O
Aktualiteiten bij de oogst van
consumptie-aardappelen
N
V
H,
Z owel bij het rooien op een meerijdende
wagen, als bij het lossen van bunkers in een
wagen, kan ernstige knolbeschadiging optre
den door te grote valhoogten. Om beschadiging
door vallen te vermijden, mag de valhoogte
niet groter zijn dan ca. 30 cm. Breng de af-
voertransportband zo diep mogelijk in de wa
gen! Ook tijdens het inbrengen van de aar
dappelen in de bewaarplaats is het zaak op de
valhoogte te letten. Verder kan ook een te hoge
bandsnelheid van transporteurs en boxenvul-
lers tot knolbeschadiging leiden, daar de knol
len hierdoor met grote snelheid op elkaar of op
een hard oppervlak vallen. Een brede, lang
zaam draaiende transporteur verdient dan ook
de voorkeur boven een smalle snel draaiende.
Toepassing van poedervormige kiemrem-
mingsmiddelen op ontvelde, beschadigde of
natte knollen moet sterk worden afgeraden. Dit
leidt tot een beschadiging van de schil die voor
verschillende bestemmingen van de aardappe
len als een ernstig kwaliteitsgebrek wordt aan
gemerkt.
T eneinde de nadelige gevolgen van eventuele
knolbeschadiging, zoals ontstaan van rot en
gewichtsverliezen, zoveel mogelijk te beper
ken, is het toepassen van een zgn. wondhe-
D at de aardappelopslag een bijzonder groot
probleem is, behoeft geen nadere toelichting
meer. Ook het afgelopen seizoen heeft het ver
wijderen van onkruidaardappelen heel wat ex
tra arbeidsuren gekost en - niet of minder
zichtbaar - ziekten veroorzaakt of verergert.
Het is daarom zonder meer noodzakelijk om
waar mogelijk bestrijdingskansen te grijpen.
Zo'n kans ligt er heel duidelijk bij het rooien.
Immers hier ligt de bron van het kwaad: te veel
knollen en knolletjes komen, na door de rooi-
machine te zijn opgenomen, niet in de wagen,
maar weer op de grond terecht.
B
beperk rooiverliezen
voorkom knolbeschadiging
Rooien en kwaliteit
Knelpunten bij transport en
inbrengen in de bewaarplaats
Bewaring
Rooien en aardappelopslag
Waar ontstaan rooiverliezen?
I
PROEFSTATION
PAGV-Lelystad
Ir. C.D. van Loon
a een tweetal jaren met tekorten aan consumptie-aardappelen in West-Europa, ziet
het er thans naar uit dat er dit jaar zowel in eigen land als in onze buurlanden ruim
voldoende aardappelen zullen zijn. In het verleden is gebleken, dat juist in jaren met een
ruime marktvoorziening de kwaliteit in belangrijke mate bepalend is voor de afzetmoge
lijkheden. Afgezien hiervan kan een goede kwaliteit ook een prijsvoordeel opleveren. Een
dergelijke uitbetaling naar kwaliteit begint hier en daar op gang te komen.
Aardappelopslag is een irriterend onkruid.
Blauwgevoeligheid vooraf bepalen
ooral tegen de achtergrond van vergroting
van de afzetmogelijkheden is het dit jaar zaak
om extra aandacht aan de kwaliteit te besteden.
Tijdens rooien, transport en inbrengen in de
bewaarplaats kunnen bij aardappelen bescha
digingen optreden als vleeswonden, barsten,
ontvellingen, rooierslag en "blauw". Met name
rooierslag(onderhuidseverkleuring)en"blauw"
gebreken welke niet kunnen worden uit
gelezen, kunnen de waarde van een partij zo
wel voor verse consumptie als voor industriële
verwerking, tot b.v. frites, sterk verlagen. Zoals
bekend, kan men de blauwgevoeligheid van
een partij aardappelen aan een monster, dat na
doodspuiten van het gewas is genomen, laten
vaststellen.
Dit kan onder meer gebeuren bij de Keurings
diensten Delta-Nederland en Noordzeepolders
(kantoor Alkmaar) van de NAK; ook verschil
lende handelsbedrijven beschikken over appa
ratuur om deze bepaling uit te voeren. Kent
men de blauwgevoeligheid van een partij, dan
kan men het rooien, de bewaring en het tijdstip
van afzet hierop afstemmen.
