ZAAIEN VAN WINTERTARWE
I n 1977 stonden een aantal percelen winter
tarwe te dicht. Het zaaibed was goed. het zaai
zaad aan de fijne kant. De praktijk heeft daar tè
weinig rekening mee gehouden. Een dichte
stand geeft meer meeldauw, en afrijpingsziek
ten.
D oor het P.A.G.V. werden 3 jaar proeven
genomen met het ras Lely. een zaaizaadhoe-
veelheid van 80 - 90 kg en 160 - 180 kg per ha,
en inzaai rond 1 oktober, 1 november en 1
december.
D e rassenkeuze wordt niet gemakkelijker.
Daarom worden de telers via aparte rassenbe-
richten geïnformeerd. Hier wordt volstaan met
op enkele punten te wijzen. Faktoren als aan
tasting door gele roest en afrijpingsziekten.
maar ook de wintervastheid en de geschiktheid
voor broodbereiding, bepalen de rassenkeuze.
Hoewel het optreden van gele roest moeilijk is
te voorspellen, moet toch rekening worden ge
houden met het optreden daarvan. De aan
dacht moet daarom gericht zijn op rassenkeuze
en rassenspreiding. Zaai bij voorkeur meer dan
één ras per bedrijf uit. -
Wat betreft gele roest zijn de rassen Norda.
Clement en Lely zeer riskant. Weinig riskant
zijn de rassen Arminda, Nautica, Anouska en
Manella. De overige rassen liggen tussen beide
groepen in.
H oewel bij 18% van de ondernemers van een ontsparing
sprake was, bedroeg de spaarquote - de besparing in van het
besteedbaar inkomen - gemiddeld 36%; een indrukwekkende
prestatie.
H oewel men wel kan stellen, dat in 1973 gemiddeld de nor
male intensiteit voor een éénmansbedrijf is bereikt, had niette
min ruim 50% van de bedrijfshoofden nog belangrijke investe
ringsplannen (o.a. in ligboxenstallen) die bij navraag inmiddels
voor een belangrijk deel bleken te zijn gerealiseerd.
onkruidvrij met
"TRIBUNIL
RESISTENTIE TEGEN GELE ROEST NOG KLEINER or. ir. c. j. a.
O
studie
De financiële positie van jonge agrarische ondernemers in
Noord-Brabant5 jaar na de bedrijfsovername
H.
C.A.R. Zevenbergen,
Ing. P.A. den Hollander.
H et teeltonderzoek van wintertarwe heeft de laatste jaren veel aandacht en er zijn
belangrijke vorderingen gemaakt. Problemen als gele roest en afrijpingsziekten zijn
echter nog niet opgelost. Van groot belang is dat de teler de resultaten van het onderzoek
volgt en deze toepast. In dit artikel willen wij op enkele belangrijke punten die in het
najaar van belang zijn de aandacht vestigen.
Zaaibed
en goed zaaibed is belangrijk voor een goe
de opkomst. Wordt het land na aardappelen
gekultivaterd. zorg er dan voor dat verdichte
lagen zijn los gemaakt.
Stagnatie in de waterafvoer kan noodlottig zijn
voor de tarwe. Maak het zaaibed niet te fijn.
vooral op lichte grond geeft dat verslemping.
wateroverlast en verstikking van de korrels.
Hen wat grove ligging is beter dan een te fijne.
Zaaiwijze
aak wordt slordig gezaaid. Men zaait met
de kunstmest strooier, waarbij zaaibanen dik
wijls voorkomen. Het inwerken gebeurt dan
met de kultivator. waarbij soms flinke sporen
worden getrokken. De korrels komen op onre
gelmatige diepte. De dieper gelegen korrels
kiemen wel. doch de opkomst duurt langer, de
plantjes zijn verzwakt, de begingroei is trager,
de uitstoeling en de kwaliteit van de spruiten is
minder en de kans op voetziekte groter.
Bij een proef gaf 7 cm diep zaaien een voet-
ziekteaantasting van 85*? en 3 cm diep zaaien
van 60*7 en zeer oppervlakkig zaaien 30%.
Genomen proeven met breedwerpig en rijen-
zaai gaf het volgende resultaat:
12 cm 25 cm breedwerpig
Opbrengst 77.6 75.9 75.3
Bij veel zaaizaad waren de verschillen kleiner
dan bij weinig zaaizaad. Uit de proeven kan
worden afgeleid dat bij vernauwing van de
rijenafstand minder zaaizaad nodig is.
De resultaten pleiten voor het zaaien met de
zaaimachine op een rijenafstand van 12 cm.
Zaait men een ondervrucht, dan kan beter op
25 cm worden gezaaid.
