ONBEKWUS NOTITIE'S De teelt van vroege spinazie is specialistenwerk D e laatste restjes spinazie zijn pas goed en wel opgeruimd, terwijl de voorbereidingen voor de vroege teelt reeds nu onze aandacht weer opeisen. Het is namelijk gebruikelijk, dat de spinazie voor de vroege teelt vanaf 20 december tot eind januari wordt gezaaid. Dus nog enkele weken en het is zo ver. Het gewas groeit in een periode waarbij de weersomstan digheden relatief ongunstig zijn. In "vroege" jaren kan eind maart al worden geoogst. Hierbij hoort echter wel, dat de minder goede groei-omstandigheden worden gekompenseerd door een zo optimaal mogelijke standplaats. Met andere woorden, de vroege spinazie stelt zeer hoge eisen aan grondsoort, struktuur, voedingstoestand en waterhuishouding. Kortom, het is een dure teelt en verre van gemakkelijk. Nog geheel aan het begin van het seizoen willen wij het een en ander op een rijtje zetten. D e teelt van vroege spinazie komt alleen maar tot zijn recht indien de grond een hoog voedingsniveau bevat. Tekortkomin gen van welke meststof dan ook wreekt zich meteen in een slechte gewasontwikkeling. D e gebruikte zaadhoeveelheden variëren van 3 - 7 kg per are. In het algemeen kan worden gesteld, dat naarmate meer zaad D e afgelopen jaren zijn er enkele ervaringen opgedaan mid dels afdekking met geperforeerde plastic folie. De resultaten hiervan zijn erg wisselvallig geweest. In alle gevallen gaf afdek king met geperforeerde plastic folie een vervroeging, welke va rieerde van enkele dagen tot ruim één week. Soms een betere weg naar latere studie of beroep In het kort Het lager beroepsonderwijs Ing. A. J. van Oijen Consulentschap voor de Tuinbouw te Tilburg. Grond oor de vroege teelt zijn vooral de wat lichtere grond en met een dikke teeltlaag bij uitstek geschikt. Wel is dan voorwaarde, dat een dergelijke grond een hoog organisch stofgehalte bevat. Ideaal zijn in deze de echte "doortuinde" gronden, waarop jaren achtereen grote hoeveelheden stalmest zijn gegeven. Spinazie moet als het ware kunnen beschikken over "oude kracht". Ongeschikt voor de vroege spinazieteelt zijn de zware, stugge gronden, hetgeen eveneens geldt voor de slempgevoelige gronden. Over het algemeen zijn dit late gronden en vaak struktuurgevoelig. Bemesting Zeer hoge eisen worden allereerst gesteld aan de kalktoestand van de grond. Elk jaar opnieuw mislukken een aantal percelen vanwege een te lage pHKCl. Voor een vlotte gewasontwikkeling dient de pHKCl minimaal 6 te zijn. Is deze bij de aanvang van de teelt lager, dan kan beter eerst worden bekalkt en de teelt naar het volgend jaar worden verschoven. Kal'*, heeft namelijk een lange periode nodig voordat het met de gronddeeltjes is vermengd en ook dan pas zijn werking verricht. Doe in deze dus geen koncessie en start nogmaals alleen met de vroege spinazieteelt indien de pHKCl werkelijk op peil is. Bekend is dat de fosfaatbehoefte van spinazie matig is. Uit diverse proeven is gebleken, dat zelfs bij een lage fosfaattoe stand het gewas bij een êxtra gift zwak reageert. Het uitstrooien van 700 kg superfosfaat voor het zaaien zal dan ook in de meeste gevallen voldoende zijn. Hier staat tegenover, dat spinazie zeer dankbaar is voor kali. Een toediening van 1.000 kg kali 40% per ha verdient aan beveling. Bij een lage magnesiumtoestand heeft patentkali de voorkeur. Spinazie vereist eveneens een forse stikstofbemesting. Een goe de basisbemesting bestaat uit een gift van 800 kg kalkam- monsalpeter per ha. Afhankelijk van ontwikkeling van het ge was wordt overgemesl met 600 kg kalksalpeter per ha. Beschutte ligging B ehoudens een zo optimaal mogelijke grondsoort en bemes tingstoestand is de ligging van het perceel van essentieel belang. Bij de vroege spinazieteelt wordt in sterke mate gestreefd naar een zeer vroege oogstdatum. Alle faktoren die "hiertoe bij kun nen dragen, moeten daarom ook worden uitgebuit. Zeer ge schikt zijn de zgn. "warme" gronden. Dergelijke percelen zijn veelal gelegen vlak achter de bedrijfsgebouwen of worden be grensd door glasopstanden, hagen etc. Ontbreken deze "natuurlijke" beschuttingen, dan verdient het aanbeveling een ander windscherm aan te brengen. Door di verse telers zijn de afgelopen jaren goede ervaringen opgedaan met het gebruik van poiyethyleen gaas. Rondom het perceel wordt dan het gaas geplaatst. Polyethyleen gaas heeft meestal een hoogte van 1.50 m. Om de meter is een