Bouwlandgewassen in
Noord-Brabant in 1977
N a een jarenlange teruggang van het bouwlandareaal hebben we in de jaren 1973 en
1974 het omslagpunt gezien. Daarna is het bouwlandareaal weer langzaam gaan stijgen en
we zitten nu weer op het niveau van 1970.
De machineringen in België
komen niet van de grond
E en machine- en arbeidsring is een vereniging van landbou
wers, die - vrij - onderling machines en machine-arbeid uitwis
selen tegen een vergoeding volgens een vooraf vastgestelde
prijzenschaal. Deze vereniging heeft dus geen eigen machines.
Snijmais breidt zich nog uit
In België jaarlijks 25000
ongevallen in de land- en
tuinbouw
stichting public relations land- en tuinbouw
STA NIET TE KIJK OP DE TV
(of waar dan ook)!
Onderstaande cijfers die de oppervlakte in ha. aangeven tonen deze ontwikkeling duidelijk aan.
1960 1970 1973 1974 1976 1977
totaal bouwland
gewassen 160.100 95.100 86.500 86.400 90.000 94.500
De vollegrondsgroenteteeltgewassen zijn in deze en hiernavolgende cijfers niet opgenomen.
Omdat de uitbreiding van het akkerbouwareaal zich uitsluitend afspeelt in het zandgebied,
betekent deze ontwikkeling, dat het graslandareaal terugloopt.
De akkerbouw in Noord-F.rabant is tweeledig, nl. de vaste kern van rond 36.000 ha in het
kleigebied van West-Brabant en bijna 60.000 ha in het zandgebied van Brabant. De uitbreiding in
het zandgebied van het bouwlandareaal is in haar geheel opgeëist door de snijmaisteelt die ook
tussen 1976 en 1977 weer een geweldige "jump" heeft gemaakt. Zowel het grasland als de andere
bouwlandgewassen waren en zijn het kind van de rekening.
Verschuivingen binnen de akkerbouw
an een aantal gewassen die belangrijk zijn of waren geven we hieronder voor een aantal jaren
de oppervlakten in ha.
1960
1965
1970
1973
1976
1977
Tarwe
9.310
12.120
11.550
9.600
8.780
8.300
Gerst
14.120
21.880
22.730
15.290
6.550
7.050
Rogge
43.610
32.350
18.320
7.470
4.140
4.260
Haver
22.340
16.250
4.170
1.210
520
360
Aardappelen
17.460
13.480
15.380
12.160
10.290
10.780
Suikerbieten
15.480
15.860
13.700
15.090
17.730
14.960
Snijmais
-
830
2.180
19.310
35.960
42.540
Deze cijfers tonen de ontwikkeling duidelijk aan. Het graanareaal is zich aan het konsolideren op
20.000 ha. In 1960 was het nog 90.000 ha. Hoofdgewassen zijn tarwe en gerst in het kleigebied
van West-Brabant, daarnaast de rogge in het zandgebied. De haver is praktisch verdwenen.
Aardappelen en suikerbieten zijn bekende gewassen in de gehele provincie. Het areaal aardap
pelen nam wat toe t.o.v. 1976 maar de suikerbietenteelt nam opnieuw af na de topjaren 1975 en
1976.
We zijn hiermee weer op het normale niveau gekomen van rond 15.000 ha. De grote winnaar is de
snijmais die opnieuw met ruim 18% vooruitging. Van dit gewas heeft Brabant bijna 40% van het
landelijk areaal. In het zandgebied van Brabant (60.000 ha) is 40.000 ha beteeld met snijmais,
d.w.z. 2 van iedere 3 ha bouwland is snijmais.
Verwachting tot 1980
O ok aan de onstuimige groei van de snijmaisteelt zal binnen de periode tot 1980 een einde gaan
komen. De droogte van 1976 zorgde voor een extra uitbreiding in 1977. Gezien de dichte
veebezetting op het grasland zijn er ook grenzen aan de vermindering van het grasland. Ook de
granen hebben hun tol betaald.
