De voederschema's voor zeugen en biggen H et voederschema voor zeugen van het var kensproefbedrijf ziet er als volgt uit: (Zeugen- brok E.W. 0,97) N a de geboorte krijgen de biggen meteen de beschikking over vers drinkwater. De omschakelingspremie E venals de niet-leveringspremie heeft de omschakelingspre mie, met inachtneming van de voorwaarden die hiervoor gel den, betrekking op de melkhoeveelheid die in 1976 is afgele verd, mits ook in 1977 een overeenkomstige hoeveelheid melk is geleverd en een daarmee overeenkomend aantal melkkoeien is aangehouden. Is de afgeleverde melkhoeveelheid of het aantal koeien voor 1977 geringer, dan wordt een korting toegepast op de melklevering 1976 ter vaststelling van de premiehoeveelheid. Het plafond voor de premievaststelling ligt op 120.000 kg. In dien meer dan 120.000 kg melk in 1976 is afgeleverd en overi gens aan de voorwaarden wordt voldaan, wordt de premie toch Ir. G. Wind I Voederschema zeugen Voeding van de biggen In 't kort LANDBOUWSCHAP ing. J.H. Uenk vervolg op pag. 14 Consulentschap voor de Varkens- en de Pluimveehouderij voor Noord-Brabant en Zeeland. Tilburg n de Nederlandse varkenshouderij is de ontwikkeling sterk in de richting van grotere eenheden gegaan. Van 1970 tot 1975 is het gemiddeld aantal zeugen per bedrijf bijna verdubbeld. Ener. Enerzijds is deze toename veroorzaakt door sterke uitbreiding van de varkensstapel op een groot aantal gemengde bedrijven met tevens rundvee of akkerbouw. Anderzijds zijn gespecialiseerde éénmans bedrijven gesticht met 100 150 zeugen met daarbij een zeer beperkte oppervlakte grond. Gevolg van deze ontwikkeling is, dat de zeugenhouderij steeds minder een grondgebonden produktietak is geworden. Op veel bedrijven is weidegang voor de zeugen niet meer mogelijk. Slechts voor het plaatsen van de bedrijfsgebouwen is nog een bepaalde opper vlakte grond nodig. Het gevolg van de geschetste ontwikkeling is geweest, dat in de huisvesting van zeugen belangrijke veranderingen zijn opgetreden. Vrijwel 100% van het voer wordt als volledig mengvoer van de mengvoederfabriek aangekocht. Bij het voeren van vrijwel alleen krachtvoer aan zeugen is een strak voerschema noodza kelijk; de hoeveelheid voer dient aangepast te zijn aan de sterk wisselende behoefte. De voerschema's en de ervaringen van het varkensproefbedrijf zijn hieronder weergegeven. Het varkensproefbedrijf H et varkensproefbedrijf te Sterksel kan be schouwd worden als een gespecialiseerd bedrijf met 280 zeugen (F 1 en NL), 90 opfokzeugen en 750 mestvarkens. De bij het bedrijf behorende 3.- ha grond wordt verpacht aan een buurman en is dus niet voor de zeugenhouderij in ge bruik. De voerschema's zijn dan ook afgestemd op het gebruik van alleen mengvoer. De zeer geringe hoeveelheid hooi, die verstrekt wordt, wordt niet gegeven vanwege de voedingswaar de maar om andere hierna te noemen redenen. Voerschema opfokzeugen O p het varkensproefbedrijf is bij twee voer- niveaus na gegaan wat de invloed van het voerniveau van de opfokzeug is op de latere vruchtbaarheid als zeug. Het voerniveau en enkele opfokresultaten wa ren: Hoog Laag voerniveau voerniveau den bereikt hadden, werden zij bij de eerstvol gende bronst gedekt. Van de vruchtbaarheid en de uitval van de zeugen uit de twee groepen zijn de volgende gegevens bekend. Hoog Laag voerniveau voerniveau Aantal dieren op 7 mnd. 92 aantal gedekt 73 aantal