D,
M
hoort de motor, de voordeur staat al open; als
hij binnentreedt in de grote woonkamer,
brandt de haard, branden de vele kaarsen,
lichten kleinere bewegende vlammende kaars
jes aan de boom, over al dat eraan blinkt en
nerveus glinstert. - Lieverd, zegt Yvonne, hoè is
het met Mieneke? - Net zo gezond als jij. schat,
antwoordt hij, èn die twéé zwartkopjes van
Mieneke, die zijn even vievig als ónze vier
kinders. Hij lacht zijn schallende lach van ge
lukkig mens. Die, als hij zich gebaad en ver
kleed heeft, van hér de woonkamer binnen
gaat, ditmaal om rustig de Kerstnacht te ge
denken, zoals hij altijd gedaan heeft bij zijn
ouders thuis, en later brj Yvonne; met z'n
beidjes alléén, bij wat warm en goéd kaarslicht,
tót er kinders waren. En nu zijn er vièr die rond
kan, met mijn kleine zorgen van een man die
nog zóveel moet léren."
En als de dieren-dokter Charles de Ceuleneer.
op hun vragen de kinders beloofd heeft, dat zij
morgen, of misschien overmorgen méé mogen
naar 't Keizershof, om kennis te maken met de
wonderlijke schaper "die boeken leest", en met
de andere lieden van die vérre boerderij, dan
hoort hij voetstappen buiten. - Och, man toch,
zegt Yvonne, nu komt er nóg iemand je halen. -
In de Kerstnacht lijden zowel mensen als die
ren, en die moeten geholpen worden, ant
woordt Charles de Ceuleneer, terwijl de klop
per, net zoals die namiddag, op de deur bonkt
met harde slag van ijzer op ijzer.
Doch dan luistert hij verbaasd, als Yvonne de
voordeur heeft geopend, en hij een bekende
Bethlehem. Wel vijfhondert mylen verre, door
het verlichten van een Sterre, die sij verloren in
Jerusalem, die zij hervonden bóven Bethlehem!
Ontroerd ziet Yvonne naar haar dochter, ge
boeid kijkt Charles naar vrouw èn kinderen,
dan legt hij de hand op de schouder van de
schaper, Frans Maes, zeggend: - Laat ons eerst
een teug wijn drinken, en wat er dén komt
eerst vertéllen, of eerst wéfels eten, dat weet ik
niet; Yvonne zal wel een programma opstellen.
- Heb ik al gedaan, zegt Yvonne, éérst de wijn,
dan wil de schaper misschien iets vertellen over
zijn dièren, en dan proeven wij de wafels van
het Keizershof.
Zij houden de grote, bolle wijnglazen naar el
kander toe, de drie grote mensen, zij houden ze
naar het vlammende haardvuur, daar 't zachte
wen. En hij heeft mij zoveel goeds meegedeeld,
•uit zijn eigen warm, kinderlijk gelóóf.
Kleine Caroline is op moeders schoot in slaap
gevallen. Dirk en John zitten tussen het haard
vuur en de schaper. Marijke op haar bankje, zo
dicht mogelijk bij de schapershond, en zij kan
haar lieve, goéde kinderogen niet van Frans
Maes afwenden. - wèar is Karei dan nu, scha
per?, vraagt zij fluisterend. - Karei van Rijme-
nam, mijn goede, gróte vriend, antwoordt
Frans, is gaan slapen in de blauwig-zilveren
klaarten van éllen die gestorven zijn. Ik was bij
hem toen zijn adem stokte, om telkens met
groter tussenpozen nog éven terug te komen.
Het laatste wat Karei zie, was: - Het is zo licht
geworden, zó licht, mijn jongen. - Ja, eindigde
Frans Maes, zó zei hij dat: "mijn jongen", dat
ik mij voelde als zijn zóón. Ik weet niet of hij
nog verstond wat ik antwoordde: - Ik zal op je
schapen passen, Karei, ervoor zorgen en binst-
dien (onderwijl) aan u denken, Karei... Maar
toen wés Karei van Rijmenam er al niet meer;
niet meer hiér bij óns toch.
