w
Het gebruik van de melkkontrole
gegevens
Publikaties van het Proefstation voor de
Rundveehouderij
M.
D,
B
D
D,
E r is een tweede druk verschenen van het Handboek voor de
Rundveehouderij. Dat was hard nodig want de eerste duik
(1974) was reeds geruime tijd uitverkocht terwijl er nog steeds
veel vraag naar was. Het nieuwe Handboek is sterk verbeterd en
aangevuld met veel nieuwe gegevens. Een naslagwerk met uit
voerige informatie over bodem, waterhuishouding en bemes
ting; weidebouw, voederwinning en konservering; rundveever
betering; vleesvee en schapen; veevoeding; gezondheidszorg;
melkwinning; landbouwbedrijfsgebouwen; landbouwwerktui
gen; bedrijfssynthese; taaktijden (arbeidsnormen) en enkele al
gemene onderwerpen. Dat alles zeer overzichtelijk in een boek
van 290 bladzijden.
In 't kort
\oAc
Beregening op melkveebedrijven met matig droogtegevoelige grond
Nieuw rapport met normen voor de
voedervoorziening
Oorzaken van hergroeivertraging tijdens
de veldperiode
Alles over rundveehouderij voor twintig
gulden
AANBOD SLACHTVARKENS EN AANTAL
DEKKINGEN NAAR RECORD
C.R.A. Tilburg/Eindhoven
Ing. A. Helder
[et het groter worden van de bedrijven is het belang van een goede registratie toegenomen.
Voor een goede bedrijfsvoering (bepaling van de krachtvoergift, selektie) is het nodig de produktie
van de koeien te kennen.
De melkkontrole is daarbij een onmisbaar hulpmiddel, waar nog wel eens te weinig gebruik van
wordt gemaakt. Vooral met de nieuw ingevoerde begrippen is het mogelijk op eenvoudige wijze een
goed overzicht te krijgen in de produktiviteit van de veestapel.
Bedrijfsstandaardkoeproduktie (B.S.K.)
Individuele Standaard Koeproduktie (I.S.K.)
e "oude" standaardkoeproduktie was een
bekend begrip geworden bij de veehouders. De
standaardkoeproduktie gaf een betrouwbare
indruk van het produktieniveau van het be
drijf. Nu met ingang van 15 januari 1977 enkele
veranderingen in de berekening zijn aange
bracht, is de betrouwbaarheid zeker niet ver
minderd. De nieuwe standaardkoeproduktie,
nu bedrijfsstandaardkoeproduktie genoemd is
alleen "eerlijker". Een koe die in november
kalft, produceert meer melk dan wanneer die
zelfde in het voorjaar zou kalven. Hiermee
wordt nu rekening gehouden.
Een andere belangrijke verandering is de
waardering van vaarzen. Vaarzen produceren
meer ten opzichte van volwassen koeien dan
volgens de oude normen werd aangenomen.
Door deze normen aan te passen ontstaat een
betere indruk van het produktiepeil van de
veestapel. Het gevolg van de aanpassingen is
dat, bij een goede bedrijfsvoering de bedrijfs
standaardkoeproduktie net gehele jaar vrijwel
konstant blijft. Wel is het niveau door de aan
passing van de vaarzen iets lager geworden. De
grafiek geeft een indruk van het verloop van de
bedrijfsstandaardkoeproduktie over de perio
de eind januari tot half oktober 1977 in
♦•Noord-Brabant. Duidelijk is te zien dat de
B.S.K. zeer konstant is, met in de nazomer zelfs
een lichte verhoging, waarschijnlijk een gevolg
van de gunstige weersomstandigheden tijdens
de afgelopen herfst.
ii een eerste kontrole na het kalven kan een
voorspelling worden gemaakt van de totale
lactatie-opbrengst van de koe, volgens een
normaal lactatieverloop. Van een volwassen
koe, die enige tijd na het kalven b.v. 30 kg melk
per dag produceert, kan worden aangenomen
dat haar lactatie-opbrengst omstreeks 6000 kg
zal gaan bedragen. Bij een tweede en volgende
kontroles is de voorspelling al nauwkeuriger.
