikt evenwel pas de top bij 10
of 11 lactaties.
Men kan daarbij aan de kostprijs van een hoogdrachtige vaars
niet voorbijgaan. Het verschil tussen de kostprijs van een vaars
en de slachtwaarde bij afvoer, kan bij een hogere gebruiksduur
over meer jaren worden uitgesmeerd (afschrijving). Bij de be
rekening is men uitgegaan van een tussen kalftijd van 12
maanden, terwijl de leeftijd van de dieren bij de eerste maal
kalven 24 maanden was.
Voordeel
Na zeven jaar neemt dit duidelijk af. Het voordeel van een extra
gebruiksjaar moet over de gehele bereikte gebruiksduur worden
uitgesmeerd.
Zo neemt het gemiddelde arbeidsinkomen per koe per jaar bij
een normaal produktieniveau toe met 121,— indien de ge
middelde gebruiksduur stijgt van 3,3 jaar tot 4,3 jaar. Voor een
bedrijf met 50 koeien betekent dit ruim 6.000,— per jaar. Ook
in dit geval is er sprake van een afnemende meeropbrengst, bij
verdere verhoging van de gebruiksduur. Het voordeel van een
extra gebruiksjaar verandert nagenoeg niet als het gemiddelde
produktieniveau van de veestapel verandert (80% resp. 120%
van de oorspronkelijke produktie).
male gebruiksduur bedraagt evenwel bij een melkprijs of vlees-
prijs van 80% k 120% steeds 12 14 lactaties.
Kostprijs vaars
A. Is de kostprijs van een hoogdrachtige vaars 200,— hoger is
dan de I960,— waarvan werd uitgegaan, stijgt het voordeel
van een extra lactatie. Het gemiddelde arbeidsinkomen van de
vervangende koe daalt dan namelijk net 200,— gedeeld door
de gemiddelde gebruiksduur. De optimale gebruiksduur is dan
1 jaar langer. Een daling van de vaarzenprijs veroorzaakt precies
het tegenovergestelde effekt.
Gezondheid
a. de gemiddelde aanleg met betrekking tot de melkproduktie
en/of vleesproduktie van de betreffende veestapel,
b. het al dan niet aanwezig zijn van een genetische vooruitgang
met betrekking tot de melkproduktie,
c. gewijzigde prijsverhoudingen van melk, vlees en drachtige
vaarzen.
In hoeverre fokkerijmaatregelen kunnen bijdragen tot het ver
lengen van de gebruiksduur door middel van een grotere weer
stand tegen ziekten en stoornissen en tevens in hoeverre het
ekonomisch verantwoord is hiervoor plaats in te ruimen bij de
selektie, verdient nader onderzocht te worden. De kosten mogen
niet meer bedragen dan het voordeel dat te behalen is van het
langer houden van het melkvee.
In dit geval spreken de kosten voor het gezondhouden en malcen
van de koe een grote rol. De kansen op al dan niet volledig
herstel, zowel bij behandeling als bij het achterwege laten
daarvan zullen steeds op de een of andere manier meespelen bij
de beslissing, al dan niet opruimen. Het is daarom gewenst dat
de dierenarts deze kansen van geval tot geval bespreekt en
beoordeelt en meedeelt aan de veehouder.
Melk- en vleesprijseffekt
Waarom wordt een koe opgeruimd?
"Jaarlijks wordt 25% van de melkveestapel opge
ruimd. Dit houdt in dat op een bedrijf van 40 melk
koeien jaarlijks 10 kalf vaarzen beschikbaar moeten
zijn om het aantal van 40 te kunnen handhaven. Bij
een verlaging van het uitvalpercentage zullen de op-
fokkosten per koe verminderen en door de gemiddelde
hogere leeftijd de melkproduktie per bedrijf stijgen.
De belangrijkste redenen van het opruimen zijn: niet
drachtig worden 20 a 25%, onvoldoende produktie
20%, en uier of speengebreken 18%. Slechts 9 a 10%
van de opgeruimde koeien verlaten het bedrijf om
reden van ouderdom (uit "Aktuairtarten")
Uiteraard is dit slechts een zeer beknopte weergave van het
interessante artikel. Degene die uitgebreid geïnformeerd willen
worden kunnen een exemplaar aanvragen van "Bedrijfsont
wikkeling", maand januari, bij de Redaktie, Bezuidenhoutse-
weg 73, Postbus 20401, Den Haag.
ing. J.J. Zonderland
CAR. GOES
Om goed en doelmatig te kunnen bemesten is het nodig om de bemestingstoestand van de
grond te kennen. Het is nuttig om het grasland eens in de 5 jaar te laten onderzoeken. Aan
de hand van dit grondonderzoek wordt een advies gegeven om de bemestingstoestand op
peil te brengen en te houden.