cel ingeweven voor een paal. In de praktijk blijkt, dat om de 3 m een paal te plaatsen voldoende is. Natuurlijk zijn rietmatten, Rijshout etc., die door enkele telers als windschut worden gebruikt, ook goed, doch het aanbrengen kost vaak veel arbeid. Rassen O p het rassenfront is voor de vroege teelt de laatste jaren weinig verandering opgetreden. Het hoofdras voor deze teelt is Breedblad Scherpzaad. Hiervan zijn diverse selekties in omloop, die onderling vrij sterk verschillen in groeisnelheid. Zeer snelle groeiers zijn de rassen Eerste Oogst en Vroeg Scherp 375. Deze rassen hebben spits en smal blad en worden daarom ook wel ezelsoren genoemd. Geeft men de voorkeur aan wat breder blad van betere kwaliteit, dan komen b.v. Glazes en Breedblad 385 in aanmerking. Hun groeisnelheid is echter iets trager. Overigens zijn er nog meer geschikte rassen, waarvoor naar het officiële rassenbericht wordt verwezen. Bovendien is het belangrijk dat U bij de rassenkeuze ook de eventuele opgedane praktijkervarin gen laat meespreken. Zaadhoeveelheid De voorbereiding voor de vroege spinazieteelt dient reeds nu te beginnen. wordt gebruikt de oogst wat vroeger valt, doch het blad wordt tegelijkertijd ook fijner. Wat op Uw eigen bedrijf de meest geëigende zaadhoeveelheid is, zult U zelf moeten bepalen en eveneens zoveel mogelijk baseren op ervaringen uit vooraf gaande jaren. Minder zaad dan 3 kg per are verdient voor de vroege teelt geen aanbeveling. De relatief ruime stand maakt een vroege oogst dan vrijwel onmogelijk. Bovendien bestaat er dan ook geen enkele buffer voor het eventuele uitvriezen. In enkele gebieden gaat men tot zelfs 7 kg zaad per are. Ofschoon hierbij ook vaak goede resultaten worden behaald, is het gevaar voor een minder goede kwaliteit duidelijk aanwezig. Een der gelijke grote zaadhoeveelheid geeft namelijk erg fujn blad, het welk snel aan geelverkleuring onderhevig is. De meeste telers vinden zich bij 5 kg zaad per are wat veiliger. Zaaitijd en methode O fschoon een enkeling al begin december zaait, wordt het leeuwendeel van de vroege spinazie vanaf eind december tot eind januari gezaaid. Vroeger zaaien verhoogt het vorstrisiko, terwijl later zaaien ten koste gaat van de vroegheid. Het zaaien geschiedt zowel met de hand breedwerpig als met speciale handzaaimachines. Bij het met de hand zaaien kan het onderwerken van het zaad plaatsvinden middels het infrezen of ineggen. Belangrijk hierbij is, dat voordat het zaad wordt inge werkt de grond kans krijgt enigszins op te drogen. Natte grond is kleverig en veroorzaakt vaak een onregelmatige zaadverdeling. In het algemeen wordt de voorkeur gegeven aan het ineggen. De grond blijft hierdoor wat kluiteriger liggen, waardoor een extra bescherming wordt verkregen tegen wind en vorst. Pas zodra de spinazie in het vier-bladstadium is, verdient het aan beveling de kluiten middels een speciale drukrol te verkruime len. Onkruidbestrijding O fschoon voor de onkruidbestrijding in spinazie middelen op de markt zijn, kunnen deze voor de vroege teelt veelal achter wege blijven. Er wordt zeer dicht gezaaid en de spinazie groeit in deze periode zeker zo snel als het onkruid. Wel is het noodza kelijk dat gezaaid wordt op gronden die arm zijn aan onkruid zaden en zeker geen wortelonkruiden bevatten. Bij latere teelten wordt de onkruidbestrijding veelal met chemische middelen uitgevoerd. Plastic folie Het gevaar voor vorstschade neemt echter aanzienlijk toe. Nachtvorst kan het gewas tijdens de laatste 10 14 groeidagen zodanig beschadigen, dat het produkt onverkoopbaar wordt. Zolang voor de huidige afdekkingsmethode, waarbij de folie vlak over het gewas wordt gelegd, geen andere methode is ont wikkeld, wordt het gebruik van folie bij de spinazieteelt dan ook ontraden. De teelt van vroege spinazie stelt hoge eisen aan grond en bemesting. Het gewas is bijzonder dankbaar voor een goede beschutting. Verschillende selekties uit de groep Breedblad Scherpzaad komen voor deze teelt in aanmer king. De zaadhoeveelheid varieert van 4 - 7 kg per are. Het verdient aanbeveling de grond na het zaaien wat kluiterig te laten liggen. Afdekking met geperforeerde plastic folie dient i.v.m. vorstschade te worden ontraden. Onder redaktie van L. Anderson Het komt nogal een§ voor dat ouders onvoldoende de mo gelijkheden kennen voor hun kinderen na het lager be roepsonderwijs. Zij menen dat alleen vanuit het m.a.v.o. doorstroming