Er is immers bekend wat de koe eerder heeft
geproduceerd; het nog te voorspellen deel
wordt kleiner. De uitkomst van deze voorspel
ling wordt omgerekend tot de produktie van
een koe die op de leeftijd van 8 jaar kalft in de
maand februari. Tenslotte wordt bepaald wat
bij deze lactatieopbrengst de dagproduktie is in
de tweede maand van lactatie. Dit is de indivi
duele standaardkoeproduktie. De I.S.K. is dus
een soort voortschrijdend gemiddelde, ook te
beschouwen als een index voor de melkpro-
duktie van koe. De I.S.K. wordt pas voldoende
betrouwbaar geacht om te worden vermeld
wanneer minstens 3 kontroles zijn verricht. Bij
normaal lactatieverloop is de I.S.K. vrij kon
stant en treedt na 4 a 5 kontroles nauwelijks
wijziging op. Een goede I.S.K. is ongeveer 28
30.
Lactatiewaarde (L.W.)
e individuele standaardkoeproduktie heeft
alleen betrekking op de kilogrammen melk. De
opbrengst aan grammen vet en eiwit ka nop
dezelfde wijze worden omgerekend tot een
soort standaardkoe voor vetplus eiwitgram
men. Van het resultaat van alle dieren op het
bedrijf, waarvan minstens 3 kontroles zijn ver
richt, wordt het gemiddelde berekend. Dit is
dus niet het werkelijke gemiddelde, maar het
gemiddelde van de gestandaardiseerde op
brengsten. De uitkomst wordt rechts onderaan
op het uitslagformulier vermeld. Voor de ver
gelijking van de dieren op het bedrijf wordt dit
getal op 100% gesteld. De lactatiewaarde van
een koe geeft aan hoeveel dit dier van deze
100% afwijkt. Globaal gezien zal de helft van
de dieren boven de 100 uitkomen en zal de
helft er onder blijven. Met de lactatiewaarde is
het gemakkelijk om de goede en de slecht pro
ducerende dieren op het bedrijf te onderschei
den. De goede dieren, met een produktie van
meer dan 10% boven het bedrijfsgemiddelde
krijgen een de minder produktieve dieren
(L.W. van 90 of lager) worden voorzien van een
minteken. Om kalveren met een goede pro-
duktieaanleg te verkrijgen is het gewenst be
wust gekozen fokstieren te gebruiken bij de
koeien met een L.W. van meer dan 90 (dus
zonder minteken) en hieruit zoveel mogelijk de
vaarskalveren aan te houden.
Koeien met een lactatiewaarde van 80 of min
der komen het eerst in aanmerking om te wor
den verkocht. Bij vaarzen k^n men wat strenger
zijn dan bij oudere koeien; een oucle koe
brengt gauwer haar melkgeld op dan een vaars.
Een goed bedrijf zal gemiddeld zeker boven de
1800 vet- plus eiwitgrammen uitkomen aan
gemiddelde lactatiewaarde.
Een goede bedrijfsstandaardkoeproduktie
is het hele jaar vrijwel konstant op een ni
veau van 28 of hoger.
De individuele standaardkoeproduktie
geeft een indruk van de produktie van elke
koe in kg melk.
De lactatiewaarde omvat ook de vet- en
eiwitproduktie en is van grote waarde voor
de selektie.
Houdt alleen vaarskalveren aan van koeien
met een lactatiewaarde van hoger dan 90.
Koeien met een lactatiewaarde van 80 en
lager komen het eerst in aanmerking om te
worden geruimd.
