Haver
vervolg: Wintertarwe in het
Zuid-Westen
v;
E lke tarweplant wil uitstoelen. Voor een goede uitstoeling en
verdere ontwikkeling moet de kiemplant over voldoende
standruimte kunnen beschikken en dit geldt uiteraard ook ten
aanzien van haar wortelstelsel.
Wintertarwe
geeft hoogste opbrengst
Korte rasbeschrijving
Bij te grote standdichtheid moordende konkurrentie tussen de
tarweplanten
voedingsstoffen maar vooral ook om zonlicht; de groeiende
tarweplanten staan teveel in eikaars schaduw en van de in de
jeugd gevormde spruiten of anders gezegd zijscheuten sterven er
veel af. De overgebleven spruiten groeien wegens tekort aan
zonlicht steil en slap omhoog. Van deze opgroeiende halmen
haalt een gedeelte niet de eindstreep en sommigen slagen er nog
net in een kleine aar te produceren. Het is duidelijk dat er bij
deze moordende konkurrentie een gunstig infektiemilieu ont
staat voor meeldauw en andere parasieten met alle mogelijke
kwade kansen van dien voor het gewas. Verder spreekt het voor
zidrdat zo'n slap(per) gewas minder stikstof rendabel kan ma
ken en dat de kans op legering groter is.
Proefondervindelijk is vastgesteld dat bij een zaaizaadhoeveel-
heid van rond 100 kg per ha er ca. 3 volwaardige aren per plant
tot ontwikkeling komen. Dit houdt in dat er dan in vergelijking
met traditionele hoeveelheden zaaizaad van 150 tot 200 kg per
ha gemiddeld per tarweplant bijna twee keer zoveel spruiten
uitgroeien tot een halm met een volwaardige aar. Bij deze gro
tere standruimte per plant is de boven omschreven moordende
konkurrentie tussen de tarweplanten onderling tot redelijke
proporties teruggebracht en zijn de tarwehalmen steviger en
ietsje korter. Bij deze gewasstruktuur kan het tarwegewas de
voor een optimale korrelopbrengst nodige hogere stikstofbe-
Eenstengelige tarweplanten ondervinden in sterkere mate de na
delige gevolgen van een voetziektenaantasting dan meerstenge-
lige tarweplanten
Bij traditionele hoeveelheden zaaizaad van 150 tot 200 kg per ha
kan de kiemplant het wegens te weinig standruimte met als
gevolg een sterke onderlinge konkurrentie met buurplanten ge
middeld niet verder brengen dan 1 l/i a 2 aren per plant. Bij deze
konkurrentie gaat het niet alleen om bodemvocht en chemische
"Wintertarwe en zomergerst zijn in het zuidwestelijk
kleigebied de meest verbouwde graangewassen.
Een goed zaaibed en een preciese zaai maken zich altijd
betaald. In zo'n situatie zijn bij wintertarwe 200 planten
per m2 (stemt overeen met 100 kg zaaizaad per ha) en
bij zomergerst 125 planten per m2 (stemt overeen met
65 kg zaaizaad per ha) meer dan voldoende. Daar zomer
gerst bij vroege zaai minder en steviger stro ontwikkelt,
verdient zo mogelijk een vroege zaai alle aanbeveling.
Volgens de definitieve oogstraming akkerbouwgewassen
1977, was zoals te doen gebruikelijk, wintertarwe weer
koploper. Ter vergelijking volgen hier de gemiddelde kor
relopbrengsten per ha van de verschillende graangewassen
in ons land in 1977:
wintertarwe 5.400 kg wintergerst 4.800 kg haver 4.500 kg
zomertarwe 4.300 kg zomergerst 4300 kg rogge 3.500 kg
In bijgaand artikel is nader ingegaan op de teelt van win
tertarwe, waarin met name de gewasstruktuur nader onder
de loupe is genomen."
De kroon op het werk: stevige tarwehalmen uniform van lengte
en met een zware aar
mesting - toegediend in een gedeelde stikstofgift - voor zich
zonder legeringsrisiko ten nutte maken.
Bij een goede gewasstruktuur heeft de tarwe gemiddeld ca. 3
volwaardige aren per plant. Dergelijke tarweplanten moeten nu
per plant wel meer ruimte hebben dan in vroegere jaren toen er
gemiddeld 1 a 2 aren per plant werden gevormd. Dit houdt in
dat er in de huidige moderne tarweteelt veel minder zaaizaad
per ha moet worden gebruikt om de risiko's voor ziekte en
legering al bij voorbaat tot een minimum te beperken.
