Van der Stee:
Beleidsruimte voor voorzetting
en ontwikkeling aanwezig
Ontwikkelingen op het
internationale vlak
V
T
K
K
Contingentering zuivelproduktie niet wenselijk
I
G
De aardappelexport in januari 1978
De aardappelvoorraden
Beleidsdebat Landbouwbegroting 1978
Uit de Regeringsverklaring is duidelijk naar voren gekomendat er in de nieuwe regeringscombinatie
ruimte is, niet alleen tot voortzetting, maar ook tot verdere ontwikkeling van het beleid ten aanzien van
de landbouw, beide in ruime zin en dus de gehele bedrijfskolom omvattend van produktie, verwerking
en afzet.
Aldus minister Van der Stee ter. jkrieiding van zijn antwoord bij de debatten over de Landbouwbegroting 1978 in de
Tweede Kamer der Staten-Generaal op 7 februari j.l.
De continuïteit van wetgeving en van bestuur is voorzien in de aanzet van de verleden jaar uitgebrachte Structuurvisie.
Deze aanzet moet thans tot concreet beleid leiden. Dit beleid kan naar zijn mening het best gekarakteriseerd worden net
het woord "selectief'. Aangezien een wanverhouding is ontstaan tussen de beschikbare arbeid en de aanwezige produk-
tiemogelijkheden, in relatie tot de afzet, is het opnieuw scheppen van ruinte voor onze land- en tuinbouw geen
gemakkelijke zaak. De bewindsman acht het echter mogelijk zekere verbeteringen door te voeren i na een beleid dat
selectief is op het gebied van:
- de markt, vooral in internationaal verband;
- de bedrijven en de produktie;
- de grond.
O p het internationale vlak blijft het van belang, gericht en
selectief te opereren. Enerzijds gaat het daarbij om een stabili
satie van de markt; anderzijds om een stimulering van de afzet,
waar dat mogelijk is.
Hoewel de meest betrokken import- en exportlanden van agra
rische produkten belangstelling tonen voor internationale rege
lingen, die al te scherpe prijsfluctuaties op de wereldmarkt
zouden kunnen verhelpen, slaagt men er slechts moeizaam in dit
soort waarborgen te creëren.
De mogelijkheden van de afzetbevorderende maatregelen die
de E.E.G. heeft getroffen voor de melksector zijn - zeker op
korte termijn - vrij beperkt. Met name als de overschotten groot
zijn en structureel van aard dreigen te worden, zal de vraag van
aanbod - resp. produktiebeperking, of zelfs -beheersing, onder
ogen moeten worden, gezien, hetzij via fysieke maatregelen,
hetzij via het prijsmechanisme.
Het is niet te ontkennen dat het hierbij gevoerde terughoudende
prijsbeleid - waaronder in feite ook de medeverantwoordelijk
heidsheffing valt - bepaalde spanningen veroorzaakt. Dit betreft
met name de inkomenssituatie en de kleinere, minder efficiënt
producerende bedrijven. Het is dan ook vooral hierdoor dat
sommigen zich afvragen waarom men voor de zuivelsector niet
besluit tot een produktiebeheersingsmechanisme zoals bv. bij
suiker. Zij menen dat men de melkprijs dan op een hoger niveau
kan vaststellen, zonder het gevaar te lopen van uitbreiding van
de produktie.
Contingentering
structurele effecten, daar zij veelal gepaard gaat met het stichten
van nieuwe bedrijven en bedrijfsverkleining. De vraag doet zich
dan ook voor, of wij ons in het kader van het bedrijfsontwikke-
lingsbeleid niet moeten bezinnen over mogelijkheden om de
onder de huidige omstandigheden dreigende verslechtering van
de landbouwbedrijfsstructuur af te remmen.
nderdaad heeft contingentering bepaalde voordelen. Men
krijgt de mogelijkheid de produktie op directere wijze op de
afzetmogelijkheden af te stemmen dan nu het geval is. Ook zou
wellicht een wat hogere garantieprijs mogelijk zijn. De moge
lijkheden hiertoe zijn echter toch beperkt, omdat een hogere
prijs de consumptie negatief zal beïnvloeden. Daarnaast zijn er
de administratieve en controle-technische problemen. Allereerst
wordt een (in bepaalde regio's niet onaanzienlijk) deel van de
melk afgezet buiten de verwerkende bedrijven om en is het
aantal verwerkende bedrijven groot.
Daarnaast moet minister Van der Stee op het specialisatiebe
ginsel wijzen. Het relatieve aandeel van ons land in de E.E.G.-
melkproduktie is gestegen en er is geen reden aan te nemen dat
deze tendens zich niet zou voortzetten. Eén en ander is volledig
in overeenstemming met het specialisatiebeginsel. Een contin
gentering zou dit echter doorkruisen, hetgeen voor ons typische
zuivelland weinig aantrekkelijk is. We krijgen dan als het ware
een selectieve ontwikkeling in negatieve richting.
