Sm D e huidige grondprijzen vindt men in het algemeen te hoog, terwijl 57% van de geën quêteerden verdere stijging verwacht. Over heidsingrijpen in de prijsontwikkeling acht 1 op de 3 boeren wenselijk. Een iets groter aantal (43%) verwacht zo'n ingrijpen. D e bedrijfssituatie is nog verre van optimaal. W at de bedrijfsomvang betreft, vindt meer dan de helft van de boeren uit de akkerbouw- sektor dat 30 tot 50 ha bouwland nodig is om een redelijk inkomen te behalen. Andere grootheden uit de produktietakken voor een redelijk inkomen: S lechts 1 op de 10 boeren is voorstander van arbeidstijdverkorting, ook indien het ten koste gaat van het inkomen (zij het dat dit in het algemeen niet meer dan 5% mag dalén). Bijna 2 op de 3 boeren zijn vóór hun dertigste zelf standig ondernemer geworden (in de tuinbouw het vroegst), terwijl op 40% van de bedrijven de vrouw meewerkt. Van de boeren is 17% van plan zijn bedrijf binnen 5 jaar over te dragen of te beëindigen; 58% van de boeren heeft geen opvolger. In 1 op de 3 gezinnen van boeren werken kinderen in het bedrijf of zijn van plan dit te gaan doen. D, N aarmate er meer zoons in een gezin zijn is de kans groter dat er een zoon is met interesse in het boerenberoep, en met vol doende capaciteiten om een bedrijf te leiden. Anderzijds zal, naarmate het gezin groter is, de financiering van de bedrijfso- verneming meer moeilijkheden kunnen opleveren. Uit het on derzoek blijkt dat het eerste zwaarder weegt: naarmate er meer H et onderzoek omvatte ook een enquête onder leerlingen van het lager- en middelbaar agrarisch onderwijs. Het lager agra H et middelbaar agrarisch onderwijs wordt meer gezien als een eindopleiding. Ook hier is het milieu waaruit de leerlingen afkomstig zijn in belangrijke mate bepalend voor de beroeps keuze. Van de boeren- en tuinderszoons onder de leerlingen is ruim de helft van plan boer of tuinder te worden; van de leer lingen uit een niet-agrarisch milieu wil dit slechts 10 procent. De meeste boeren willen hun inkomen uit de markt halen illl Aspekten van de toetreding van jongeren tot de land- en tuinbouw L E1 studie BESLUITVORMING BEHEERSREGELINGEN VOORLOPIG AFGEROND N.l.P.O.-enquête D e toetreding van jongeren tot de land- en tuinbouw is in belangrijke mate bepalend voor de ontwikkeling van deze sektor in de toekomst. Om in deze toetreding meer inzicht te krijgen, is door het LEI een onderzoek ingesteld 1). Ervaring opdoen is gewenst Grond- en pachtprijzen De helft van de boeren vond de pachtprijzen redelijk, terwijl 3 op de 10 boeren deze te laag vonden. (De enquête werd voor 1 augustus ge houden, toen nieuwe pachtnormen van kracht werden). Pachtprijsverhoging achtte 40% wen selijk; een bijna even groot percentage vond dit echter niet nodig. Een pachtprijsverhoging met gemiddeld 25% werd overigens wel verwacht. De pachtbescherming, zo blijkt eveneens uit de antwoorden, vindt men in het algemeen vol doende. Pachtverlenging na het 65e jaar acht 52% van de ondervraagden onnodig. Bedrijfssituatie O tJ*M De meeste voorstanders van inkomenstoesla gen vindt men in de glastuinbouw en de inten sieve veehouderij; voorts meer bij ongeorgani seerden en leden van de Katholieke Neder landse Boeren- en Tuindersbond (K.N.B.T.B.) dan bij leden van het Koninklijk Nederlands Landbouw-Comité (K.N.L.C.) en de Neder landse Christelijke Boeren- en Tuindersbond (N.C.B.T.B.). In het algemeen is het opvallend dat de me ningen van K.N.B.T.B.-leden meer aansluiten bij die van de ongeorganiseerden dan bij die van de beide andere standsorganisaties. Bedrijfsomvang - 30 tot 50 stuks melkvee (20 tot 30 ha grasland), 10.000 of meer legkippen, - 25.000 tot 50.000 slachtkuikens, - 500 of meer mestvarkens, - 5 tot 7 ha tuingrond, - 5.000 tot 10.000 m2 glas. Al deze aantallen zijn groter dan het gemid delde in deze bedrijfstakken. Opvallend is voorts dat 43% van de intensieve veehouders de milieu-eisen in hun sektor redelijk vinden (30% Werken van 's morgens vroeg tot 's avonds laat. Men is geen voorstander van arbeidstijdverkor ting niet redelijk), dat 33% van de legkippenbedrij- ven tegenstander is van legbatterijen en dat 42% van de glastuinders voorstander is van een meerjarenkontrakt voor de gasprijs (35% wil liever jaarlijks onderhandelen). Beoordeling overheidsbeleid O verheidshulp om zelfstandig boer te wor den vinden 2 op de 3 boeren