Standdichtheid
Het onderzoek toont aan dat 150 én 200 kg
zaaizaad per ha geen betrouwbaar verschil
geeft ten opzichte van 100 kg. Met inachtne
ming van de kiemkracht. het 1.000 korrelge
wicht. de zaaitijd en de zaaiomstandigheden
betekent dit dat 100 - 125 kg per ha voldoende
is. Ongeveer 200 planten per m2 is een goed
gemiddelde.
Gebaseerd op rasverschillen in 1.000 korrelge
wicht is op goede gronden van Arminda en
Clement 110 kg zaaizaad per ha nodig. Bongo,
Caribo en Lely 120 kg. Adamant, Manella,
Nautica en Okapi 130 kg en Anouska, Casma,
Cyrano en Norda 140 kg.
Zaait men vroeg onder gunstige omstandighe
den dan moet men een korting toepassen. Bij
late zaai en onder minder gunstige omstandig
heden een toeslag. Die toeslag of korting kan
20 - 30 kg per ha bedragen. Zaaizaadhoeveel-
heden van 180 - 220 kg per ha horen nu wel tot
het verleden.
Zaaitijd
Bij inzaai rond 1 december bleef de opbrengst
gemiddeld 8 - 10% achter. De verschillen in
korrelopbrengst waren kleiner bij gebruik van
veel zaaizaad. Voor de praktijk betekent dit dat
zaaien in oktober het best is. Bovendien blijkt
dat bij late zaai het opbrengstverschil kan
worden verkleind door meer zaaizaad te ge
bruiken. Onder het kopje "standdichtheid" is
daar reeds op gewezen. Het is bekend dat vroeg
gezaaide gewassen vaak zwaarder door schim
mels zijn aangetast.
Rassenkeuzè
Het lijkt dat het gebruik van rassenmengsels
ook mogelijkheden biedt. Tot nu toe is in de
praktijk nauwelijks ervaring met het mengen
van rassen.
Het is in elk geval niet zinvol rassen te mengen,
die vatbaar zijn voor eenzelfde gele roest fysio.
Bovendien zijn er andere beperkingen die een
rol spelen, zoals gevoeligheid voor bodemher
biciden. strostevigheid, bakkwaliteit of ver
uiteenlopende rijptijd. Alleen als men Norda,
Clement of Lely wilt uitzaaien, zou men. om
het bestaande risiko te verkleinen, kunnen
gaan mengen met andere, minder vatbare ras
sen.
Een andere mogelijkheid is het uitzaaien van
een mengras, zoals Tumult. Het is op dit mo
ment niet bekend of hier zaaizaad van be
schikbaar is.
In 't kort
De verbouw van tarwe vraagt steeds
meer een gedegen kennis van de teler.
Om goede opbrengsten te bevorderen,
zal men gerichte teeltmaatregelen
moeten nemen. Uitgaande van een
goed zaaibed behoren hiertoe met
name in de herfst de zaaiwijze, de
zaaizaadhoeveelheid, de zaaitijd en de
rassenkeuze.
Consulentschap in algemene dienst voor planteziekten en onkniidbestrijding in de landbouw
ook dit jaar heeft men helaas maar al te goed kunnen waar
nemen dat het ene tarweras meer door gele roest wordt aangetast
dan het andere. De oorzaak hiervan ligt in het feit dat er ook
binnen de schimmel rassen bestaan, die men gewoonlijk fysio's
noemt. Het tarweras Clement wordt door een andere fysio aan
getast dan het tarweras Lely. Wil een bepaald tarweras worden
aangetast dan moet het bijbehorende fysio aanwezig zijn.
Het is echter wel zo dat één fysio meestal verschillende tarwe-
rassen kan aantasten, maar niet altijd in dezelfde mate. Bij de
bepaling van de mate van resistentie van een tarweras tegen een
bepaald fysio. doet zich een moeilijkheid voor. Als men niet
zeker weet welk fysio op een plant aanwezig is. kan een lichte
aantasting het gevolg zijn van een hoge mate van resistentie of
van het maar beperkt aanwezig zijn van het fysio. Bij het on
langs gepubliceerde advies over rassenkeuze, in verband met
gele roest, is dit een probleem geweest. Het ras Anouska is in
1977 maar weinig aangetast geweest. Er is verondersteld dat dit
te danken zou zijn aan een hoge mate van resistentie. Om deze
reden is het ras Anouska in de categorie van weinig riskante
rassen geplaatst. Uit onderzoekingen van het Instituut voor
Plantenziektenkundig Onderzoek is echter inmiddels gebleken
dat de aantasting van Anouska in de IJsselmeerpolders, het
gevolg is geweest van een in 1977 weinig voorkomend nieuw
fysic. Wanneer dit fysio in de komende jaren veel zou gaan
optreden dan wordt de teelt van dit ras veel riskanter. Men
behoeft hier echter niet door in paniek te geraken. Gezien het
weinige optreden van dit fysio in 1977 is de ontsnappingskans
voor 1978 redelijk groot, zeker buiten de IJsselmeerpolders. In
de advisering van de rassenkeuze behoeft hierdoor verder niets
gewijzigd te worden. De teelt van Anouska blijkt iets riskanter te
zijn. maar is nog steeds redelijk veilig te noemen.