N/eAoop 0>edct.\fe VCoe \<t\ ri©o<c\ Q>rtdocvr»k icjyi
-2o
"Xo/i
e laatste jaren komen er steeds meer vragen over de renda
biliteit van beregeningrundveebedrijven. Deze vragen zijn niet
alleen een op gevolg van de droge zomers van de jaren 1975 en
1976. Op veel bedrijven wordt beregening namelijk ook gezien
als middel tot bedrijfsintensivering; bedrijfsvergroting dus als
alternatief tegenover het aankopen van grond. Dit was voor een
werkgroep aanleiding om een onderzoek in te stellen naar de
winstgevendheid van beregening voor dergelijke bedrijven. Het
PR heeft de resultaten nu gepubliceerd. 1)
Verondersteld is dat beregening op hoog gelegen droogtege
voelige tot zeer droogtegevoelige zandgronden zonder meer
rendabel is. Daarom is dit onderzoek toegespitst op melkvee
bedrijven op de betere gronden met 90 mm vochthoudend ver
mogen in de wortelzone. Dit zijn die na 2 k 3 weken scherp
drogend weer droogteverschijnselen gaan vertonen.
De berekeningen hebben betrekking op het gezinsbedrijf, zoals
dat veel voorkomt in het zuidelijk zandgebied. Als uitgangspunt
is genomen dat van dit bedrijf 60% van de oppervlakte bij huis
ligt (huiskavel) en 40% op 1 km afstand (veldkavel). Alleen de
huiskavel wordt beregend. Op de veldkavel kan snijmais wor
den geteeld. Tevens bestaat de mogelijkheid om ruwvoer in de
vorm van snijmais aan te kopen. In de studie is een vergelijking
gemaakt tussen de volgende drie situaties:
- zonder beregening
- beregening met buizeninstallatie
- beregening met haspelinstallatie
Uit de berekeningen komt naar voren dat beregening op de
kleinere gezinsbedrijven alleen rendabel is, wanneer gebruik
wordt gemaakt van een buizeninstallatie. Dit systeem kost ech
ter veel werk.
Een haspelinstallatie vraagt aanmerkelijk minder arbeid. De
jaarlijkse kosten zijn echter hoog. Een dergelijke installatie is
wellicht op de grotere gezinsbedrijven met meer dan 25 ha
rendabel, mits er voldoende arbeid op het bedrijf aanwezig is.
Tenslotte dient er op te worden gewezen dat deze uitkomsten
gelden bij de in het rapport gestelde uitgangspunten, waarbij het
prijspeil van medio 19/6 is aangehouden.
1) Beregening op melkveebedrijven, ir J. Doornbos e.a. Verkrijgbaar door
storting van 5,— op giro 23.07.421 van het Proefstation voor de
Rundveehouderij te Lelystad met vermelding van: Zend mij rapport nr.
53.
Het is vaak niet gemakkelijk de benodigde gegevens te vinden
en de juistheid ervan te beoordelen. Het kan dan ook als een
belangrijke aanwinst worden beschouwd dat er nu van het PR
een rapport is verschenen waarin een werkgroep van deskundi
gen een groot aantal gegevens over de voedervoorziening heeft
vastgelegd.
Tevens is in het rapport toegelicht hoe men aan deze gegevens is
gekomen of op grond waarvan ze zijn berekend. De gegevens
hebben betrekking op de grasgroei, de kwaliteit van het gras, de
benutting van het gras en de voederbehoefte en voederopname
van het vee. Deze gegevens zijn, waar nodig, bewerkt door het
opstellen van graslandgebruiksplannen. Deze graslandge
bruiksplannen zijn de basis voor het verder berekenen van nor
men voor de voedervoorziening.
De studie resulteerde in een aantal bijlagen met normen voor de
voedervoorziening bij verschillende systemen van graslandge
bruik en verschillen in veedichtheid en melkproduktie per koe.
Deze bijlagen met normen zijn als een aparte bundel bij het PR
verkrijgbaar. Zowel het rapport als de gebundelde bijlagen zijn
vooral bedoeld als handleiding voor onderzoekers en voorlich
ters op het gebied voor de rundveehouderij.
