RASSENBERICHTEN 1978 Wintertarwe blijft in het Zuidwesten het belangrijkste graangewas O B ij gewassen als suikerbieten, aardappelen, knolselderij e.a. streeft de plantenteler naar een gelijkmatige ontwikkeling van de individuele planten en een regelmatige verdeling ervan over het perceel. Dit is gunstig voor het verkrijgen van een hoge kg-opbrengst en een goede uniforme kwaliteit bij de oogst. Niet alleen bij deze gewassen maar ook bij wintertarwe zijn opbrengst en kwaliteit in belangrijke mate bepalend voor de rentabiliteit. H et tarwegewas kan zich bij voldoende vrijstaande planten gunstig ontwikkelen. Met betrekking tot de standdichtheid is bij In onderlinge samenwerking van de Konsu/entschappen in het Zuidwes telijk kleigebied te GoesZevenbergen en Barendrecht en het Proefstation voor de Akkerbouw zijn de volgende rassenberichten voor 1978 samen gesteld. Dit is gebeurd aan de hand van de ter beschikkingstaande Z. W. -proefveld resultatenproefvelden of bedrijven en landelijke gegevens. Bij de samenstelling van de rassenberichten voor doperwten, tuinbonen en stamslabonen is ook gebruik gemaakt van gegevens van het Proefsta tion voor de Groenteteelt in de volle grond. De Stichting Nederlandse Uien federatie (SN Ui F) verzorgde de bijdrage over de rassenkeuzen bij uien, terwijl ir. Jorritsma van het I.R. S. te Bergen op Zoom in een artikel de rassen keuze van suikerbieten behandelt. Voorts vindt U een bijdrage van ir. Van Gi/st over de rassenkeuze ten aanzien van brouwgerst. Ir. Stubbs van de Plantenziektekundige Dienst te Wageningen behandelt de rassenkeuze van wintertarwe in verband met de gevoeligheid voor gele roest. De weersomstandigheden tot op heden zijn zeer gunstig voor een indrukwekkende aantasting van gele roest. Ir. Haenen behandelt het perspektief van de tarweteelt in het zuidwesten, terwijl ir. Meppelink uitgebreid ingaat op de rassenkeuze van wintertarwe met betrekking tot de verwerkingswaarde. Ir. Hag, de snijmaisspecialist, geeft een overzicht van de rassenkeuze mogelijkheden bij dit voor de veehouder zo belangrijke gewas. Ir. v.d. Bergh geeft een overzicht van de zaaizaadpositie van zomergranen en peulvruchten. Ing. Buishand behan delt konservenpeulvruchten en het belang van de sortering daarbij. De graszaden worden onder de loupe genomen door de heer v.d. Kuyl. Ing. van Ooyen gaat in op de rassenkeuzemogelijkheden bij de vol/egronds- groen ten. (Foto Cebeco-Handelsraad) Deze rassenberichten geven niet de volledige gegevens zoals die in de Rassenlijst voor Landbouwgewassen zijn verwerkt. Het raadplegen van de Rassen lijst dient hier en daar aanbeveling. Ir. J.A.H. Haenen C.A.R. Zevenbergen De boer als plantenteler dient er in dit verband op toe te zien dat het tarwegewas, een verzameling individuele planten, zo goed mogelijk aan haar trekken komt. Met betrekking tot de kritieke groeistadia, die de tarweplant vanaf het zaaien tot en met de oogst moet doorlopen, behoort de tarweteler te streven naar een goed groeimilieu c.q. het scheppen van goede groei voorwaarden. chlorophyll genoemd - de fabriek die draait op zonne-energie - gaat dan eerder funktioneren. Een betrekkelijk oppervlakkig gezaaide graankorrel heeft als kiemplant een kortere witte en minder kwestbare stengelvoet dan een dieper gezaaide graan korrel (zie foto). Basis voor goede gewasstruktuur het onderzoek naar voren gekomen dat niet meer dan 200 tar- weplanten per m2 wenselijk zijn. Bij een rijenafstand van 20 k 25 cm komt dit neer op 40 a 50 planten per meter rijlengte en bij een rijenafstand van 10 k 12 lA cm stemt dit overeen met 20 a 25 planten per meter rijlengte. Het is in dit verband wel duidelijk dat een halvering van de rijenafstand van 20 k 25 cm tot 10 12 cm zonder meer een goede zaak is. Uitgaande van een standdichtheid van 200 planten per m2 en rekening houdend met een veldopkomst van 80% dient men dan 250 tarwekorrels per m2 uit te zaaien. Bij een duizendkorrelge- wicht 44 gram is 110 kg zaaizaad per ha voldoende. Indien de boer bij een slecht zaaibed streeft naar een voldoende standdichtheid, zaait hij soms wel tot 175 kg of nog meer tarwe per ha. Later blijkt dan dat de opgekomen graanplantjes veelal matig tot slecht zijn ontwikkeld en dat er relatief veel tarwe korrels niet tot een kiemplant zijn uitgegroeid. De praktijk oor deelt wat dit betreft al te gauw ten onrechte dat een slechte konditie van het zaaibed afdoende kan worden gekompenseerd door het opvoeren van de hoeveelheid zaaizaad. Met betrekking tot de standdichtheid is ook gebleken dat bij een goede verdeling van de tarweplanten de uiteindelijke korrelop brengst bij een standdichtheid van 125 tot 150 goed ontwikkelde planten per m2 niet lager hoeft uit te vallen dan bij een stand- dichtheid van 200 tarweplanten per m2. Een goed zaaibed en een preciese zaai zijn belangrijk en zaai liever wat minder dan 250 tarwekorrels per m2 dan meer. vervolg op pagina 24 Bij diepere zaai zwakke kiemplanten met een relatief lange witte stengelbasis, die een gemakkelijke prooi is voor kiemschimmels en verwekkers van voetziekte De ontwikkeling van de individuele tarweplanten Tarweplanten afkomstig van een te dicht bezette plaats in de rij: door onderling moordende konkurrentie veel planten met een zwakke stengelbasis, weinig uitstoeling en minder beworteling p de percelen wintertarwe loopt de ontwikkeling van de individuele graanplantjes sterk uiteen. De best ontwikkelde jonge graanplantjes staan in de rij veelal het dichtst bij elkaar. Bij minder ontwikkelde planten is de afstand van plant tot plant in het algemeen het grootst; mogelijk zijn op deze plekken de kiemomstandigheden niet zo gunstig geweest of zijn er weinig tarwekorrels terecht gekomen. Voor het verkrijgen van een regelmatige opkomst en gelijkmatig ontwikkelde kiemplanten dient de tarweteler een voldoende fijn zaaibed klaar te leggen. Een gelijkmatige zaaidiepte met een goede verdeling van de graankorrels in de rij is punt één en daarbij verdient een betrekkelijk oppervlakkige zaai - bij voor keur niet dieper dan 2 cm - aanbeveling. Bij een betrekkelijk oppervlakkige zaai behoeft het kiempje van de tarwekorrel in vergelijking met een diepere zaai "niet zo'n lange weg"af te leggen om zichtbaar te worden. De kiemplant komt derhalve minder uitgeput boven en het bladgroen, ook wel Van hetzelfde perceel tarweplanten bij de gewenste standdichtheid in de rij: meer uniforme en goed ontwikkelde planten met een stevige stengelbasis, betere uitstoeling en beworteling 23

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1978 | | pagina 23