De laatste herder D e herder, Frans Maes, verwelkomde hem in de stal, bij het sliet waarin Mieneke trachtte overeind te komen, hetgeen niet lukte. De hofhond, die altijd losliep op het erf, was in de stal gekomen en blafte naar De Ceuleneer, maar zonder argwanende woede, en Frans zei: - Marquis! (markies), stop maar met dat hon denprotest en maak kennis met de dokter! - Het gebeurt niet vaak, beduidde hij dan, wij zend op Mieneke, dat onze schapen zo vroeg een lam krijgen, en nog minder vaak dat ik de dieren niet kan helpen in geval van nood. Hiér weet ik werkelijk geen raad mee, dokter, zuchtte hij, zich weer over Mieneke buigend, die hevige pijnkrampen kreeg, zodat het scha penlijf ervan schokte. Terwijl Charles de Ceu- G e moogt het weten, ze hadden, die solda ten, op dat zogenaamde "Keizershof, scha- bouwelijk huisgehouden, zélfs misdaden be gaan. Zoals de moord op dat zestienjarig meidje van 't hof, "Belleke", van Isabella, dat zij dronken gemaakt hadden met slechte wijn, 't daarna in 't strooi hadden verkracht en ver moord, op de gruwelijkste wijze. "Het is beter daar niet méér oyer te zeggen." Dat waren in elk geval de woorden van de schaper van het Keizershof, heel veel later, in ónze tijd, toen de Tweede Wereldoorlog gedaan was, en de broer van de jonge boerin van dat hof daar zijn toe vlucht had gezocht én gevonden. Omdat hij in die tweede oorlog in het maquis had gevochten tegen de vijand, die eruit gesmeten moést wor den, en die hij daarom met zijn medestanders bestreden had in de bijkans bosrijke uitge strektheid van de Ardennen, naar de grens met Duitsland op, waar de doodskop-SS-brigands zich voor elke dode wreekten met razzia's in dorpjes vol angstige oude mensen, die om compassie smeekten, doch het grimmige tuig in hun smoezelige, bloedbevlekte zwarte unifor men kénde geen genade. En zo had de "Ma- quisard", Frans Maes, die uit Vlaanderen ge komen was om bij de Walen onder te duiken en zich dan aan te sluiten bij een der vele verzets groepen, het onmenselijkste van èl het onmen selijke van een wrede krijg gezien, meegemaakt en vervloekt, óók als zijn eigen mannen zich soms vergrepen aan weerlozen, vaak onschul- digen. Grotendeels düèrom had hij zich in 1945 verschuwd teruggetrokken. Op het Keizershof van zijn schoonbroer Miel Daninck en zijn zuster Clara moést hij zien, althans de vrede in zichzélf te hervinden. Iets van de vredigheid buiten, in de grote..., neen: in die heel kleine wereld rónd het Keizershof, düt vond hij bij de schapen. Een vréémde schaper werd hij, die boeken las en zichzelf dwong, zijn gedachten te H ij woonde nog maar een paar jèar in "Den Zwarten Ruyter", dierenarts Charles de Ceu leneer, met zijn lieve, zachte Yvonne en de in de acht jaren van hun huwelijk geboren kin ders: Marijke, de oudste, Dirk en Föhn, de zo nen, en nog een kleine, graag lief-taterende jongste, Caroline. Na enkele jaren elders zijn praktijk van dierenarts te hebben gehad, nam hij de woning over van de oude dokter, die de mensen "Sloeber" noemden, mèür met een glimlach van genegenheid. Want die oude "doe" zei altijd tegen de onrustige dieren die hij hielp met kunde en ernstige toewijding: - Al- léz-kom-kom, Sloeber, bluuf sillestaan, da'k je kan hèlpen! Kerstverhaal door Emile Buysse 4 boeren hun bedrijf hebben, heeft hij ze alle leren kennen, de bewoners van de hofsteden, behalve die van het Keizershof. En nu was het maartje van dat hof hem komen vragen, "te komen voor Mieneke". Als zij de ijzeren klop per liet vallen op de deur van "Den Zwarten Ruyter", was Yvonne met de kinders juist bezig met de kerstversiering: de kleine groene zil verden, de tafelversiering, de kaarsen en de bosjes hulst op de brede schouw, tussen prach tige teiloren (borden) van oudtin en van aar dewerk, waar Charles en Yvonne zo aan ge hecht waren: familiestukken, 18e eeuws Gents tin en 17e eeuws Dèlfts-blauw, en twee koperen kandelabers op de hoeken van het schouwberd. Charles keek toe, stond langzaam uit zijn zetel op bij 't horen van de klopper. - Ik zou nu wel willen zuchten, Yvonne, zei hij, maar mensen helpen en dièren helpen, d&t is mensenplicht, en ik doe vooral het laatste. Hij dacht: wèt mag het nü zijn, en wèar. Toen hij hoorde dat de boer en de schaper van het Keizershof hem riepen, was hij blij-verrast. En een beetje ge schrokken ook. Niet omdat het vrij ver was, maar omdat hij wist dat de weg nèèr het