In 1977 hebben gele en bruine roest en andere schimmels vooral
op de zware percelen wintertarwe flink toegeslagen
Resumé
Af iddels de veredeling en de aangepaste en verbe
terde teelttechniek is het opbrengstnivo bij wintertar
we de laatste jaren flink gestegen. Niettemin heeft
1977 voor nog al wat ongewenste verrassingen ge
zorgd; met name het optreden van gele roest, bruine
roest en andere bladschimmels en de hoge neerslag in
de oogstperiode. De teelt van 1 ras per bedrijf kan met
betrekking tot schade door ziekte(n) grote risiko's
inhouden. Bij een goede teelttechniek en rassensprei-
ding worden de mogelijkheden voor de diverse bela
gers om toe te slaan beperkt. Een ingebouwde en
verantwoord toegepaste ziektebestrijding is in de tar
weteelt niet meer weg te denken en dit geldt wel spe
ciaal voor de afrijpingsziekten.
Al met al mag gesteld worden dat bij wintertarwe de
mogelijkheden in de praktijk voor het verkrijgen van
hogere en betere opbrengsten nog niet zijn uitgeput.
Het is in dit opzicht aannemelijk dat in het zuidwes
telijk kleigebied wintertarwe ook in de toekomst het
belangrijkste graangewas zal blijven.
Consulentschappen voor de akkerbouw en de rundveehouderij in het zuidwestelijk kleigebied
proefstation voor de akkerbouw en de groenteteelt in de vollegrond te Lelystad -
an de 1500 ha haver die in 1977 in het Zuidwestelijk Kleigebied werd verbouwd, nam Leanda
85% voor zijn rekening.
Haver is voor dit gebied gezien de geringe omvang van ondergeschikte betekenis. Voor hen echter
die het gewas in het bouwplan hebben, is het van belang om ook dit onderdeel van het bedrijf, tot
een zo groot mogelijk rendement te brengen. Hieraan kan het ras een bijdrage leveren.
Haver kent zo zijn problemen bij de oogst. We noemen in dit verband: de gevoeligheid voor
legeren en de wijze waarop het gewas legert (veerkracht stro), het op een zodanige hoogte knikken
van de stengel dat de pluim de grond niet raakt en de vaak ongelijke rijping van stro en korrel.
Treedt legering op, dan zal vooral bij aanhoudend slecht oogstweer schot en doorwas gaan
optreden.
Het is goed een en ander bij de rassenkeuze te overwegen.
In 1977 werd in het Zuidwesten een proef met haverrassen aangelegd op de proefboerderij
"Rusthoeve".
Haver geeft een hoge opbrengst.
Leanda heeft vrij kort en stevig stro. Het gewas is bladrijk en heeft daardoor een goede grondbe-
dekking. Het ras geeft zeer goede opbrengsten. Bij minder goede struktuur of droogte geeft
Leanda wel een duidelijke reaktie in groei, zonder dat dit de opbrengst sterk drukt. Het gewas is
gevoelig voor korreluitval. De korrel is vrij klein.
Selma heeft vrij lang en vrij stevig stro. D it maakt het ras wat minder geschikt als dekvrucht. terwijl
de stikstofbemesting enige aanpassing vraagt. Ook Selma komt tot zeer goede opbrengsten. Het
ras is weinig gevoelig voor minder goede groeiomstandigheden, wel zeer vatbaar voor meeldauw.
Gambo toont zich met vrij kort en vrij stevig stro. De gevoeligheid vóór meeldauw is iets minder
dan bij eerder genoemde rassen. Groeit aanvankelijk wat langzaam, maar geeft later een goed
dicht gewas. Gambo heeft een zeer goede produktiviteit.
Cebeco 7511 heeft een vrij vlotte beginontwikkeling, vrij kort matig stevig stro. Lijkt nogal vatbaar
voor meeldauw. Rijpt middenlaat en heeft hoge opbrengsten gegeven.
Opbrengsten in verhoudingsgetallen en enkele waarnemingen
rassen
"Rusthoeve"
opbrengst 1977
gemiddelde
opbrengst
zeeklei
1969/
1977 1977
waarderingen voor:
stro- stro- stro schotge-
lengte stevig- vee door- voelig-
heid kracht was heid
normaal normaal
stik- stikstof
stof 20 kg
Leanda
Selma
Gambo
95 90
97 99
107 107
104
98 103
103 105
6.5 8 6.5 8 7
7 7 7 7 7
6.5 7 6.5 8 7
Cebeco 7511
100 107
101 106