naar het middelbaar beroepsonderwijs mo gelijk is. Het is daarom goed er hier nogmaals op te wijzen dat een gediplomeerde leerling van het lager beroepson derwijs met een bepaald vakkenpakket tot het middelbaar beroepsonderwijs kan worden toegelaten. Voor veel kinderen is de weg via het lager beroepsonderwijs zelfs te verkiezen boven het m.a.v.o., bijvoorbeeld als het gaat om leerlingen, die gebaat zijn bij onderwijs waar naast theorie vakken ook "doe-vakken" aan bod komen. En als uw kind na het behalen van een diploma van een school voor lager beroeps onderwijs niet verder aan een dagschool wil studeren, kan het kiezen uit een reeks van leerlingstelsels waar uitstekende vakop leidingen worden gegeven en waar ook vervolgopleidingen tot een hoge graad van vakmanschap bestaan. Alle scholen voor lager beroepsonderwijs hebben een kursus- duur van vier jaar. In de eerste twee jaar de onderbouw - worden voornamelijk algemene vakken gegeven, zoals Nederlandse taal, een moderne taal (Engels of in sommige streken Duits), wiskunde, aardrijkskunde, geschiedenis, maatschappijleer, handvaardigheid en algemene technieken. Die tweejarige on derbouw is niet alleen van belang voor een brede algemene vorming, maar ook voor een juiste definitieve keuze van de soort lager beroepsonderwijs die men wil gaan volgen. Het jonge kind dat zo van de lagere school komt, krijgt in of na de onderbouw de kans op wat latere leeftijd nog van beroepsrichting of van school voor lager beroepsonderwijs te veranderen zonder tijd verlies. Bovendien beschikken de leraren over een tweejarige periode, waarin zij de leerlingen kunnen observeren en beoor delen. De leraren zijn daardoor in staat een goed advies te geven over de studierichting die het best past bij de aanleg en de belangstelling van de leerlingen. In de tweejarige bovenbouw komen naast de algemene vakken beroepsverkennende vakken, die bij de verschillende soorten van lager beroepsonderwijs na tuurlijk sterk uiteenlopen. Het lager beroepsonderwijs bestaat uit de volgende schoolsoor ten: de lagere technische school (l.t.s.); het individueel technisch onderwijs (i.t.o.); het lager huishoud- en nijverheidsonderwijs (l.h.n.o.); het individueel huishoud- en nijverheidsonderwijs (i.h.n.o.); het lager economisch en administratief onderwijs (l.e.a.o.); het lager middenstandsonderwijs (l.m.o.); Het lager agrarisch onderwijs (land-, tuin- en bosbouwscho- len); het individueel agrarisch onderwijs. Scholengemeenschappen Naast scholen met één vorm van lager beroepsonderwijs zijn er ook scholengemeenschappen. Dit zijn scholen waaraan tenmin ste twee soorten onderwijs verbonden zijn. Zo zijn er scholenge meenschappen l.t.o./l.h.n.o., maar ook andere kombinaties van lager beroepsonderwijs komen voor. In het schooljaar 1976-1977 waren binnen het l.b.o. al meer dan 80 scholengemeenschappen werkzaam. Verder zijn er scholengemeenschappen l.b.o./m.a.v.o. Het voordeel van een scholengemeenschap is o.a. dat de defini tieve keuze nog één of meer jaren kan worden uitgesteld. Verder is het binnen een scholengemeenschap eenvoudiger om van de ene opleiding over te stappen naar een andere dan bij scholen van één bepaald type. Individueel beroepsonderwijs In het lager beroepsonderwijs zijn al jaren leerplannen ontwik keld voor leerlingen, die bijvoorbeeld door leermoeilijkheden meer individueel gericht onderwijs in kleinere klassen nodig hebben. Deze leerplannen komen voor bij het lager technisch onderwijs, bij het lager*huishoud- en nijverheidsonderwijs en bij het lager agrarisch onderwijs. Is het de opzet van het gewone lager beroepsonderwijs de leer lingen te leiden naar een van tevoren vastgesteld einddoel (het eindexamen), bij het individueel beroepsonderwijs wordt in de eerste plaats gekeken naar de mogelijkheden van iedere leerling afzonderlijk. Een van tevoren vaststaand einddoel bestaat hier dus niet. Wel hecht men veel waarde aan de maatschappelijke begeleiding. Bij het i.h.n.o. wordt in het vierde jaar de moge lijkheid tot stage gegeven. Dat wil zeggen dat de leerlingen dan een deel van de week op school zijn en het andere deel van de week doorbrengen in verschillende funkties. zoals leerling-ver koopster, hulp in bejaardenof kindertehuizen, hulp in de huis houding, enz. Op dat maatschappelijk bezig zijn houdt de schooi een wakend oog. 17

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1977 | | pagina 17