Ontwikkelingen voor bedrijven en produktie
De bewindsman stelde hierbij uitdrukkelijk voorop, dat fixatie
van bedrijfsstructuren moet worden voorkomen. De eventuele
nieuwe maatregelen zullen op drie ongunstige bedrijfsstructu-
rele ontwikkelingen betrekking moeten hebben, nl. het afrem
men van het stichten van nieuwe bedrijven (tenzij samenhan
gende met herstructurering), het afhouden van bedrijfsverklei
ning (tenzij in het kader van een bedrijfsbeëindiging-op-ter
mijn) en tenslotte het beperken van nieuwe mogelijkheden om
intensieve veehouderij uit te oefenen op vrijwel grondloze be
drijven.
Beleid richten op versterking konkurrentiekracht
oor een aantal voedingsmiddelen zijn in de geïndustriali
seerde wereld verzadigingsverschijnselen waarneembaar en de
konkurrentie in internationaal verband is dus toegenomen.
Naar 's ministers mening heeft ons bedrijfsleven op punten als
prijs, kwaliteit en beeld van Het produkt wat terrein verloren.
Hierbij spelen zowel kostenaspecten als valutaverhoudingen
een rol. Doch tevens heeft hij de indruk, dat in een aantal
gevallen niet snel genoeg gereageerd is op veranderingen in
consumentenbehoeften. Daarnaast is een blijvende aandacht
nodig voor het kwaliteitsaspect.
Minister Van der Stee onderstreepte nog eens dat zijn beleid is
gericht op versterking van de konkurrentiekracht van het be
drijfsleven. Niet alleen op korte termijn via lastenverlichting en
exportbevordering, maar vooral op langere termijn via kost
prijsverlaging en d.m.v. bedrijfsontwikkeling en landinrichting.
Voor zover dit beleid voor de afzonderlijke sectoren niet in
voldoende mate leidt tot een structurele oplossing, zal een pro
ces van herstructurering noodzakelijk zijn. Voorts zal - tegen de
achtergrond hiervan - incidenteel steun verleend dienen te
worden aan individuele ondernemingen. Uitgangspunten hier
bij zijn, het bevorderen van een gezonde ontwikkeling van sec
toren en het terzijde staan van bedrijven met onvoldoende ren-
tabiliteitsvooruitzichten. Dit ook met het oog op het voorkómen
van onnodig verlies van arbeidsplaatsen, nu en in de toekomst.
Nota produktiebeheering. Op een betreffend verzoek van Ka
merlid Voortman om een nota over produktiebeheersing, ant
woordde minister Van der Stee dat hij onderschrijft dat dit
thema in de maatschappelijke diskussie een rol speelt. Hij zegde
dan ook toe, in de loop van dit jaar deze nota te doen verschij
nen.
Grondbeleid en landbouwkundige toetsing
oor wat grondbeleid aangaat, verwijst minister Van der
Stee naar de in de Structuurvisie Landbouw ontwikkelde visie
tot prijsmatiging te geraken, nl. een wettelijk geregeld selectief
toelatingsbeleid tot de vrije grondmarkt. Hij heeft daarbij een
aantal suggesties gedaan voor uitgangspunten voor dit toela
tingsbeleid. Het laatste half jaar is de problematiek - met name
binnen de landbouw - indringend besproken. Zonder te willen
verhelen, dat binnen de landbouwop zijn zachtst gesproken nog
grote nuanceverschillen bestaan, is er in brede kring begrip voor
enigerlei vorm van toetsingsbeleid gegroeid. Het is in dit licht
begrijpelijk, dat reeds in het Regeringsakkoord gesproken wordt
over een stelsel van landbouwkundige toetsing en nu met grote
spoed een wetsontxerp wordt voorbereid.
Prijsbeheersing landbouwgronden
en aanzien van het in voorbereiding zijnde wetsontwerp, dat
met een stelsel van landbouwkundige toetsing bij overdracht
van landbouwgronden de prijzen beoogt te matigen, diende het
Kamerl d Voortman een motie in. Daarin stelde hij voor,
uiterlijk in het najaar van 1980 het prijseffect van deze toetsing
te beoordelen. Voorts zou bij gelegenheid van dit wetsontwerp
de regering ook voorstellen moeten doen met betrekking tot een
eventueel stelsel van direkte prijsbeheersing van landbouw
gronden, dat de heer Voortman een reserve-instrument noemde.
In zijn reaktie kwam ninister Van der Stee tot de konklusie,
aanneming van de motie de Kamer te moeten ontraden, in het
bijzonder net betrekking tot dat reserve-instrumentarium.
Levensvatbaarheid kleine bedrijven
amerlid mevrouw Lambers-Hacquebard verzocht bij een
motie, een onderzoek te doen instellen naar gedifferentiëerde
mogelijkheden voor het verkrijgen van een aanvaardbaar inko
men op kleinere landbouwbedrijven. Zij vroeg, hieraan be
leidsvoorstellen te verbinden op kleinere landbouwbedrijven.