Op de meeste melkveehouderijbedrijven wordt voldoende fosfaat en kali verstrekt met de
drijfmest. Op kali-arme zandgronden is nog wel eens een extra kalibemesting nodig. Op
veel klei- en zavelgronden zijn de kaligehaltes vaak zodanig hoog dat met de drijfmest al
veel te veel kali wordt gegeven.
Bemesting met kalk is vooral op zandgronden met een lage pH van belang.
Wanneer voor graslandvernieuwing grondonderzoek gedaan wordt, moet dit plaatsvinden
tot de bewerkingsdiepte.
Overdrijf niet met drijfmest
14
kans op verbranding. In gebieden met ge-
mengde- en akkerbouwbedrijven zal de drijf
mest over het algemeen een beter rendement
op leveren bij aanwending op bouwland.
Stikstofbemesting
Daarom is het van belang om niet op alle per
celen evenveel stikstof te strooien. Door de
hoogte van de gift te variëren worden groei-
trappen verkregen. Hetzelfde geldt voor die
percelen die gemaaid moeten worden.
In tabel 1 is weergegeven hoe de stikstofgift het
best over het seizoen en de weide- en maaisne-
den verdeeld kan worden.
Tabel 1. Verdeling van de stikstofgift
Bestemming
snede
kg N
weiden
le
80-40
2e 3e
80
4e 5e
60
6e
40
maaien
le
120-80
2e 3e
100
4e 5e
80
De hoogste gift voor de le snede wordt ge
strooid op percelen welke het eerst gemaaid of
beweid worden. De laagste gift is bestemd voor
de laatste percelen. Voor de sneden in augustus
en september is een lagere stikstofgift nodig
omdat dan nawerking van eerder gestrooide
stikstof te verwachten is. In augustus is de na
werking 20 kg N per ha en in september 40 kg
N. Na het vrijkomen van een perceel moet zo
snel mogelijk opnieuw stikstof worden ge
strooid.
de bodem, hetgeen voor de nateelt van andere
gewassen nadelige gevolgen kan hebben.
Daarom wordt niet meer dan 50-70 ton per ha
per jaar geadviseerd. Verder is geprobeerd om
drijfmest in blijvend grasland te injekteren.
Hierbij zijn verschillende methoden beproefd.
In alle gevallen trad beschadiging van de zode
op zodat dit systeem voor de praktijk nog niet
bruikbaar is.
In de tweede helft van de winter wordt drijf
mest bij voorkeur uitgereden over grasland
waarvan de le snede gemaaid wordt. Ook in d e
zomer moet geen drijfmest uitgereden worden
over weiland dat beweid wordt.
Zorg verder voor een goede verdeling van de
drijfmest om verstikking van het gras te voor
komen. Geef max. 15-20 ton per ha. Het is
beter om 2 x 10 ton te geven dan I x 20 ton.
Drijfmest op bevroren of besneeuwd land geeft
Tabel 2. De grasgroei van de le snede bij verschillende N-giften.
kg. droge stof per ha op:
kg N per ha
21-4
6-5
16-5
26-5
40
620
1100
2150
3350
60
720
1380
2650
3950
80
820
1710
3090
4465
100
920
1975
3425
4875
120
970
2100
3600
5000
Hogere N-giften geven niet alleen hogere opbrengsten maar ook dat een bepaalde snede vroeger
beschikbaar is.
De meest geschikte weidesnede wordt verkregen bij een opbrengst van 1700 kg ds per ha en de
meest geschikte maaisnede bij 3500 kg ds per ha.
Groeitrappen mogen nooit aangebracht worden door het tijdstip van stikstof strooien in het
voorjaar te spreiden. Beter is het door de hoogte van N-gift te variëren. Bovendien kunnen
groeitrappen "erin" gemaaid en geweid worden. Dit betekent dat reeds bij een halve snede wordt
begonnen met inscharen en maaien.