I Jaarverslag 1976 ONI)BltWIJS NOTITIE'S L N. Proefstation voor de Akkerbouw te Lelystad V„> De schoolopleiding van de Landbouwers in Zeeland N u wordt beweerd dat het opleidingsniveau van de landbou wers in de komende jaren gezien de belangstelling voor het landbouwonderwijs sterk zal vooruitgaan. Voor Zeeland durf ik dat te betwijfelen! Wij ontvingen het jaarverslag over 1976 van het Proefstation voor de Akkerbouw te Lelystad. De inhoud heeft betrekking op onderzoekaktiviteiten in de akkerbouwsektor vóór de per 30 december 1976 tot stand gekomen fusie. Dit boekje van ongeveer 90 bladzijden is daarom de laatste pubiikatie die als een uitgave van genoemd Proefstation verschijnt. Het kan worden besteld door 10,— over te maken op giro 2249700 van het PAGV. Edelhertweg 1 te Lelystad, onder vermelding van: P.A. - jaarverslag 1976. Per afdeling geeft dit jaarverslag een overzicht van het onderzoek in 1976. Zo schenkt de afdeling Bedrijfssynthese bijvoorbeeld aandacht aan het grondgebruik in akkerbouwgebieden. Uit deze bijdrage blijkt o.m. dat bouwplannen met een groot aandeel aardappelen en bieten de hoogte rentabiliteit van het gemiddelde gei'nvesteerde vermogen geven. De rentabiliteit is bij een vaste oppervlakte per man: geen hakvruchten 0% 1/6 hakvruchten 3 tot 4% 2/6 hakvruchten 5 tot 7% 3/6 hakvruchten 9 tot 10% 4/6 hakvruchten 10 tot 11% Bij een optimale oppervlakte per man kan een aandeel van 3/6 hakvruchten een iets beter re sultaat geven dan een aandeel van 4/6 hak vruchten in het bouwplan. Daarnaast is behal ve de intensivering de oppervlakte in ha per man een belangrijke faktor voor een hogere rentabiliteit. De volgende tabel geeft de relatie tussen het aantal ha's per volwaardige ar beidskracht en de bijbehorende arbeidskosten, werktuig- en loonwerkkosten en de totale be- werkingskosten in 1974/75. De hoge bewer- kingskosten per ha bij kleinere oppervlakten per man worden nagenoeg geheel veroorzaakt door de hogere arbeidskosten per ha. De gel- dopbrengsten per ha liepen bij een kleinere oppervlakte per man weinig uiteen. arbeids- werktuig-en ha per kosten per loonwerk vak ha kosten per ha totale bewer- kingskosten per ha 15,6 21.1 25.6 25.7 26.6 30,0 1.779 1.289 1.090 1.086 977 904 759 908 908 910 933 856 2.538 2.197 1.998 1.996 1.910 1.760 vak volwaardige arbeidskracht Bron: LEI 1974/75 Uit deze gegevens blijkt weer eens te meer dat akkerbouwbedrijven uit een oogpunt van la ngere bewerkingskosten over een vrij grote op pervlakte cultuurgronden per man moeten be schikken. Als volledig bodemgebonden be drijfstak kampt de akkerbouw nog steeds met onvoldoende mogelijkheden tot oppervlakte vergroting per bedrijf en per man. Vervolgens wordt aandacht besteed aan het Wel of niet oogsten van graanstro Het aanbod van graanstro is in de periode 1961-1975 be langrijk verminderd, voornamelijk als gevolg van de daling van het graanareaal. De vraag naar graanstro is in dezelfde periode eveneens belangrijk gedaald. Vooral de rundveehouderij en de strokarton- en papierindustrie vragen minder stro. Gebleken is dat in de jaren 1972, 1973 en 1974 resp. 8%, 70% en 5% van het graanstro niet geoogst is. De prijzen in augustus zijn in sterke mate bepalend voor de hoeveelheid niet ge oogst stro. De stroprijzen im de maaifden no vember t/m april houden verband met de stroproduktie per ha. De schommelingen in het jaarlijkse aanbod worden veroorzaakt door een fluctuatie van de graanstroproduktie tussen 3.000 en 4.000 kg pet ha. Uit een studie is ge bleken dat voor bedrijven met een overwegend graanbouwplan voor gelijke bedrijfsuitkom- sten bij het hakselen en persen van stro de prijs per ton moet liggen tussen 55,— en 79,— De variatie is afhankelijk van een meer of minder ruime arbeidsbezetting. Op basis van meerjarige proefveldresultaten mag van een regelmatige strobemesting t.o.v. groenbemes- ting in het algemeen geen verhoging van de opbrengsten van de gewassen worden ver wacht. Betreffende de rentabiliteit van beregening die de vorige droge zomer zo in de belangstelling stond wordt het