L.E.I.
Toename eigen vermogen
L et Landbouw-Economisch Instituut heeft - aansluitend aan
een onderzoek naar de bedrijfsovername in 1968 - bij 137 jonge
agrarische ondernemers in Noord-Brabant nagegaan hoe de fi
nanciële positie zich in de eerste 5 jaar na de bedrijfsovername
heeft ontwikkeld.
Na de overneming begonnen de meeste ondernemers op de
doorgaans kleine bedrijven de veestapel uit te breiden en de
stallen te vernieuwen. Gedurende de 5-jarige periode nam de
bedrijfsoppervlakte toe met gemiddeld 10% tot 153 ha, terwijl de
bedrijfsomvang, gemeten in standaard bedrijfseenheden, met ge
middeld 57% steeg tot 149 sbe.
De arbeidsbezetting op deze overwegend éénmansbedrijven
bleef daarentegen praktisch gelijk (gemiddeld 1,34 volwaardige
arbeidskracht). Ook de relatief hoge arbeidsinbreng van de
boerin, gemiddeld 30% van een arbeidseenheid, bleef gelijk.
Van de bij het onderzoek betrokken 59 pachtbedrijven werd
gedurende de 5-jarige periode een 20-tal eigenaar.
De bedrijfseconomische balansen per 1-1-1968 en per 1-1-1973
gaven o.a. de volgende gemiddelde bedragen per bedrijf:
1-1 -*68
l-l-'73
toeneming
(in
grond en gebouwen
64.000,-
123.700,-
59.700,-
93)
veestapel
28.800,-
78.000,-
49.200,-
(171)
dode inventaris
8.300,-
22.100,-
13.800,-
(166)
vreemd vermogen op lange termijn
64.800-
93.500,-
28.700,-
44)
eigen vermogen
43.700,-
138.900,-
95.200,-
(218)
Het percentage eigen vermogen verbeterde in genoemde perio
de gemiddeld van 39 tot 56.
In dc periode 1-1 -'68 tot 1-1-'73 nam de gemiddelde waarde van
grond en gebouwen op de eigendomsbedrijven toe van
name vloeide dus voort uit prijsstijgingen van de produktie-
middelen. Doordat de grondprijzen sterker stegen dan de prij
zen van de andere bezittingen kon meer aan zakelijke zekerhe
den t.b.v. leningen voor uitbreiding van de bedrijfsuitrusting
worden geboden.
Indrukwekkend gespaard
Gemiddeld was er dus een sterke verbetering van de financiële
positie. Familieleningen werden geleidelijk afgelost of in
schenkingen omgezet. In de behoefte van vreemd vermogen
werd voor een toenemend deel voorzien door de RABO-banken
(van 57% per 1-1 -'68 tot 69% per 1-1 -'73). Het aandeel van de
leningen van familie verminderde van 40% tot 24%.
Een 3-tal ondernemers is onteigend; een 8-tal wordt door on
teigening bedreigd. Voor 12 komt, volgens henzelf, de voort
zetting van de bedrijfsuitoefening in gevaar door slechte be-
drijfsuitkomsten: een 2-tal heeft het bedrijf reeds gestaakt.
Nog meer investeringen
Oudere boeren hebben - als gevolg van met de jaren afnemende
investeringen in bedrijfsuitrusting en veestapel - een relatief
groter eigen vermogen en relatief meer grond. Voor de onder
zochte groep jonge ondernemers mag worden aangenomen dat
zij in de naaste toekomst hun bedrijf nog verder zullen intensi
veren.
1) Deze publikatie kan uitsluitend worden besteld door over
schrijving van 22,50 op giro no. 412235 ten name van het
Landbouw-Economisch Instituut te Den Haag. Vermeld dient te
worden: "Zend publikatie No. 3.70".
10.800,— per ha op 1-1 -'68 tot 15.400,— op l-l-'73. Gedu
rende deze periode vermeerderde het eigen vermogen met
95.200,— per bedrijf: o.a. als gevolg van besparingen
25.000,— en herwaardering van onroerend goed, veestapel
en dode inventaris f 53.600,— Rond de helft van de toe-
~o