Zij vroeg, hieraan beleidsvoorstellen te verbinden en speciale
aandacht aan een gerichte voorlichting te schenken. Minister
Van der Stee wees er.op dat de levensvatbare kleinere bedrijven
reeds bij het specifiek op de middenbedrijven gerichte beleid
worden gerekend.
Behalve de levensvatbaarheid van deze kleinere bedrijven is ook
het punt van behoud van de werkgelegenheid van groot gewicht.
Hij kon derhalve de noodzaak van een speciaal onderzoek niet
inzien. Na een uitvoerige argumentatie kon de minister dan ook
tot geen andere uitspraak komen dan de motie ietwat overbodig
te achten.
Lastenverlichting veehouderij verlengen
amerlid Braks sprak in een motie de wenselijkheid uit dat de
in 1977 ingevoerde lastenverlichting voor de melkveehouderij,
die 18 februari afloopt, na deze datum zou worden verlengd
omdat de inkomenspositie in die bedrijfstak zich nog steeds
onbevredigend ontwikkelt.
Minister Van der Stee wees erop dat de betreffende regeling
uitdrukkelijk als éénmalig bedoeld is geweest. De regeling zou
trouwens nooit zijn gekomen als de werkelijke bedrijfsuit-
komsten ten tijde van het ontwerpen van de regeling bekend
zouden zijn geweest. Want deze uitkomsten hebben de prognose
waarop de regeling gefundeerd was wel overtroffen. Overigens
wil de bewindsman hiermee geenzins beweren als zouden thans
de gemiddelde inkomens in de rundveehouderij bevredigend
zijn. Maar het is wel een-feit dat de inkomensspreiding een
aanmerkelijk rooskleuriger beeld geeft dan het jaar tevoren. Dit
verklaart dan ook 's ministers neiging, de motie naast zich neer
te leggen. Hij ziet thans geen termen, de regeling te verlengen.
Wel toonde hij zich bereid, de inkomensontwikkeling in de
rundveehouderij in dit licht opnieuw te bezien in september als
de LEI-prognoses op tafel komen. Hieraan wilde hij nu geen
enkele uitspraak verbinden.
(Perbericht Min. van Landbouw)..
ezien de onevenwichtigheid tussen arbeid en produktie-
mogelijkjieder zou het denkbaar zijn, te gaan streven naar een
versnelling a de bedrijfsbeëindiging. Het valt echter te bet
wijfelen, of het onder de huidige omstandigheden maatschap
pelijk verantwoord is, agrarische arbeidskrachten in versterkte
mate uit de land- en tuinbouw te stoten. Iets anders is het, dat er
een gevaar bestaat p een grotere toetreding - met name van
jongeren - tot de land- en tuinbouw, hetgeen de bestaande
verhouding nog verder zou verstoren. De eerste konklusie is dus.
dat er ook een selectief beleid nodig is ten aanzien van de
toetreding tot land- en tuinbouw.
Nieuwe intensieve veehouderij beperken
I~~I et teveel aan beschikbare arbeid roept voorts het gevaar op
van een verdergaande intensivering,.in het bijzonder in de niet-
grondgebonden produkties. Een dergelijke ontwikkeling kan
ook genoemde wanverhouding vergroten. Bovendien heeft deze
ontwikkeling - stellig op langere termijn- nadelige bedrijfs-
Volgens het Produktschap voor Aardappelen zijn in de maand
januari 68.000 ton konsumptie- en industrieaardappelen uitge
voerd.
Hierdoor is de totale export van oogst 1977 op 359.000 ton
gekomen.
Vorige aren is tot 1 februari uitgevoerd van:
oogst 1976 495.000 ton
oogst 1975 498.000 ton
oogst 1974 299.000 ton
oogst 1973 380.000 ton
In de kalenderweek van 30 januari 1978 t/m 4 februari ,1978 zijn
16.500 ton konsumptie- en industrieaardappelen uitgevoerd.
De per 20 januari j.l. gehouden voorraadinventarisatie bij de
handel en industrie alsmede bij de telers in de vorm van een
uitgebreide steekproef heeft het volgende resultaat opgeleverd.
Bruto voorraad
waarvan:
voor eigen gezinsgebruik
voor uitpoot op eigen bedrijf
uitschot/slechte partijen
bestemd vpor aflevering als konsumptie-
en pootaardappelen
per circa 20 januari 1977 was de voorraad
bestemd voor aflevering
per 20 januari 1976 was dit
per 20 januari 1975 was dit
per 20 januari 1974 was dit
x 1.000 ton
1.589
14
253
127
1.195
972
829
1.029
1.136
Van de voor aflevering bestemde voorraad bestond dit jaar 11%
uit zandaardappelen evenals 1977. In 1976 was dit 12%. In
1975 8% en in 1974 10%.