We verwachten een nieuw evenwicht in het bouwlandareaal van rond 95.000 -100.000 ha. Hiervan
zullen de granen 20.000 ha, de suikerbieten 15.000 ha en de aardappelen 10.000 ha of samen
45.000 ha opeisen. Dezelfde ruimte van 45.000 ha is nodig voor de snijmais.
Het restant is dan over voor graszaad, handelsgewassen en een aantal kleine gewassen.
O ngeveer zeven jaar geleden begon men in België met de
oprichting van z.g. machineringen, die tot doel hadden met
meerdere bedrijven een samenwerkingsvorm te krijgen om de
kosten van de mechanisatie te drukken. Er zijn nu 20 arbeids en
machineringen met 250 aangesloten leden. Handwerk vormt
slechts een gering aandeel in de werkzaamheden. De vier voor
naamste activiteiten zijn grondwerk 17%, precisiezaaien 8% in
kuilen 27% en aanvoeren ll%.Er wordt maar weinig omgezet,
gemeten naar de financiële waarde, per lid nog niet eens 350
gulden. De oorzaken voor het feitelijke mislukken van deze vorm
van samenwerken zit hem in de volgende punten.
1. de onafhankelijkheidszin van de bedrijfsleiders die op ieder
ogenblik en volgens eigen goeddunken over machines wil
len beschikken.
2. het wantrouwen tegenover het gebruik door anderen de
boer denkt dat anderen steeds schade aan de machines zullen
veroorzaken en vreest moeilijkheden bij de regeling.
3. de afschrik voor alle administratieve verplichtingen.
4. de B.T.W.-regeling die op iedere prestatie moet toegepast
worden.
5. de bijkomende mogelijkheid fiscaal belast te worden als
gevolg van meer inkomen langs de machinering.
6. de secretaris van de ring is een lidlandbouwer, wat vaak
remmend werkt. In Duitsland worden beroepsmanagers in
gezet, die betaald worden door de staat en die daarbij door
de staat intensief en systematisch geïnformeerd en gevormd
worden.
7. de ondoordachtheid, waarmee de aankoop van deze machi
nes door sommige boeren geschiedt.
8. het gemak waarmee men op loonwerk een beroep kon doen.
9. de kernvorming bij de samenaankoop van machines, begint
meer belangstelling te krijgen, b.v. een zelfrijdende maïs-
hakselaar in Molenbeersel.
10. gespecialiseerde bedrijven vragen doorgaans machine-ar
beid zonder bereid te zijn zelf te leveren.
O 'ndanks een theoretische nood aan machineringen, geeft een
machinering in Belgische omstandigheden een beperkt resul
taat. Gespecialiseerde bedrijven geven eerder de voorkeur aan
de loonwerker. In bepaalde gewesten met weinig of geen loon-
Ook stress is een oorzaak
O ok in België gebeuren met de regelmaat van de klok onge
vallen met trekkers en landbouwmachines. Weliswaar bestaan er
in België geen officiële statistieken omtrent de hoeveelheid en de
aard van de ongevallen. Toch als men van een voorzichtige ra
ming uitgaat dan gebeuren er jaarlijks zo'n 20 25 duizend
ongelukken. Vijfduizend houden daar een letsel aan over terwijl
voor tweehonderd personen de afloop fataal was. Men heeft ook
getracht om een oorzaak voor deze grote hoeveelheid ongevallen
te vinden, waarbij men tot de volgende gevolgtrekkingen komt.
werk, is de machine- en arbeidsring nochtans een oplossing. De
uitbreiding van het begrip machinering naar gemeenschappe
lijke aankoop en financiering van bepaalde machines kan de
belangstelling voor machineringen vergroten. Verder moeten -
via intensieve voorlichting - een reeks psychologische remmen
overwonnen worden. Aan de staat moet gevraagd worden
maatregelen te treffen om de werking te stimuleren in plaats van
af te remmen.
De machine- en arbeidsringen wat zijn dat?