herdekt 25 aantal le worpen 51 gemiddelde worpgrootte 9,2 aantal opnieuw gedekte zeugen 43 aantal 2e worpen 38 96 85 20 68 9,2 56 50 Aant. opgelegde biggen (22 kg) kg voer per dier per dag E.W. per dier per dag gewicht op een leeftijd van 6,5 maand aantal dieren op 7 maanden Uit deze cijfers mag men konkluderen, dat door het hoge voerniveau meer zeugen zijn uitgevallen, zowel tijdens de opfokperiode als daarna. Tot het moment van de eerste worp is nagegaan wat de oorzaken van uitval waren. Het is zeker verantwoord aan deze uitkomsten een duidelijke waarschuwing te verbinden tegen het hard voeren van opfokmateriaal. 98,00 2,27 2,34 110 kg 92 98.00 2.00 2.01 101 kg 96 De eerste groep werd gevoerd volgens een schema, zoals dat ook in de praktijk wel ge bruikt wordt: mestvarkensvoer (E.W. 1,04) tot 110 kg levend gewicht met een maximum van 2,9 kg voer per dier per dag, daarna zeu genvoer (E.W. 0,97). Aan de laag-voerniveau groep werd tot 80 kg levend gewicht mestvarkensvoer verstrekt, daarna zeugenvoer met een maximum van 2,8 kg. Na 6 Vi maand werden beide groepen op hetzelfde voerniveau gevoerd. Nadat de opfokzeugen de leeftijd van 7 maan- Hoog Laag voerniveau voerniveau slecht beenwerk 15 10 ziekte en sterfte 9 7 niet bronstig geworden 1 - gust na |ierhaalde dekking 11 6 (maximaal 2x herdekken) verwerpen 2 4 diversen 3 1 De belangrijkste oorzaken van uitval blijken slecht beenwerk en gust na herhaalde dekking te zijn: samen ongeveer 60%. Deze faktoren hebben dan ook een overwegende invloed op het verschil tussen de voerniveaus. Momenteel wordt op het proefbedrijf een nog lager voerschema gehanteerd dan het hiervoor genoemde "lage voer niveau". Aan de opfok zeugen wordt tot 45 kg l.g. babybiggenkorrel (E.W. 1.10) verstrekt. Daarna wordt over gegaan op zeugenbrok (E.W. 0,97). De voergift per dag stijgt geleidelijk van 1 kg per dag bij 20 kg levend gewicht tot een maximum van 2,7 kg per dag op een gewicht van 90 kg. Deze voergift blijft gehandhaafd tot een ge wicht van 100 - 105 kg (leeftijd 6,5 maand). Voor een goede ontwikkeling van het spijsver teringskanaal ontvangen de opfokzeugen da gelijks een geringe hoeveelheid goed hooi. Dit voerschema resulteert in een groei van bijna 600 gram per dag over het trajekt 22 - 100 kg met een voederkonversie van 3,3. Op een leeftijd van 6 Zi maand worden de op fokzeugen onderworpen aan de bedrijfspresta- tietoets. Na de toets worden de dieren wat af geslankt door 2 kg voer per dag te verstrekken. Vanaf de 7e maand worden de opfokzeugen gedekt. Door het voerniveau te verhogen tot 2 Vi kg (flushing) en het verplaatsen van de die ren naar hokken met uitloopmogelijkheid op een betonplaat, wordt het spoedig bronstig en een goede vruchtbaarheid nagestreefd. Door deze handelingen blijkt het overgrote deel van de opfokzeugen op een leeftijd van 8 maanden reeds gedekt te zijn. Het streven, een le worp te hebben op een leeftijd van 1 jaar. is daarmee gerealiseerd. Dragende zeugen: kg/voer/zeug/dag eerste 12 weken van de dracht 2,2 kg 13e t/m 16e week 3,0 kg laatste dagen voor het werpen 1,0 kg Zogende zeugen: de dag van werpen le dag na het werpen 2e dag na het werpen 3e t/m 7e dag 2e week 3e week 4e week 5e week Guste zeugen: 0.4 1,0 2,5 -3,0 4,0 4.75 4,75 4.75 kg kg kg kg kg kg kg kg Kg voer/zeug/dag de dag na het spenen van de biggen 0 kg daarna tot het dekken (max. 12dgn.) 4 kg eventueel