Kei zershof meestal een modderpoel was van ake lige uitgestrektheid. Hij nam zijn instrumen tentas, zijn dozpn en flessen, koord, en schorten met lange en met korte mouwen, borg voor alle zekerheid zoveel mogelijk daarvan in een enorme rugzak, voor het geval hij vèr zou moeten lopen als de auto er niet meer door kon. Daür was niet veel kans op; zijn Jeep, een on gelooflijk snel, handig vehikel dat overal doorgaat, dat hadden de Canadese bevrijders hem laten zien na de oorlog, zijn Jeep zou ook wel op het Keizershof geraken. Maar hij was mis, want de vaartdijk was maar een klein stuk te berijden en de weg erna werd op een zeker punt zo'n moeras dat hij zijn voertuig moest laten staan. Het laatste stuk liep hij, achter het blozende maartje aan, dat trots was op haar deel in het komen van de dokter die Mieneke helpen zou. Dèar twijfelde zij geen ogenblik aan. Mieneke! terwijl Mieneke rustiger werd, nog wél na-tril- lend van angst en wat verminderende pijn, verloste de dierenarts van "Den Zwarten Ruy ter" Mieneke, eerst van een klein, slap slunsje van een nat lam, en na weinige minuten van de volgende van de tweeling, die zich moeilijker, want zij was groter, door de schede drong, zo dat het moederschaap een geblaat uitstootte, dat denken deed aan een méns in nood. Dokter en schaper reinigden de kleintjes in het verse stro, dat Danink had aangedragen. Frans Maes' hand beefde, dat was van de diepe dankbaarheid; zéggen, kon hij niets. De Ceu leneer deed het voor hem. - Een dier is zó sterk, schaper, zei hij, maar soms kan het niet vol doende vèchten tegen een gang van zaken die eigenlijk wat onnatuurlijk is. Nu kijk ik nog eens goed naar Mieneke, en dan? - wèdden dat die twee "apekopjes" gèuw op hun pootjes staan en willen drinken? Mieneke zuchtte en trilde, als van voldoening en van een soort blijdschap, want ook een dier kent voldoening en iets van wat wij vreugde noemen, als het zich verlost weet en de kracht zo spoedig terug voelt komen, om dan met intens moederinstinct te zorgen voor heur kleintjes. De dokter waste zich in de keuken van het Keizershof, waar Clara, de jonge boerin, water gekookt had en zeep en handdoeken had ge reed gelegd. Het maartje bleef nog wat zorgen in de stal, maar van de "apekopjes" zag het niet veel, omdat het tranen in de ogen had. Wel kon zij Mieneke strelen, waarna zij de bevuilde doktersjas oprolde, om die straks in de wasketel zorgvuldig schoon te maken. ...Toen Charles de Ceuleneer om zijn "vuil goed" vroeg, zei het maartje verlegen: - Ik zorg voor uw schorte, dokter, die breng ik dan morgen gewassen en gestreken bij u thuis. - Welja, voegde de boerin er aan toe, de dokter heeft natuurlijk maar één witte jas. En zij knipoogde naar Charles de Ceuleneer, die antwoordde: - Mijn vrouw weet er soms geen raad mee, als ik er sommige dagen vièr, vijf mee naar huis breng. Wat later gaat de dokter nog eens naar Miene ke zien, en naar de apekopjes. De herder zit erbij op een lage driepikkel, het is alsof hij bidt. Hij murmelt allerlei woorden, die Charles de Ceuleneer niet verstaat, maar bidden is het niet, al lijkt het erop, om de ernstigheid, met een ondertoon van vreugde. Als de dierenarts weggaat, voelt hij dat hij in heel zijn praktijk ook nog nooit dié diepe vreugde heeft gevoeld. Om Alles. Om de kennismaking met boer Da nink, van wie men ten onrechte zei, dat hij een hürde zwijger was. Om de zachtmoedige scha per, over wie de mensen roddelden, óók ten onrechte, dat hij een soort van 'n verwilderde soldèat was, die zéker wel het een en ander moest uitgestoken hebben, zodat hij niet meer onder 't volk durft komen. Die "verwilderde soldaat" heeft afscheid van hem genomen in de keuken van 't Keizershof, met een püar woorden van dank, en mét nog de Foto uit de tijd dat de oude schaper, Karei van Rijmenam, er nog met de kudde van boer Danink van het "Keizershof' dag-in, dag-uit, op uittrok leneer zich gereedmaakte, bij het sterke elek trisch licht boven het sliet, hoorde hij de scha per zeggen: - Maar nü ben ik gerust, ik weet dat gij helpen kunt; ik ben maar een verdoold mens, die zijn thuis gevonden heeft op dit hof, bij de dieren, maar beter maken zoals gij, kan ik ze niet. De forse boer Danink was ook binnengeko men, met een draagbare elektrische lantaarn, en met overgave en eerbied was de arts zijn arbeid begonnen aan het dier dat zijn dikke balg in het stro wrong en dat