Andere nadelen van knolbeschadiging zijn: de
grotere kans op aantasting door gevaarlijke
knolziekten als Fusarium en grotere gewichts
verliezen tijdens de bewaring.
Een heel andere zaak welke eveneens aandacht
vraagt bij de oogst is het beperken van rooi
verliezen. om daarmee voor het volgend jaar
aardappelopslag zoveel mogelijk tegen te gaan.
Zorg voor een dikke schil
et spreekt welhaast vanzelf, dat een dikke
schil de knol beter beschermt tegen beschadi
gingen dan een dunne. Zolang een gewas groeit
is de schil slechts heel dun. Echter zodra het
loof hetzij natuurlijk hetzij na doodspuiten is
afgestorven, begint de schil zich flink te ver
dikken. Voor het vormen van een voldoende
dikke schil heeft de knol na doodspuiten min
stens twee weken (in geval van een nog erg
groen gewas wel drie weken) nodig. Daar men
als regel niet alle aardappelen binnen een paar
dagen kan rooien, is het ook niet nodig om de
gehele oppervlakte in een keer dood te spuiten.
Nog mooi groene gewassen kunnen vooral in
de eerste helft van september nog flink produ
ceren. Rekening houdende met o.a. grond-
schadigbaarheid van de aardappelknol zeer
sterk toe. Met name bij temperaturen lager dan
5 gr. C, die in de aardappelrug voorkomen na
nachtvorst, is de knol zeer gevoelig voor rooi-
beschadiging en blauw. Na nachtvorst doet
men er dan ook goed aan om 's morgens vroeg
niet direkt met rooien te beginnen, maar enkele
uren te wachten tot de grondtemperatuur weer
wat is opgelopen.
lingsperiode, direkt na het vullen van de be
waarplaats, erg belangrijk. Door aardappelen
welke droog zijn binnengereden de eerste 10
14 dagen zo weinig mogelijk te ventileren (al
leen zo nu en dan een paar uur voor luchtver
versing) bereiken we dat zowel de temperatuur
als de luchtvochtigheid in de hoop hoog blij
ven. Onder deze omstandigheden treedt een
snelle verkurking van de wonden op, waardoor
gevaarlijke knolziekten niet of veel minder ge
makkelijk de knol kunnen binnendringen.
Als de aardappelen nat, met veel vochtige
grond binnenkomen of wanneer er rot in de
partij voorkomt, moet uiteraard direkt met
ventileren worden begonnen. Een snelle dro
ging is dan gewenst. Als de aardappelen lange
tijd in de natte grond hebben gezeten kan de cel
spanning sterk oplopen - de knollen voelen dan
hard aan - waardoor de blauwgevoeligheid
groot is. Direkt veel ventileren kan er dan voor
zorgen dat de celspanning afneemt en daarmee
ook de blauwgevoeligheid.
Het is opvallend dat er in de praktijk zulke
grote verschillen voorkomen tussen bedrijven
voor wat betreft aantallen opslagplanten per
ha. Vaak is dit terug te voeren op verschil in
zorgvuldigheid bij het rooien.
soort, rijpheid van het gewas en rooicapaciteit
kan men dan ook in het tijdstip van doodspui
ten een spreiding aanbrengen.
Vermijd opstoppingen en bekleed rooiketting
O pstopping in de machine ten gevolge van
ophoping van loof en onkruid doen de kans op
knolbeschadiging sterk toenemen. Bovendien
vormen opstoppingen een bron van rooiverlies.
Loofklappen is daarom, vooral bij gewassen
met veel loof, vaak noodzakelijk. Uiteraard
kan loofverwijdering ook plaats vinden door
middel van looftrekken. Het doodspuiten komt
dan te vervallen. Echter het aantal looftrek-
machines - hoewel de laatste paar jaar flink
toegenomen - is nog beperkt.
Vooral onder droge omstandigheden, als het
niet mogelijk is om voldoende grond op de
ketting te houden, is bekleding van de staven
van de rooiketting bijzonder belangrijk. On
derzoek heeft vele malen aangetoond, dat on
derhuidse beschadigingen vooral op de rooi
ketting ontstaan.
