LEGHENNEN EN B.T.W. E rg vaak kom je in de praktijk uitspraken tegen, die de zaak zo simpel stellen, dat het te mooi is om waar te kunnen zijn. Als je meer investeert in hok en inventaris als een bepaald bedrag, b.v. 150.000,— dan moet de keuze zus of zo zijn. Zo eenvoudig is het niet, sterker nog, er is geen vuistregel voor te geven. Er zijn zoveel omstandigheden, die per bedrijf variëren, dat alleen op het individuele bedrijf gerichte berekeningen uitsluitsel kunnen geven. Z oals U weet, kan alleen voor minstens 5 jaar voor de B.T.W. gekozen worden (opteren). Dit brengt met zich mee, dat over die jaren dan ook berekeningen gemaakt moeten worden. In wezen komt het er op neer, dat de opbrengsten en kosten over die jaren getaxeerd moeten worden. Zoals U begrijpt, kan er dan uitge gaan worden van normen die achteraf altijd wel een kleine afwijking zullen geven. Om het geheel duidelijk te maken zullen wij een voorbeeld uitwerken. Dubbelteelt snijmais/groenvoedergewassen voorlopig geen sukses D oor het Proefstation voor de Akkerbouw en de Groenteteelt in de Vollegronc^is een onderzoek ingesteld naar de mogelijkheden van dubbelteeltei^van een wintervoedergewas gevolgd door snijmais. Snijrogge, Italiaans raaigras of een mengsel van beiden werd als wmterteelt gezaaid. Daarna werd dan mais ingezaaid. Deze dubbelteelten zouden een grotere voederopbrengst per ha geven. Toch zitten aan een dergelijke opzet nogal wat haken en ogen. Niettemin is dit systeem in de aandacht gekomen door de extreme droge zomer van vorig jaar, toen naarstig werd gezocht naar andere methoden om zoveel mogelijk ruwvoer te kunnen winden. D< In 't kort Beschouwing Consulentschap voor de Varkens- en Pluimveehouderij te Tilburg, A.G. Wijgergangs O ver de B.T.W. in de landbouw is al heel wat gepraat en geschreven. Of hierdoor een duidelijk beeld is geschapen, blijft echter nog steeds de vraag. Vooral van specifieke bedrijven komen over deze materie nog steeds erg veel vragen. Meestal ingegeven door de gedachten aan uitbreidingen, die uiteraard gepaard gaan met investeringen. In dit artikel wil ik graag wat dieper ingaan over hetgeen gewogen moet worden in de leghennenhouderij. Geen vuistregel Minstens 5 jaar Investering Hok voor 10.000 leghennen op batterijen. Hok inventaris 10.000 a 20,— inkl. 18% B.T.W. 200.000,- a) aftrekbare voordruk 18/118 x 200.000,— 30.500,— Aankoop hennen 5 jaar Uitgangspunten: legperiode leegstand 16,5 maand aankoop (10.000 x 5) x 12/16,5 36.400 stuks a 9,— (22- weeks) inkl. B.T.W. 327.600,- b) aftrekbare voordruk 4/104 x 327.600,— 12.600,— Voerkosten Uitgangspunten: voederkonversie W.L. 2,55 voerprijs/ 60,— per 100 kg Voer (10.000 x 47,2 kg x 0,60) x 12/16,5 206.000,- B.T.W. 4/104 x 206.000,- 7.900,- c) verschuldigde B.T.W. in 5 jaar 39.500,— Voor het runnen van een bedrijf zijn bovenstaande kosten nog niet kompleet. Overige kosten Onderhoud gebouwen installatie: per jaar B.T.W. voordruk 1% 2% 3.000 18/118 460 elektra en water 2.000 18/118 300 algemene kosten 4.000 gem. 10% 400 1.160- d) in 5 jaar: 5 x 1.160,- 5.800,- Opmerkingen Bij bovenstaande berekening behoeven geen rentekosten te worden opgenomen, daar hierover geen B.T.W. geheven wordt. Bij de algemene kosten valt een gedeelte onder het 4%-tarief; daarom is hiervoor een gemiddelde van 10% aangehouden. Wij hebben de kostenkant bekeken. Als wij nu nog de op brengsten bepalen, kan het geheel afgesloten worden. Op leg- bedrijven worden, als wij de mest buiten beschouwing laten, de opbrengsten bepaald door de eieren en de slachtkippen. Opbrengsten Eieren (10.000 x 18,5 kg) x 12/16,5 134.500 kg k f 2,25 302.600.