een goede zaak, als de oudste zoon het bedrijf overneemt. Maar 48% vindt overheidshulp ook in alle andere gevallen gerechtvaardigd. Ruim de helft van de boeren (55%) is voorstander van subsidie voor bedrijfsontwikkeling. De voorkeur gaat daarbij uit naar beperkte subsidies aan veel bedrijven. Voorzover de ondervraagden hogere subsidies willen toegewezen zien aan een beperkt aantal bedrijven, dan noemt men vooral de kleine, maar wel levensvatbare bedrijven. Van de boeren zegt 28% veel profijt te hebben van landbouwvoorlichting (33% heeft helemaal geen profijt). Ruim 4 op de 10 boeren vinden gedeeltelijke betaling voor voorlichtingsadvie zen redelijk. Van de drie groepen van overheidsaktiviteiten, die veel geld kosten, nl.: - onderwijs, voorlichting en onderzoek; - individuele subsidies; - subsidies voor ruilverkaveling, vinden de boeren de eerste de belangrijkste (47%). De beide andere worden ongeveer gelijk beoordeeld (24%). Speciaal boeren met kleine re bedrijven, jonge boeren en ongeorganiseer den vinden dat subsidies voor ruilverkaveling gemist kunnen worden (36%). Het lidmaatschap van de E.G. beoordelen 6 op de 10 boeren positief en 3 op de 10 boeren negatief. Leden van de standsorganisaties oor delen veel gunstiger over de E.G. dan ongeor ganiseerden. Sociale omstandigheden O ngeveer de helft van de boeren en tuinders keurt bemoeienis met het platteland door niet-agrariërs goed. Vier op de tien boeren vinden deze bemoeienis echter te groot. Dit o.m. blijkt uit één van de twee enquêtes die het Nederlands Instituut voor Publieke Opinie en Marktonderzoek (N.l.P.O.) onlangs heeft gehouden. De ene betrof een publieksenquête over de landbouw en de andere een onderzoek bij 1658 boeren en tuinders. De resultaten van de publieksenquête zijn een half jaar geleden gepubliceerd. In de beantwoording van vragen over de "groene ruimte" blijkt een grote mate van overeenstemming in beide enquêtes. Landinrichting e eigen situatie op het gebied van verka veling, ontsluiting en waterbeheersing bestem pelen resp. 6, 8 en 7 van de 10 agrariërs als "goed" tot "zeer goed". Op grond hiervan vindt 24% dat de verkaveling verbeterd moet worden, 23% de bereikbaar heid en 21% de waterbeheersing. Als instru ment hiervoor genieten ruilverkaveling en ka velruil wat vaker de voorkeur dan water- schaps/ gemeentewerken of partikuliere kul- tuurtechnische werken. Zo vindt 30% van de boeren hun bedrijf te klein of onvoldoende doelmatig (34%). Het agrari sche inkomen behoort volgens 2 van de 3 boe ren geheel uit de markt te komen. Ongeveer 25% vindt dat er ook inkomenstoeslagen moe ten worden gegeven, hetzij alleen bij bepaalde omstandigheden, hetzij in de vorm van een gegarandeerd minimuminkomen (de verhou ding tussen beide groepen is 2 3). m Uit dit onderzoek is onder andere naar voren gekomen dat re gionale verschillen in beroepsplannen, onderwijs en opvolgings bereidheid van boeren- en tuinderszoons niet altijd verklaarbaar zijn uit verschillen in de agrarische (verdeling naar bedrijfsom vang en bedrijfstype) en demografische structuur. Met name zou in het Zuiden op grond van de relatief grote bedrijfsomvang, het vigerende bedrijfstype en de relatief grote gezinnen, een grotere toetreding te verwachten zijn dan in het Oosten. Het omgekeerde is evenwel het geval. In het Westen en Noorden ligt de toetreding wèl ongeveer op het niveau dat op grond van de agrarisch-struc- turele en demografische situatie te verwachten is. Veel zoons, dan vaak een opvolger zoons in het gezin zijn, is er in meer gevallen een opvolger voor het bedrijf. Verder zijn er ongeacht de gezinsgrootte relatief veel oudere zoons opvolger. 66% van de ouders wenst een opvolger In de agrarische sektor, met zijn vaak van generatie op gene ratie voortgezette gezinsbedrijven, hebben veel ouders uitge sproken verwachtingen ten opzichte van de beroepskeuze van hun zoons. Van de geënquêteerde ouders zou 66% graag een zoon boer of tuinder zien worden; 20% zou dit liever niet zien en 14% stond er neutraal tegenover. De houding van de ouders blijkt van groot belang te zijn voor de beroepskeuze van de zoons. Ongeacht de bedrijfsomvang komen er duidelijk meer zoons tot een agrarische beroepskeuze als de ouders "hier positief tegenover staan dan wanneer dit niet het geval is. De aansluiting tussen beroepskeuze en gevolgde opleiding blijkt in