Het rapport is verkrijgbaar door storting van 5,— op giro 23.07.421 van
het Proefstation voor de Rundveehouderij te Lelystad met vermelding
van: zend mij rapport nr. 57. Als men ook de gebundelde bijlagen wenst
dient men in totaal 8,— over te maken.
w.
ie regelmatig programmeringen of begrotingen voor
melkveebedrijven moet maken, heeft steeds een groot aantal
gegevens nodig die daarvoor als uitgangspunten kunnen dienen.
16
e weten allemaal wel, dat de groei van gras na maaien de ene
keer sneller weer op gang komt, dan de andere keer. De oorzaken
hiervan zijn onderzocht door Ing. J. Overvest. Hij deed in de
jaren 1971 1975 een onderzoek op de regionale onderzoekcentra
Heino en Zegveld en op de proefboerderijen de Waiboerhoeve,
Droevendaal en de Ossekampen. De interessante resultaten van
dit onderzoek zijn onlangs gepubliceerd. 1)
Enkele belangrijke konklusies luiden als volgt:
- Bij de voederwinning wordt tijdens de veldperiode de her-
groei na maaien nagenoeg altijd vertraagd, doordat de stop
pel bedekt is met gras.
- De zwaarte van de snede heeft nauwelijks invloed op dit
bedekkingseffekt.
- Een zware snede geeft op zichzelf wel een (vaak aanzien
lijke) hergroeivertraging ten opzichte van een lichte snede.
Bij ongunstige weersomstandigheden (gunstig voor hergroei)
is het bedekkingseffekt groter dan bij gunstige oogstom-
standigheden.
- Het berijden van de stoppel en de veldbewerkingen van het
materiaal veroorzaken meestal ook een aanzienlijke berg-
roeivertraging.
Het berijdingseffekt is gemiddeld vrij konstant.
- Onder minder gunstige omstandigheden kan de hergroei
vertraging door berijden en bewerken tamelijk groot zijn.
- Ook bij direkt ruimen hebben we te maken met een her-
groeivertraging door de bewerking.
- Onder praktijkomstandigheden bleek bij korte veldperiodes
een volgende weidesnede voor elke dag veldperiode 0,8 dag
later beschikbaar te komen.
- Bij veldperiodes van 6 dagen kwam een volgende weidesne
de per dag veldperiode bijna een dag later beschikbaar. Dus
veldperiodedagen zijn verloren als groeidagen.
1) Rapport nr. 52, verkrijgbaar door storting van 5,— op gironummer
23.07.421 van het Proefstation voor de Rundveehouderij met vermelding
van rapport nr. 52.
Het Handboek is het resultaat van intensief overleg en samen
werking tussen deskundigen van verscheidene instellingen voor
voorlichting en onderzoek op het gebied van de rundvee- en
schapenhouderij. Ervaringen met de eerste druk hebben al ge
leerd dat het boek voorziet in een behoefte bij voorlichters,
landbouwscholen en praktische veehouders. Deze tweede druk
zal nog beter dan de vorige in die behoefte kunnen voorzien.
Het Handboek voor de Rundveehouderij is verkrijgbaar door storting van
20,— op gironummer 23.07.421 van het Proefstation voor de Rund
veehouderij te Lelystad, met vermelding van: "zend mij Handboek". Voor
bestelling van grotere aantallen tegelijk geldt een kortingsregeling,
waarnaar u in voorkomende gevallen kunt informeren bij genoemd
proefstation (telefoon nr. 03200 22514).
Het aantal dekkingen van zeugen bedroeg in oktober 1977 vol
gens het C.B.S. bijna 150 duizend tegen bijna 141 duizend in
oktober 1976 6%). Een dergelijk aantal per maand werd nog
niet eerder gerealiseerd.
Mede op grond van deze uitkomst wordt in augustus 1978 een
aanbod van slachtvarkens verwacht van rond 1.220 duizend.
Het aanbod van slachtvarkens in augustus 1977 lag eveneens op
een niveau (1.204 duizend) dat nog niet eerder werd bereikt.
In vergelijking met augustus 1976 nam het aanbod toe met ruim
150 duizend dieren of 14%. Volgens voorlopige cijfers werden er
in oktober 1977 rond 1.100 duizend slachtvarkens aangeboden.