moeilijk, piepend, hijgde. Met zijn gevoelige, toch zeer sterke, le nige hand betastte Charles de Ceuleneer voor zichtig binnenin het moederschaap de ligging van het lam, dat niet geboren kón worden. Het zijn er twéé, zei Charles dan tot Frans en tot de boer. De twééling ligt niet goed. Hij keerde voorzichtig de natte lammerenlijfjes, en opmerking: - Nu kunnen wij hier de Kerst avond ingaan, en bij het licht van de kaarsen het léven prijzen, het licht; én de geboorte ge denken van "het Licht der Wereld," dat schijnt over en mij evengoed als over Mieneke en heur kinders. - En nu kan ik beginnen aan 't beslag voor de wafels, voegde de boerin er blozend aan toe. Jammer, dokter, dat ge niet méé kunt eten, maar ge zult thuis mevrouw en de kinders wel op u weten wachten, is 't nie'- waar? Het maartje is nergens te zien als hij, met de zware rugzak beladen, duisterte en aanwakke rende wind ingaat, over de bürre slikweg zijn baan zoekend, tot waar de Jeep staat. Hij hééft natuurlijk zijn eigen sterke zaklantaarn bij zich, anders zou hij hier en daar tot de knieën in de blubber zijn gezakt. Even later lichten de felle kat-ogen van zijn trouwe Jeep hem bij! Yvonne Het z.g. "Keizershof' in het land tussen Damme en de Nederlands-Belgische grens nabij Hoeke en Sluis jarenlang gehuisd, tegenover het fort Sint-Do naas, omdat daar het grensgebied was, aan de resten van 't oude Zwin, tussen het Brugse en 't westelijk Zeeuwsch-Vlaanderen, dat het vierde distrikt was van het departement van de Schelde, waartoe het voormalige Staats- Vlaanderen toen behoorde. Het maquis een verwilderde opjoegen, des nachts, als hij bij zijn dieren buiten was, zodat de schaapshon den rond hem blaften en gromden, zich dan over hem heen legden in de kavane (hokje voor schapers die 's nachts buiten blijven), tot hij rustig werd onder hun warme adem, en gehéél stil als zijn handen hun dikke vacht streelden, hun gladde kop en hun vochtige neus. Dan hadden zijn Elzassers een hoog, piepend ge luid, als een liédje van troost, verbondenheid én compagnonschap voor hun grote méns- vriend. de schaper van het Keizershof. Maar dié zat dus op Kerstavond, enkele jaren na de bevrijding van Belgenland, in de warme stal, bij dat éne zwartkopje. Mieneke, dat vroèg lammeren moést, maar niet kón; ook niet na het hevigste persen en martelend steunen van het krampende schapenlijf, waarvan de vuile, vette wolle nat was van angstzweet. De schaper zag, dat Mieneke bloedde, dat er vocht en slijm gleed uit de schede, maar als het krimpen door de pijn verminderde, voor éven, lag zijn dier zó stil dat Frans Maes dacht: - Neeje, ze haalt het niet! Daarom dan repte het maartje zich naar het doktershuis waar een zwarte ruiter op het dak stond, en nüast de deur, oud-Vlaams van vorm als een omgekeerd wapenschild, prijkte de naam van de landelijke lage woning: "Den Zwarten Ruyter". "Den Zwarten Ruyter" Goed, in de periode dat Charles de Ceuleneer de praktijk doet in 't wijde land rond "Den Zwarten Ruyter", waar veel grote en kleine E indelijk regende het niet meer. Na zoveel kletsnatte dagen lag het lage polderland, als berustend; in een zompige, trieste verlatenheid. Zelfs de herder was allang niet meer met zijn zwartkopjes uitgegaan en zo was de schaapskooi met onrustige dieren gevuld, terwijl de beide Elzasser schaapshonden telkens nerveus gingen drinken met driftig geslobber. Het klaarde wel, rond de noen van de dag voor Kerstmis, maar de schaper zag het niet; die bleef bij een van zijn dieren dat in een leeg sliet van de koestal lag omdat het zijn zorgen behoefde. Tot hij er geen raad meer mee wist en de jonge maarte (meisje voor 't huiswerk op het boerenhof) vroeg, de dierenarts te halen. Z* ij repte zich over de hoge vaartdijk waar achter het Keizershof lag, en nóg ligt, maar met een keizer heeft het hof niets te maken. Al zei mijn grootvader in 1925 dat het zo heette om dat in 1811 keizer Napoleon daar had over nacht, doch dat is niet waar. Wel hadden de meestal dronken soldaten van Bonaparte er ordenen door ze op te schrijven. Hoe langer hoe minder, want de kudde vergde zijn aan dacht, zijn werk. En Frans Maes, die alsaan de dieren, alle dieren, géren had gezien, voelde na maanden de ergste onrust uit zijn geest weg ebben. Al behield hij nog lange tijd daarna martelende dromen, nachtmerries, die hem als

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1977 | | pagina 4