Geeft een hoge rijpsnelheid altijd de meeste
beschadiging?
E» en bijzonder belangrijke maatregel om bij
het rooien beschadiging te beperken, is het
toepassen van de juiste verhouding tussen rijs
nelheid en kettingsnelheid van de rooier.
Hierbij geldt, dat de omtreksnelheid van de
rooiketting iets groter moet zijn dan de rijsnel
heid. Dit is het geval, als de ketting bijna geheel
vol ligt met aardappelen en grond, terwijl de
knollen nog juist snel genoeg worden afge
voerd om geen verstopping te veroorzaken.
Vaak zien we in de praktijk dat de rooiketting
te snel draait. In zo'n geval kan men, afhanke
lijk van de omstandigheden, op tweeërlei wijze
verbetering bereiken.
bij goed zeefbare grond de trekker in een
hogere versnelling laten rijden;
door een andere versnelling op de rooier te
kiezen resp. door het verwisselen van tand
wielen of V-snaarschijven de snelheid van
de rooiketting terug te brengen.
Een lage rijsnelheid kan bij een te hoge om
treksnelheid van de rooiketting veel meer be
schadiging tot gevolg hebben dan een relatief
hoge rijsnelheid bij een daarop aangepaste
kettingsnelheid.
Oppassen met rooien na nachtvorst
B ij lage grondtemperaturen neemt de be-
De valhoogte van de knollen mag niet meer dan dertig cm. bedragen.
Enkele veel voorkomende oorzaken van en plaatsen waar rooiverlie
zen optreden zijn de volgende:
doorval door rooiketting en transportkettingen
doorval bij loofrollen of bij andere loofafvoersystemen
beschadigde transportkettingen (uit elkaar gebogen spijkers)
te vroeg of te laat uit- resp. inzettten
te ondiep afgestelde rooischaren
uit elkaar gereden ruggen
tussen afvoertransporteur en wagen onnauwkeurig rijden
Hóe rooiverliezen beperken?
n een paar woorden gezegd: door zorgvuldig
werken met een goed afgestelde machine. Op
enkele aspekten hiervan willen we nog even
nader ingaan.
Opstoppingen in de rooimachine ten ge
volge van loof en onkruid kunnen een bron
van veel verliezen zijn. Door loofklappen of
looftrekken kunnen deze problemen wor
den vermeden.
Juiste diepte-afstelling van de rooischaren.
De spijlenafstand van de rooiketting moet
zo klein mogelijk worden gekozen. Deze
varieert in de praktijk van 28-42 mm. Het
zal duidelijk zijn dat bij een spijlenafstand
van 42 mm veel meer knollen doorvallen
dan bij een afstand van 28 mm. Onder dro
ge omstandigheden en op lichte, goed zeef
bare grond kan met een kleine spijlenaf
stand worden volstaan. Grote spijlenaf
standen kunnen nodig zijn op zware grond
en vooral onder ongunstige omstandighe
den. Van een bestaande rooiketting kan
men de spijlenafstand verkleinen door be
kleding van de staven. Deze maatregel gaat
bovendien knolbeschadiging tegen. Men
kan ook. afhankelijk van de omstandighe
den, een verschillende ketting omleggen.
Voor sommige typen rooiers is dit een erg
omslachtige en tijdrovende zaak en daar"
door moeilijk uitvoerbaar. Er zijn echter
ook machines, waarbij het omwisselen van
een rooiketting op eenvoudige wijze, in een
paar uur tijd is uit te voeren.
Het kriel kneuzen
ehalve de hierboven genoemde maatregelen
begint er een ontwikkeling op gang te komen
om rooimachines te voorzien van opvang/
kneus- en kneusinrichtingen voor verliesknol-
len. Vooral op lichtere gronden kan dit soort
apparatuur betrekkelijk eenvoudig zijn en wel
licht in de komende jaren een toenemende bij
drage leveren tot de oplossing van het aardap
pelopslagprobleem.
Duidelijk is wel, dat we er alleen met een enkele
strenge winter niet komen. Dit biedt slechts
tijdelijk soulaas. Volgt hierop weer een zachte
winter, dan is het probleem weer bijna even
groot als tevoren.
11