Rassenkeuze met het oog
op de verwerkingswaarde
van tarwe
E en vijftal jaren later werd wederom getracht
een koppeling tussen interventieprijs en bak
kwaliteit tot stand te brengen, ditmaal met enig
sukses. In vele publikaties en redevoeringen
was de aandacht gevestigd op een aantal nieu
we tarwerassen (zoals Clement en Maris
Huntsman), die zeer produktief zijn maar een
slechte bakkwaliteit bezitten; bij de broodbe
reiding blijken ze aanleiding te geven tot kle
verige. moeilijk verwerkbare degen. De reeds
bestaande overproduktie aan tarwe en de toe
nemende verbouw van deze meer produktieve
"probleemrassen" maakten het dringend
noodzakelijk om tegenmaatregelen te nemen.
D e marktprijs van tarwe wordt in West-Eu
ropa voor een belangrijk deel beheerst door de
maatregelen, die in het kader van de gemeen
schappelijke EEGgraanregelingen worden ge
nomen. Eén van deze maatregelen geeft aan
een ieder het recht om tarwe te koop aan te
bieden aan het nationale interventiebureau (in
Nederland is dat het Voedselvoorzieningsin-
en verkoopbureau). Wanneer de aangeboden
tarwepartij aan de officiële aankoopsvoor-
waarden voldoet, is het interventiebureau
verplicht ze te kopen tegen de geldende inter
ventieprijs. Het is duidelijk dat van deze mo
gelijkheid gebruik wordt gemaakt als de
marktprijs zakt beneden het peil van de inter
ventieprijs; in wezen is de interventieprijs dus
de minimum-marktprijs.
S inds de invoering van de EEG-graanrege-
lingen in juli 1962 worden bij interventie eisen
aan de tarwe gesteld die voornamelijk betrek
king hebben op de uitwendige kwaliteit. Zo
moet de tarwe een normale geur en kleur heb
ben; vrij zijn van levend, schadelijk gedierte;
het vochtgehalte mag niet te hoog en het hl-
gewicht niet te laag zijn; de aanwezigheid van
diverse verontreinigingen (onkruidzaden,
steentjes, kleideeltjes, kaf, strootjes e.d.) is ge
bonden aan zekere maxima, terwijl eveneens
grenzen worden gesteld wat betreft de gehalten
aan minderwaardige graankorrels (zoals kor
rels van andere granen, alsmede noodrijpe.
gebroken en/of gekiemde korrels). Kortom,
men wenst een normale, gezonde partij tarwe,
overwegend bestaande uit bruikbare, volwaar
dige korrels. Deze eisen zijn van primair belang
bij het malen van de tarwe tot bloem of meel.
Voor de produktie van broodbloem (of meel) is
echter meer nodig. Om geschikt te zijn voor de
broodbereiding dient de tarwe, naast de ge
noemde kwaliteitsaspekten die uitwendig kun
nen worden waargenomen dan wel op een
voudige wijze kunnen worden bepaald,
bovendien een aantal andere eigenschappen
wel aangeduid met de term bakkwaliteit. De
bakkwaliteit van een partij tarwe is niet zo
eenvoudig vast te stellen; de meest geëigende
methode is een bakproef, waarbij op laborato
riumschaal broden worden gebakken.
B ij interventie liggen de prijzen van de tarwe
en de daarbij behorende kwaliteitseisen gedu
rende het gehele verkoopseizoen vast; ruim
schoots van te voren worden ze officiéél be
kend gemaakt. Bij verkoop van tarwe aan de
maalindustrie ligt de zaak geheel anders. Hier
is geen sprake van een gefixeerde koppeling
tussen prijs en kwaliteit. De maalderijen en
meelfabrieken opereren op een vrije markt van
vraag en aanbod, houden dus rekening met de
steeds wisselende marktsituatie. De prijs die op
zeker moment voor een tarwepartij wordt ge
boden is niet alleen afhankelijk van de kwali
teit, maar ook van het aanbod van tarwe op de
markt en de inkoopbehoefte van de betreffen
de meelfabriek.
N adat een in Duitsland ontwikkelde kleef-
test door het merendeel van de onderzoekers
als onbetrouwbaar en ondeugdelijk werd ge
kwalificeerd, kwam men al gauw unaniem tot
de konklusie, dat in principe een bakproef de
meest geschikte methode is om de bakkwaliteit
van een tarwe te onderzoeken. Er werd een
werkgroep gevormd van laboratoria en insti
tuten in de tien EG-landen. Door middel van
gezamenlijk overleg en gemeenschappelijke
onderzoekingen trachtte deze groep te komen
tot een algemeen aanvaardbare, kommunau-
taire bakproefmethode, omvattende het malen
van de tarwe en het bakken van broden. De
N a het medio 1975 gehouden, gemeen
schappelijke onderzoek werd in het voorjaar
van 1976 een tweede ringonderzoek uitge
voerd, waarbij het voorschrift voor de werk
wijze van malen en bakken verder was gestan
daardiseerd en het gebruik van bepaalde ap
paraten dwingend was voorgeschreven. Uit dit
tweede ringonderzoek bleek, dat de deelne
mers bij hun onderzoek aan de rondgezonden
bloem- en tarwemonsters geen eenstemmig
heid bereikten wat betreft de grootte der bro
den: de gevonden broodvolume-verschillen
waren te groot. Daarentegen was ereen grote
mate van overeenstemming tussen de deelne
mers wat betreft het beoordelen van de machi
nale verwerkbaarheid van het deeg. afhanke
lijk van de mate van kleven.