volgende gustdagen 2,2 kg aan dragende opfokzeugen wordt 2 kg per dag ge voerd oin een te vette konditie te voorkomen. als vuistregel wordt gehanteerd: 2Vi kg Va kg per big; bij de 9 biggen in een toom resulteert dit in een voergift van 4,75 kg per dag. De zeugen worden twee keer per dag gevoerd. De voeding van de zeug dient gericht te zijn op: - het voortbrengen van biggen met een hoog geboortegewicht en daardoor een goede le vensvatbaarheid. Om het geboortegewicht van de biggen gunstig te beïnvloeden, wordt gedurende de laatste maand van de dracht de voergift met 0,8 kg per dag verhoogd. Het gemiddelde geboortegewicht van de levend geboren biggen ligt op het proefbe drijf op ruim 1,4 kg bij 10 levende biggen per toom. Mede door dit hoge geboortege wicht blijft het uitvalspercentage van ge boorte tot 22 kg beperkt tot 10%; - een hoge melkproduktie tijdens de zoogpe- riode. De hoogste voergift in de zoogperio- de dient bereikt te zijn op het moment, dat de zeug de meeste melk produceert: dit is 3 weken na het werpen. Onnodig gewichts verlies wordt hierdoor tegengegaan en blijft op het proefbedrijf dan ook beperkt tot 20 kg tussen de geboorte van de big gen en het spenen op 4 - 5 weken. - een voor elke reproduktiefase juiste kondi tie van de zeug. Het aanpassen van het voerniveau aan de konditie van de zeug is zeer belangrijk. Een te vette en een te schrale konditie zijn beide nadelig voor d^ vruchtbaarheid; - het snel weer dragend worden na het spe nen van de biggen. Om de melkproduktie af te remmen wordt op de dag na het spenen van de biggen geen voer gegeven. Daarna wordt 4 kg per dag gevoerd om het aantal vrij komende eitjes te vergroten, (flushing) De zeug moet in groeiende konditie zijn. Mocht de bronst langer dan 12 dagen op zich laten wachten, dan wordt van 4 kg te ruggegaan naar 2,2 kg, teneinde vervetting van de zeug te voorkomen. Om het optre den van bronst te bevorderen wordt aan de te dekken zeugen uitloop op een betonplaai gegeven. Bij het geschetste voerschema is bij 2 worpen per zeug per jaar met gemiddeld 9 biggen per worp 1.025 kg zeugenvoer per zeug per jaar nodig. Deze hoeveelheid kan enigszins varië ren, afhankelijk van het aantal biggen (10,5 kg per big), het soort zeug en de gewenste konditie van de zeugen. In de meeste gevallen zal d'e benodigde hoeveelheid voer per zeug toch in deze orde van grootte moeten liggen. Op een leeftijd van 1 week wordt begonnen met het voeren van biggenopfokkorrel (big- genvoer met een hoog percentage melkpro- dukten, E.W. 1,20). Dit voer wordt verstrekt tijdens de zoogperiode (4 - 5 weken). Na het spenen wordt in de big- genopfokstal 5 kg biggenopfokkorrel en baby biggenkorrel half om half gevoerd. Daarna wordt onbeperkt babybiggenkorrel (E.W. 1,10) verstrekt. Op een gewicht van 23 - 24 kg worden de big gen overgeplaatst naar de mesterij-afdeling of verkocht. Dit gewicht wordt bereikt in 9 - 10 weken, het geen een groei van ruim 300 gram per dag inhoudt. Bij de biggenproduktie is de voeding slechts één facet van een kompiexe muit rit. Vakmanschap, huisvesting en verzorging zijn enkele andere faktoren, die een grote invloed hebben op de technische en financiële resultaten van het bedrijf Niettemin is de voeding, met zijn invloed op de kostprijs van de big en de vruchtbaarheid van de zeug, een facet om alle aandacht te geven. commissie Melkveehouderij van het Landbouwschap "In dit artikel wordt nader ingegaan op de premieregeling voor de omschakeling van melk naar vleesproduktie. De premierege ling voor het niet in de handel brengen van melk en zuivelpro- dukten (de niet-leveringspremie) is in een vorig artikel uitvoerig toegelicht. Beide premieregelingen vormen een onderdeel van een omvangrijk pakket van "Brusselse" maatregelen ter verbe tering van het evenwicht op de zuivelmarkt. De hoogte van de omschakelingspremie over maximaal 120.000 kg berekend. Het bedrag van de omschakelingspremie kan in geen geval lager zijn dan het bedrag dat uit de niet-leveringspremie zal voort vloeien. De premie bedraagt per 100 kg 90% van de melkrichtprijs, die van toepassing is op de datum waa op de aanvrage wordt goedgekeurd. De melkrichtprijs oor het melkprijsjaar 1977/1978 is vastgesteld op 59,04 per 100 kg melk. De premie wordt in drie termijnen uitgekeerd, namelijk 60% binnen drie maanden na het ingaan van de omschake lingspremie 20% in het derdejaar van de omschakelingspremie 20% in het vierdejaar van de omschakelingspremie. Voorbeeld Bij een aflevering van 60.000 kg melk in 1976 en overeenkom stige hoeveelheden in 1977 is de uit te betalen premie: 60.000 kg x (90% x 59,04/100 kg) 31.881,60 In geval gebruik gemaakt wordt van de niet-leveringspremie is de premie-uitbetaling voor 60.000 kg eveneens 31.881,60. Dc uitkering is als volgt: binnen drie maanden na ingang van de omschakelingspe riode 19.128,96 in de loop van het derde jaar 6.376,32 in de loop van het vierde jaar 6.376,32 De voorwaarden voor de omschakelingspremie O m voor de omschakelingspremie in aanmerking te komen, zijn er met betrekking tot de bedrijfsomvang enkele minimu meisen gesteld. De aanvrager moet in 1976 tenminste 50.000 kg melk geleverd hebben of zui- velprodukten met overeenkomstige melkproduktie of op de datum van goedkeuring van de aanvraag tenminste 15 melkkoeien inclusief drachtige vaarzen, op zijn bedrijf houden. De aanvrager moet een schriftelijke overeenkomst met de Stichting Ontwikkelings- en Saneringsfonds voor de Landbouw aangaan. Hij verplicht zich daarbij om gedurende vier jaar geen melk of zuivelprodukten afkomstig van zijn bedrijf tegen betaling of gratis te leveren niet toe te staan dat zijn bedrijf of een gedeelte ervan door derden wordt gebruikt voor de melkveehouderij zijn melkveebestand niet in pacht te geven en het niet tegen betaling of gratis aan derden toe te vetrouwen zijn melkveebestand niet van de hand te doen, behalve voor slachting of uitvoer naar landen buiten de EG gedurende de omschakelingsperiode op zijn bedrijf een ge middeld aantal vee-eenheden of schapen aan te houden, dat tenminste gelijk is aan het aantal op de goedkeuringsdatum. De omschakelingsperiode duurt vier jaar en begint uiterlijk aan het einde van de zesde maand na goedkeuring van de aanvraag op basis van een door aanvrager in te zenden "omschakelings verklaring". Indien de aanvrager koeien blijft houden, moet hij uiterlijk aan het einde van het derde jaar kunnen aantonen, dat tenminste 80% van het aantal koeien of drachtige vaarzen op zijn bedrijf uiterlijke kenmerken vertonen van een der volgende vleesras sen: Aberdeen Angus, Blonde d'Aquitaine, Charolais, Chiani- ne, Hereford, Limousin, Marchigiana, Maremmana, Piermon- tese, Race Bleue, Romangola en Simmental. 11

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1977 | | pagina 11