- Slachtkippen (90% x 1,7 kg x 10.000 a 1,10) x 12/16,5 12.200,- totaal 314.800,- Voor de berekening van de B.T.W. over de eieren en deslacht- opbrengst, kunnen wij niet met het 4%-tarief uit de voeten. Voor niet-opterende landbouwers is nl. voor geleverde produk- ten een extra B.T.W.-kompensatie van 0,7% vastgesteld. Deze regeling geldt als de levering aan vaste afnemers geschiedt, die zelf tevens wel B.T.W.-plichtig zijn. Wij gaan even terug naar de opbrengsten. Deze waren aan eieren en slachtopbrengst 314.800 per jaar. Verschuldigde B.T.W. 4,7/104,7 x 314.800 14.100 e) B.T.W. in 5 jaar 70.500,— Als alles op een rijtje wordt gezet, ontstaat de volgende verge lijking: Aftrekbare voordruk a) investering hok en inventaris b) aankoop hennen c) voerkosten d) overige kosten totaal e) verschuldigde B.T.W. voordeel bij opteren 30.500,- 12.600,- 39.500,- 5.800,- 88.400,- 70.500,- 1,7.900,- 1 n deze berekening komt een duidelijk voordeel naar voren voor de opterende, nl. in 5 jaar 17.900,— wat per jaar ruim 3.500,— is. Een bijkomend voordeel is de lagere investering van 18% in hok en inventaris. In ons voorbeeld een bedrag van ruim 3.— per hen, nl. totaal 30.500,- Hieruit ontstaan natuurlijk financieringsvoordelen, zoals de lagere rente dit dui delijk maakt. Naast deze voordelen zijn er ook nadelen; elke medaille heeft 2 kanten, zoals U weet. De extra administratie kosten ïs-zo'n nadeel. Deze zullen 500,— a 600,— per jaar bedragen. Dat ook de investeringsaftrek lager uit zal vallen, is eveneens logisch. Het vervelende van het uitgewerkte voorbeeld is echter, dat het in de praktijk bijna nooit opgaat. Het voorbeeld is alleen bruikbaar wanneer een adspirant-pluimveehouder een bedrijf wil gaan beginnen. Als er sprake is van uitbreiding op een bestaand bedrijf moeten er nog andere berekeningen ge maakt worden. Ook als er andere landbouwaktiviteiten op een bestaand bedrijf aanwezig zijn, kunnen wij hieraan niet voorbij gaan. Zulke berekeningen tonen meestal aan, dat de eventuele voordelen veel geringer zijn. Zo wordt de uitkomst geheel an ders als wij op een bestaand legkippenbedrijf met 10.000 leg hennen met 10.000 stuks gaan uitbreiden. Met het voorbeeld in de hand is dit snel te berekenen. Bestaand legkippenbedrijf van 10.000 stuks uitbreiding met 10.000 stuks aftrekbare B.T.W. voordruk a) investering hok en inventaris b) aankoop hennen (2x 12.600,— c) voerkosten (2x 39.500,— d) overige kosten (2x 5.800,— verschuldigde B.T.W. eieren en slachtkippen in 5 jaar (2x 70.500,- voordeel bij opteren 30.500- 25.200.- 79.000,- 11.600,- 146.300,- 141.000,- 5.300,- Het voordeel is hier echter maar 700,— per jaar. Dit is zo gering, dat het waarschijnlijk geheel verdwijnt door de extra administratiekosten. Bij de reeds genoemde nadelen zal in zo'n geval meestal niet voor de B.T.W. gekozen worden. H et is duidelijk, dat niet alleen de hoogte van de investering van belang is. De omstandigheden op het bedrijf zijn veel meer bepalend. Dit blijkt uit de uit gewerkte voorbeelden: Uitbreiding met leghennen op een bedrijf met andere landbouwaktiviteiten geeft ui teraard dezelfde uitkomsten. Steeds moet bedacht worden, dat de 0,7% extra B.T. W. -kompensatie voor niet-opterende landbouwers een zware stempel drukt. Als U nl. voor de B. T. W. -regeling kiest, krijgt U deze 0,7% prijzentoeslag niet. In het laatste voorbeeld vormt dit een bedrag van liefst f 44.000,—voorwaar geen kleinigheid. Naast dit prijsnadeel spelen de reeds genoemde extra administratiekosten en o.a. de lagere investeringsaftrek een rol. Bij plannen om een reeks investeringen in de komende jaren te gaan plegen, zullen weer andere berekeningen opleveren. Deze zullen zich dan over een groter aantaljaren dan 5 jaar uitstrekken. A Is voorbeeld krijgen wij een berekening over 7 