Na een poze van zwijgzaamheid zegt hij: -
Dokter, nu moet ik nogmaals het glas hèffen,
op uw aller gezondheid, en dan denken wij
sémen aan de Vrede die tèlkens onder de
mensen komt, maar het is een andere Vrede
dan die, waarover de mensen praten, terwijl de
Vrede niét in hen is, enkel de nijd, de hoog
moed, èn de wreedheid, die zij op mens èn dier
bedrijven, zolang de wereld draait. Als ik de
oorlog heb léren verafschuwen, dan is die af
schuw nog groter geworden toen ik vlékbij heb
gezièn, dat ménsen, jonge en oudere ménnen,
woedend van dronkenschap en bloeddorstig
heid, hun sadisme botvierden op weerloze diè
ren, éls er eens geen mensen waren om die te
verminken en te doden.
Als de dieren rechtop staan!
De "vaart" Brugge-SJuis bij Oostkerke, vóór 1940, en in de "sneeuwen winter" van 1938-'39. Links het landschap, helaas niet zichtbaar op de foto,
lag de woning van de dierenarts dokter Charles de Ceuleneer
Yvonne op hem wachten. Voor het eenvoudige
avondbrood, mét hesp' en kaas en geurige kof
fie. Caroline tatert in haar hoge kinderstoel, de
drie anderen zwijgen, om vlug te kunnen eten,
want: om vlug naar vaders Kerstverhalen te
luisteren, die altijd eindigt in een héél éndere
stal; de Stal van héél ver weg, in Bethlehem,
met een kindje in de voederkribbe tussen Ma
ria en Jozef en terzijde: os en ezel die hun
warme adem over dat kindje doen gaan,... tot
dat, zegt vader altijd, totdat zij héél langzaam
en bijna geluidloos ademen, omdét het grote
licht van een vreemde ster de Stal binnen
dringt, want de Vredevorst is geboren, die
werkelijk Vrede en Licht brengt aan de mensen
van goede wil.
Bij kaarslicht
'och deze avond, bij het kaarslicht en de
vlammende klaarten van de haard, spreekt
dokter Charles de Ceuleneer slechts over de
schaapjes van het Keizershof, ook wat over
Napoleon en over de legende dat hij op dat hof
in 1811 zou hebben overnacht. Over de gru
welen der brute soldateska van diè periode van
grote nood, armoede, plundering, geweld,
zwijgt hij, om dan met een blijde stem te spre
ken over de dieren die zécht zijn, en die even
goed als de lijdende mens de toewijding van
éndere mensen nódig hebben.
- Wént, zegt Charles de Ceuleneer, de mens is
óver het dier gesteld, niet om het te kwellen,
maar om er goed voor te zijn, en ik ben gelukkig
en dankbaar dat ik de dieren vaak ook hèlpen
stem hoort; die van Frans Maes, "van de scha
per die boeken leest." Die binnentreedt, op het
ogenblik dat Marijke, de oudste, zich voor het
haardvuur heeft opgesteld, om te zingen bij het
verrukkelijke kaarslicht van deze Kerstavond.
Verstoord luistert zij, maar dan lécht zij. De
jongens, Dirk en John, wijken even terug om
dat de schaper een van zijn schapershonden
heeft meegebracht, die pal naast Frans Maes
blijft, met iets geopende bek, waaruit zijdelings
de tong tevoorschijn komt. - Nu moést ik u
nogeens komen bedanken, u, mevrouw, en u,
dokter, en u. kinders moest ik vanavond éllen
een Vrolijk, Zalig Kerstfeest komen wensen,
mèt de groeten van mijn zus en haar man, en
mijn zus Clara laat u weten: hiér zijn de Wafels
van het Keizershof; èn de lammetjes drinken
dat Mieneke zélf geen tijd kan vinden, om te
eten of te blaten;
Yvonne kan het niet helpen dat zij tranen in de
ogen heeft, ziende naar de geruite doek waarin
een groot pak wafels zit van dat vérre hof,
waarvandaan Frans de schaper gekomen is
door de gehéél duister geworden avond, waar
over straks al de éérste Kerstnachtklokken lui
den gaan. - Kom maar gerust dichterbij, zegt de
schaper, mijn hond hier hóudt van kinders,
evenveel als van kleine schapen, - en stout dat
diè kunnen zijn!