Kwaliteitsvoorwaarden bij
interventie
"V andaar dat besloten werd voorlopig het
eerste deel van de voorgestelde bakproefmet-
Kwaliteitseisen bij ver
koop aan de maalindustrie
beraadslagingen volgden. Het plan kon echter
geen doorgang vinden, omdat men in de meest
EG-landen niet akkoord ging met het systeem
en met de gekozen kwaliteitskriteria; de sedi-
mentatiewaarde vond men geen betrouwbare
maatstaf voor de bakkwaliteit.
O p 22 juli 1975 werd door de EG Raad van
Ministers besloten dat met ingang van ver
koopseizoen 1976/77 "de prijzen in het kader
van de gemeenschappelijke marktordening zo
zullen worden vastgesteld, dat de producenten
van tarwe die niet geschikt is voor de brood
bakkerij niet kunnen rekenen op een op
brengst, die hoger is dan het equivalent van dé
waarde voor voederdoeleinden". M.a.w. bij
interventie zal voortaan onderscheid worden
gemaakt tussen tarwe die geschikt is voor de
broodbereiding (broodtarwe) en tarwe die daar
niet geschikt voor is (niet-broodtarwe); de prijs
voor nietbroodtarwe wordt afgestemd op dat
van de voergranen.
H iermee werd een (bescheiden) begin ge
maakt met een gedragslijn, die door de maal
derijen en meelfabrieken reeds tientallen jaren
wordt gevolgd: bij de aankoop- en prijsvast
stelling van een partij tarwe wordt rekening
gehouden met de bakkwaliteit. Deze gedrags
lijn ligt zo voor de hand, dat men zich kan
Het beoordelen van broden, gebakken van inlandse tarwe
afvragen waarom de EEG-funktionarissen niet
eerder met doeltreffende maatregelen in deze
richting zijn gekomen. De oorzaak ligt in het
fundamentele verschil, dat nu eenmaal bestaat
tussen individuele en kommunautaire maatre
gelen. Waar de maalderijen en meelfabrieken
elk hun eigen kwaliteitskriteria kunnen toe
passen, moet een officiële instantie maatstaven
hanteren die algemeen in de diverse EG-lan
den worden aanvaard. Aan de toe te passen
onderzoekingsmethode(n) moeten bovendien
hogere eisen worden gesteld: de vele laborato
ria en instituten in de diverse EG-landen die
nen dezelfde resultaten te krijgen; ze moeten in
dit opzicht "één taal spreken". Dit is geen ge
makkelijke opgave.
R.eeds omstreeks 1970 werden in Brussel po
gingen ondernomen om te komen tot een
prijzenstelsel, dat gekoppeld was aan een kwa-
liteitsindeling in vier klassen. De indeling was
gebaseerd op eiwitgehalte en Zeleny sedimen-
tatiewaarde van de tarwe. Vele diskussies en
koördinatie van deze onderzoekingen berustte
bij ons instituut.
Ir. E.K. Meppelink
Instituut voor Graan, Meel en Brood TNO, Wageningen
I edere tarweteler zal ernaar streven om per ha een zo hoog mogelijke opbrengst aan geld
te verwerven. Daartoe zal hij in eerste instantie letten op de landbouwkundige eigen
schappen van de diverse rassen. Met andere woorden, bij de rassenkeuze zal hij vooral
rekening houden met de faktoren opbrengst en oogstzekerheid. Naast de hoeveelheid
speelt echter ook de kwaliteit van de te oogsten tarwe een rol. De marktprijs die hij voor
zijn produkt zal krijgen is weliswaar moeilijk te voorspellen, maar in elk geval zal ze
gekoppeld zijn aan de kwaliteit, aan de verwerkingswaarde van de tarwe.
De koppeling tussen kwaliteit en prijs komt in het kader van de EEG-graanregelingen tot
uiting in de voorwaarden, die gelden bij de verkoop van tarwe aan een interventiebureau.
In het navolgende zal daarom aandacht worden besteed aan de bij interventie geldende
kwaliteitseisen. We zullen hier wat uitvoerig op ingaan omdat deze eisen sinds kort zijn
gewijzigd.