jaar als er in 1977 en 1979 geïnvesteerd wordt. De regel is nl. dat er geen B. T. W. naar de fiskus terug moet als de volle 5 jaar na de laatste investering verstreken is. Wil men eerder ophouden, dan zal van ieder jaar 1/5 van de B.T.W. op hok en inventaris terug worden gevorderd. V In de praktijk zal dubbelteelt voornamelijk voorkomen op percelen waar ieder jaar mais wordt verbouwd. Afhankelijk van de oogsttijd van de mais zal het voorgewas niet ieder jaar tijdig kunnen worden gezaaid. Hierdoor wordt het resultaat van de dubbelteelt extra jaarafhankelijk. Voorts moet bedacht worden dat bij het inkuilen van het voorgewas extra veel konserveringsverliezen optreden. Door het mogelijk later zaaien van de mais zal ook bij dat gewas niet aan konserveringsverlies zijn te ontkomen. Recente IMAG publikaties suggereren een meeropbrengst aan netto zetmeelwaarde/ha van 20% en aan netto-vre/ ha van 50%. Anderen echter komen tot heel wat minder optimistische konklusies. NADELEN e oogstzekerheid na een wintergewas wordt minder. Door later zaaien zal in bepaalde jaren de rijping moeilijker verlopen. Het voorgewas laat ook een drogere grond achter waardoor de kans op opkomst moeilijkheden en latere droogteschade zal kunnen toenemen. Om het een en ander nader te onderzoeken is door het PAGV en het C.R. te Hengelo vorig jaar een onderzoek verricht. Hierbij heeft men 20 percelen intensief gevolgd. De konklusies zijn voorlopig nog niet zo dat onvoorwaardelijk door de praktijk dit systeem kan worden toegepast. Tot nu toe kan men de volgende aanbevelingen en konklusies berichten. AANBEVELINGEN Bij een dubbelteelt van voedergewassen zoals snijrogge/Ita- liaans raaigras gevolgd door snijmais dient zo min mogelijk op de netto-voederopbrengst van de snijmais te worden toegege ven. Daartoe moet de mais zo vroeg mogelijk, doch uiterlijk op half mei gezaaid worden. Tijdige inzaai van mais betekent een vroege oogst van het voorgewas. Daartoe moet dit voorgewas op tijd, d.w.z. in sep tember, gezaaid worden. Voor Italiaans raaigras is half septem ber een gunstige zaaitijd om vroeg voorjaarsgewas te krijgen. Snijrogge kan iets later worden gezaaid. De periode tussen de oogst van het voorgewas en de inzaai van de mais moet zo kort mogelijk zijn. Bij stalvoedering van het voorgewas is het gunstig om op het al geoogste deel uiterlijk begin mei mais te zaaien. Bij late zaai van de mais moet bij voorkeur geen laatrijpend ras worden gekozen. KONKLUSIES De opbrengsten van voorgewas en snijmais hebben weer be vestigd dat de vochtvoorziening erg belangrijk is voor de op brengst van de snijmais. Naarmate de opbrengst van het eerste gewas in 1976 hoger was, lag de opbrengst van het tweede gewas in nog sterkere mate lager. Van een wintervoedergewas is in april al een redelijk hoge tot hoge voederopbrengst te verkrijgen. Bij vervoedering van grote hoeveelheden per dier vraagt - met het oog op kopziektegevaar - de magnesiumvoorziening van het vee extra zorg. De bedrijfsomstandigheden bepalen of een dubbelteelt van voedergewassen gunstig is. Van groot belang zijn de netto-voe deropbrengsten en de extra kosten ten opzichte van alleen snij mais telen. De periode tussén laatste oogstdag van het voorgewas en de inzaai van de mais was rijkelijk lang (gemiddeld zeven dagen). Gezien het droogterisiko voor het maisgewas is op droogtege- voelige gronden weinig perspektief van deze dubbelteelt te ver wachten. Het rapport is verkrijgbaar bij het Proefstation voor de Akkerbouw en de Groenteteelt in de Vollegrond, Edelhert- weg 1, Lelystad, door storting van f 5,-op giro 2249700 met vermelding van het rapportnummer 3. 9

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1977 | | pagina 9