Eén na één sluiten de drie oudsten vriendschap
met de schone hond, die zich op een wenk van
Frans neerzet bij de haard. - Kan je óók ver
tellen, schaper? vraagt John, die hoopt op een
verhaal over Franse soldaten uit de tijd van
Napoleon, waarvan hij vrijwel niéts weet, maar
dat hij omgeeft met de romantische kinderop
vattingen, dat dét schrikkelijk schoon en
boeiend moét zijn. - Ik kén wel vertellen, ant
woordt Frans Maes, maar niét over soldaten en
over oorlog, en ook: ik vertel alleen maar,
voegt hij er knipogend naar de dokter en
Yvonne aan toe, nadat Marijke, zo heet je toch,
niet? iets gezongen heeft.
- Zing dan maar vlug zég Marijke, zegt Dirk,
want dén vertelt de herder, èn, terwijl zijn ogen
naar de wafels op tafel gaan, van vertellen krijg
ik altijd zo'n honger, zie je schaper!
"Uyt Oostenlanden..."
arijke zingt, het is alsof haar lieve gelaat
aan het tóch al zo blijde lied een aparte glans
verleent, en een innigheid, die de schaper éven
doet denken aan Mieneke en heur lammeren.
Marijke zingt: - Uyt Oostenlanden, quamen
met offranden, dry koningen gereyst naar
knisteren uitkomt van droge bèrk en beuk, en
als zij gedronken hebben, zegt Frans Maes: -
Véél zal ik niet zeggen, alleen maar: dat ik
alléén nog maar van vreedzame mensen houd
en van zachte dieren. Hoè en waarom ik scha
per geworden ben op het hof, déér zal ik niet
over spreken. Doch ik ben blij dat het zo gelo
pen is. Toen ik op het Keizershof kwam, wés
O chaper toch, zegt Yvonne, zó ernstig zijt gij.
Is er,is er dan nóg geen plaats in uw hart en
in uw geest, vanavond toch, om iets énders te
zeggen? Neen, gij doet er óns geen zéér mee,
méér gij verwondt uzelf, schaper....
- U heeft gelijk, mevrouw, zegt de schaper met
een zucht, en dan denkt hij na, zijn gelaat krijgt
een zachtmoedige, blijde trek. - Kinders, zegt
hij dan, èn mevrouw en dokter, ziet ge, er is iets
anders. Nu en éltijd trouwens, maar nü door
dringt het ons meerder en beter: het Licht komt
over de Wereld, en het is éltijd over de Wereld,
als wij het wjllen zien. - Kinders, voegt hij er
glimlachend aan toe, ik geloof dat het wéér is,
wat Karei van Rijmenam altijd zei: dat in de
Kerstnacht de dieren rechtop staan in élle stal
len, waar dan ook, en wéken, uit eerbied, al
wéten zij 't niet. Maar wij behoren het wèl te
weten.
Het hout in de haard knistert niet meer, het valt
In het huis "Den Zwarten Ruyter" vertelde dokter De Ceuleneer zijn kinderen op Kerstavond over
de geboorte in de stal. Dit is een voorstelling van "De Aanbidding der Drie Koningen", zoals de
wereldberoemde Brugse meester Hans Memling het tafereel schilderde, rond 1480. (Het paneel
wordt bewaard in het Memlingmuseum van het voormalige St. Janshospitaal te Brugge).
daar nog de oude schaper, Karei van Rijme
nam. De mensen spraken over "de Duutsche
schaper", maar dat wés hij niet, zomin als de
vroegere herders die men zei, uit Duitsland te
zijn gekomen. Neen! Wel kwamen zij bijna
allemaal uit Limburg, aan de verre grens mèt
Duitsland, of ook uit Hollands Limburg. En ik
weet dat ik de laatste herder zal zijn, verhaalt
Frans bedachtzaam, zó ernstig dat de rustige
Elzasser de kop op zijn knie legt, als om hem de
troosten. - Want, gaat Frans Maes verder, die
oude schaper, Karei van Rijmenam, hééft mij
ook de méns weer leren waarderen en vertrou
in brokken asse uiteen, vlammetjes smelten tot
vonken en pinkelende gloeisels, doch dén is
het, alsof de kéérsevlammen meer verspreiden
van hun oranje vredigmakende schoonheid.
De schaper heft het glas, dat Charles de Ceu
leneer voor hem en voor Yvonne en zichzelf
heeft gevuld. Carlos, de schone Elzasser géépt
piepend, gaat liggen, zucht van voldaanheid en
gezapige loomheid. De kinders hebben - de
kleine handen gevouwen. In de kruidig-geu-
rende donkerrode wijn fonkelt het licht van de
kaarslichten. Over het stille, natte land zijn van
vérre de klokken aan het luiden gegaan.