De leden bezitten individueel machines, waarmee ze bij hun
medeleden werk verrichten als wederdienst voor het werk, dat
zij op hun bedrijf hebben laten doen. of tegen betaling.
de zeer lange werkdagen, waardoor de blootstelling aan het
ongevalrisico vergroot wordt en waarbij de vermoeidheids-
factor een rol gaat spelen.
de zeer grote verscheidenheid van de land- en tuinbouwac-
tiviteit zodat heel wat werkzaamheden uitgevoerd worden
zonder de nodige kennis, zonder het aangepaste materieel en
zonder kennis van de desbetreffende veiligheidsvoorschrif
ten.
het gebruik van machines en werktuigen, waarvoor de land
bouwer meestal geen scholing of opleiding heeft gekregen.
het tewerkstellen - zij het tijdelijk - van jonge werkkrachten
of personen uit andere sectoren.
het produktiviteitsprobleem dat inherent is aan de land
bouw: met minder mensen op het bedrijf steeds meer moe
ten produceren om het landbouwbedrijf draaiende te hou
den, d.w.z. stress.
waartoe dit kan leiden: veehouders (in dit geval pluimveehou
ders) lieten zich voor de tv interviewen en toonden hun bedrij
ven in de veronderstelling mee te werken aan uitzendingen die
een evenwichtig beeld zouden geven van hun werk. Volgens de
betrokkenen hadden de programmamakers hen die indruk ge
geven. Na uitzending bleek evenwel dat ze hadden meegewerkt
aan programma's die het negatieve beeld dat velen van de in
tensieve veehouderij hebben alleen maar zullen hebben ver
sterkt.
Betekent dit nu, dat de ondernemers in deze bedrijfstak er
voortaan beter aan doen de media buiten de deur te houden?
Nee!, zo verklaart de Stichting Public Relations Land- en
Tuinbouw met nadruk. Immers, wie meent nuttig werk te ver
richten en dat goed te doen, behartigt zijn reputatie als hij daar
blijk van durft te geven tegenover de buitenwereld. Alleen be
veelt de Stichting (Het Kleine Loo 440, Den Haag, tel.
070-835704) betrokkenen wel aan om in voorkomende gevallen
kontakt met haar op te nemen. Zij beschikt nu eenmaal over de
nodige kennis en ervaring op dit gebied. Iedereen kan daar
gebruik van maken. En dat kan vooral gewenst zijn als het gaat
om zulke in de publieke opinie zo gevoelig liggende zaken als de
intensieve veehouderij, zeker in het geval van een optreden voor
een, voor wie er voor wordt gehaald, zo kwetsbaar medium als
de televisie.
Niet dat dan succes bij voorbaat verzekerd is, aldus de Stichting.
Aan de intensieve veehouderij kleven tenslotte bezwaren die,
ook al gaat het om zaken die verklaarbaar zijn, niet kunnen
worden weggenomen. Maar wél kan mogelijk worden voorko
men dat men, zonder dat men zich daarvan bewust is, te kijk
komt te staan: op de tv of waar dan ook. Overigens is het, aldus
de Stichting, ook buiten de landbouw heel gebruikelijk dat het
bedrijfsleven het advies van public relationsmensen vraagt als er
voor de buitenwereld moet worden opgetreden.
Een van de grootste knelpunten in de publieke opinie ten aan
zien van de agrarische sektor is de intensieve veehouderij of,
zoals de stedeling dat pleegt te noemen, de bio-industrie. Dat
betekent, dat de betrokken ondernemers de nodige voorzich
tigheid in acht moeten nemen in hun kontakten met de niet-
agrarische pers.
Aldus de Stichting Public Relations Land- en Tuinbouw te Den
Haag in een reaktie op enkele recente televisieprogramma's,
waarin de intensieve veehouderij aan bod kwam en die, omdat
ze de reputatie van deze bedrijfstak bepaald geen goed deden,
nogal wat beroering teweeg hebben gebracht binnen de land
bouw.
De praktijk leert namelijk, aldus de Stichting, dat een aantal
media buiten de landbouw de intensieve veehouderij overwe
gend negatief benadert. Bedoelde tv-programma's ("Onze
wonderlijke wereld" van de NCRV en een uitzending van
"Brandpunt" van de KRO) hebben nog eens duidelijk gemaakt
Het is maar hoe je het laat bekijken!
8