Bij verkoop aan maalderijen en meelfabrieken worden - in vergelijking met interventie -
gewoonlijk hoger eisen aan de kwaliteit gesteld. De verwerkingswaarde van een tarwe
partij is afhankelijk van diverse kwaliteitskenmerken. Alleen die eigenschappen., welke
door landbouwkundige maatregelen (rassenkeuze, teeltmaatregelen) zijn te beïnvloeden,
zullen besproken worden.
hode (omvattende het kneden en de verwer
king van het deeg) te gaan voorschrijven als een
officiële kommunautaire methode bij de inter
ventie. De volledige bakproefmethode zou
eerst dan worden voorgeschreven, indien ver
dere onderzoekingen hebben geleid tot een
verbeterde, goed reproduceerbare methode.
Het eerste deel van de bakproefmethode werd
in een EEG-verordening beschreven en vast
gesteld;
strikt omschreven richtlijnen werden gegeven
ten beoordeling van het deeg op kleverigheid.
Met ingang van verkoopseizoen 1976/77 werd
bij interventie een tweeprijzenstelsel gehan
teerd, gebaseerd op deze methode. Tarwe die
met de voorgeschreven methode een te kleve
rig, onverwerkbaar deeg heeft, wordt onge
schikt geacht voor de broodbereiding. Voor
deze niet-broodtarwe geldt een lagere prijs, af
gestemd op die van de voergranen. Het prijs
verschil tussen broodtarwe en niet-broodtarwe
werd gesteld op ca. 5,— per 100 kg.
Het invoeren van deze maatregelen heeft kon
sequenties voor de tarweteler. Aangezien de
verwerkingseigenschappen van het deeg in hoge
mate rasgebonden zijn, dient bij z"n rassenkeuze
rekening te houden met de minderwaarde van
die rassen, welke behoren tot de groep van
niet-broodtarwes. Om hem de nodige inlichtin
gen te kunnen verschaffen zijn we bij het jaar
lijkse rassenonderzoek de officiële EEG-met-
hode gaan toepassen. Uit het onderzoek van
vele monsters bleek, dat we de in Nederland
verbouwde tarwerassen het beste kunnen inde
len in 3 groepen:
1. Tarwerassen die vrijwel steeds kleverige,
onverwerkbare degen geven: Clement en
Anouska.
2. Tarwerassen die geen problemen geven bij
de deegverwerking: Arminda, Caribo, Ma-
nella. Okapi, Cyrano, Arkas, Bastion, Sel-
pek, Sicco en Toro.
3. Tarwerassen uit de middengroep: deze ras
sen kunnen tarwepartijen leveren met een
akseptabele dan wel een slechte verwerk
baarheid van het deeg, afhankelijk van de
groeiomstandigheden. Tot deze midden
groep behoren de rassen Lely, Nautica,
Adamant, Norda, Adonis, Kaspar en Mel-
chior.
De beleidsmensen in Brussel rekenden erop,
dat op korte termijn de volledige bakproef
methode als kommunautaire methode inge
voerd zou worden. Een in februari 1977 ge
houden, derde ringonderzoek leverde echter
teleurstellende resultaten op. Het gevolg was,
dat ook voor het huidige verkoopseizoen
1977/78 alleen het eerste deel van de bakproef
geldt als officiële EEG-methode. De werk
zaamheden en onderzoekingen van de werk
groep zijn (voorlopig?) gestaakt. Momenteel
wordt op EEG-niveau druk gediskussieerd
over de wenselijkheid om voor het komende
verkoopseizoen - naast het kleverigheidsaspekt
- nog andere kwaliteitskriteria in te voeren,
zoals sedimentatiewaarde, eiwitgehalte en val-
getal; de beide laatstgenoemden maken wel
licht een kans om geaksepteerd te worden.
Om enig idee over deze inkoopbehoefte te
krijgen, dient men te weten dat de meelfabriek
voor de bereiding van broodbloem een
mengsel maalt van EEG-tarwe (vnl. uit
Frankrijk en Nederland) met duurdere, uit
"derde landen" (vnl. de VS) geimpor-
teerde kwaliteitstarwe. Het doel is om kwalita
tief goede bloem te produceren, die steeds - ten
gerieve van de broodbakkerij - zoveel mogelijk
konstant van eigenschappen is. Dit wordt be
reikt door het deskundig mengen van diverse
partijen tarwe. Het is duidelijk, dat ernaar ge
streefd wordt de komponenten (ieder verschil
lend in kwaliteit en prijs) in een zodanige ver
houding met elkaar te mengen, dat een goed
tarwemengsel wordt verkregen voor de laagst
mogelijke prijs.
In dit verband is het van belang te weten, dat er
sinds kort een fundamentele wijziging in de
prijsontwikkeling binnen de EEG is opgetre
den. In de bovengenoemde tarwemengsels
werd in de loop der jaren het aandeel aan Ne
derlandse tarwe steeds meer en meer vervan
gen door Franse tarwe. Bij een gelijk prijsni-
34