het algemeen goed te zijn. Slechts voor een klein aantal zoons is het gevolgde onderwijs niet direkt in overeenstemming met de beroepskeuze. Meerderheid wil na de lagere agrarische school verder risch onderwijs wordt door de leerlingen vooral gezien als vooropleiding. Ruim twee derde van hen wil nog vervolgon derwijs gaan volgen. Van de boeren- en tuinderszoons onder de leerlingen wil het merendeel uiteindelijk zelfstandig agrariër worden. Belangstelling voor een beroep buiten de land- en tuinbouw hebben zij nauwelijks. Van de leerlingen niet afkom stig van een agrarisch bedrijf, wil rond een vijfde op een agra risch bedrijf gaan werken. Een vrij groot deel van deze groep blijkt een beroep in een aan de land- en tuinbouw verwante sektor te ambiëren. Middelbaar onderwijs dikwijls eindopleiding Men heeft vooral belangstelling voor beroepen bij verwerkende agrarische industrie, voorlichting of onderzoek en voor werk in de bosbouw en in natuurterreinen. De leerlingen die boer of tuinder willen worden zien vooral de zelfstandigheid en het werken in de buitenlucht als aantrekkelijke, het relatief lage inkomen en weinig vrije tijd als onaantrekkelijke kanten van het beroep. Bijna alle leerlingen vinden het middelbaar agrarisch onderwijs een geschikte opleiding voor het beroep dat zij heb ben gekozen. 1) Deze publikatie kan uitsluitend worden besteld door over schrijving van 12,50 op girorekening 412235 t.n.v. het Land bouw Economisch Instituut te Den Haag. Vermeld dient te wor den: "Zend publikatie No. 2.102". Het bestuur van de Stichting Beheer Landbouwgronden (S.B.L.) heeft een aantal besluiten genomen die het toepassen van be heersregelingen in daartoe aan te wijzen gebieden mogelijk ma ken (Stcrt. d.d. 6 december 1977). Met deze besluiten wordt uitvoering gegeven aan de Beschikking beheersovereenkomsten, die minister van der Stee (landbouw) in overeenstemming met de staatssekretaris van kuituur, rekreatie en maatschappelijk werk op 1 juni 1977 heeft vastgesteld. De vastgestelde besluiten zijn met name bedoeld om ervaring op te doen met het stelsel van beheersregelingen. Daarbij is grote aandacht besteed aan de rechtszekerheid van degenen, die op vrijwillige basis een beheersovereenkomst afsluiten. Zo zijn duidelijke regels vastgelegd met betrekking tot de vaststelling van de vergoedingen en de aanpassingen daarvan aan prijs- en technische ontwikkelingen. Ditzelfde geldt voor de mogelijkhe den voor betrokkenen om de overeenkomst op te zeggen. Ten slotte zijn ondermeer ongebouwd garanties tegen waardeverlies bij verkoop van bij beheersovereenkomsten betrokken gronden. Het bestuur zal in deze fase de toepassing van de regelingen inten&ief begeleiden om zonodig tijdig aanpassingen te kunnen aanbrengen. De Beschikking beheersovereenkomsten en de thans vastge stelde besluiten zullen van toepassing zijn op aan te wijzen waardevolle agrarische kuituurlandschappen. Deze kunnen worden onderverdeeld in: - beheersgebieden, waar het gewenste beheer van natuur en landschap inpasbaar lijkt in de agrarische bedrijfsvoering; - reservaten. In deze gebieden wordt eigendomsverwerving na gestreefd omdat het gewenste beheer van natuur en landschap hier niet inpasbaar is in de agrarische bedrijfsvoering. In deze reservaten kunnen tot de verwerving in eigendom als tussen stap bheersovereenkomsten worden afgesloten. Voor de gebieden waar toepassing van deze regelingen het meest urgent is, zal op korte termijn overleg worden gevoerd tussen het ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Or dening. Zwaartepunt in de regio Het stelsel van beheersregelingen gaat uit van het opstellen van beheersplannen voor de beheersgebieden/ reservaten. Hierin wordt geregeld welk beheer de boeren in het kader van de overeenkomst op zich kunnen nemen en welke vergoedingen daar tegenover zullen staan. De opstelling van de plannen zal geschieden door provinciale advieskommissies, waarin land bouw, natuurbescherming en rijks- en provinciale overheid zijn vertegenwoordigd. Deze advieskommissies hebben ruime be voegdheden om terug te koppelen naar betrokkenen. Hun ont- werp-beheersplannen zullen voor betrokkenen ter inzage wor den gelegd. In verband met de landelijke koördinatie neemt het bestuur van de S.B.L. de uiteindelijke besluiten. 9

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1977 | | pagina 9