volgende opgemerkt. De afge lopen jaren zullen veel akkerbouwers zich me de gezien de optredende droogte hebben afge vraagd of beregening op hun bedrijf rendabel is. Voor matig lichte zavel tot lichte kleigrond zijn enige berekeningen uitgevoerd, waaruit samengevat het volgende bleek: Om een optimale kg-ppbrengst te verkrijgen moet voor consumptie-aardappelen gemiddeld per jaar 1 a 2 maal worden beregend. Dit be tekent dat in een jaar als 1976, dat gemeten naar het neerslagtekort gedurende het groei seizoen slechts één keer in de honderd jaar of nog minder voorkomt, 5 a 6 maal beregend moet worden en in andere jaren soms in het geheel niet. Berekend is dat de gemiddelde opbrengstver hoging van consumptie-aardappelen bij een consequent toegepaste beregening, afhankelijk van de grondsoort, 4 tot 6 ton per ha kan be dragen (Dit betekent wel, dat dan in een jaar als 1976 een opbrengstverhoging van 17 tot 20 ton behaald moet worden.) Voor een bedrijf van 46 ha met 11,5 ha con sumptie-aardappelen die met een haspelauto maat (capaciteit van 35 m3 per uur) gemiddeld. 1,2 keer per jaar beregend worden, bedragen de totale beregeningskosten ca. 6.200,— per jaar. Hierbij zijn geen extra kosten voor de verkrijging van het water^gerekend. Voorts is er van uitgegaan dat de betrekkelijk geringe hoe veelheid extra arbeid die nodig is, door de vaste arbeidsbezetting kan worden geleverd. De kos ten per beregende ha bedragen in dit geval 535,— Om deze kosten goed te maken zal de gemiddelde opbrengstverhoging van de con sumptie-aardappelen, uitgaande van een prijs van 19 cent per kg, minimaal ca. 3 ton moeten bedragen. Deze minimale opbrengstverhoging geldt uiteraard alleen bij de hier gegeven aard appelprijs en oppervlakte consumptie aard appelen. Bij een hogeft prijs kan met een geringere minimale opbrengstverhoging wor den volstaan. Een kleiner areaal aardappelen zal de vaste kosten per ha doen toenemen met als gevolg dat de hier berekende grens van 3 ton hoger zal liggen. Door de afdeling Technisch Onderzoek in Be drijfsverband wordt o.a. ingegaan op de uit komsten van het vruchtwisselingsonderzoek; de continuteelt van rooivruchtenhet vraag stuk van de aardappelopslag; de invloed van drijfmest op produktie en kwaliteit van suiker bieten; alsmede op dudbelteelten met voeder gewassen en vollegronds groentegewassen. De afdeling Teeltonderzoek behandelt bij het gewas aardappelen o.a. het bewortelings- en het virusonderzoek, alsmede de mogelijkheden die kunnen'leiden tot een grotere vermeerde- ringsfaktor van gezond pootmateriaal. Bij wintertarwe en wintergerst wordt aan ziekte bestrijding en stikstofbemesting aandacht be steed. Bij een aantal stoppelgewassen bleek dat de nawerking van op mais gespoten Atrazin sterk wordt bei'nvloed door de methode van grondbewerking. Ten aanzien van het in 1976 gestarte onderzoek met groentegewassen noe men wij het standruimte-onderzoek bij veld- bonen en tuinbonen en de invloed van plant- getal en oogsttijdstip op produktie en sortering van winterpeen. Bij het aardappelbewortelingsonderzoek is vooral aandacht besteed aan het effekt van grondverdichting door berijden en ploegzool in de bouwvoor op de beworteling en de groei van het gewas waarbij tevens kunstmatige berege ning tussen de ruggen met "gietdarmen" werd betrokken. De tabel geeft de invloed weer van verdichtingen, bij wel en niet beregenen, op de ontwikkeling en produktie van aardappelen (ras. Bintjef vervolg op pag. 13 Het niet-verdichte objekt heeft bij deze proefrooiing duidelijk meer opgebracht (ras: Bintje). Onder redaktie van L. Anderson uisterend naar de feestredes bij de viering van het 100 jarig bestaan van het Landbouwonderwijs en in de kranten de grote belangstelling voor de landbouwscholen lezend, zou men tot de konklusie kunnen komen dat elke landbouwer wel landbouw onderwijs zal hebben gevolgd. Helaas wijzen de cijfers uit dat dit niet het geval is. Volgens de meitelling 1975 van het C.B.S. zijn er in Zeeland ruim 5000 agrarische bedrijven waar de landbou wer als hoofdberoep de landbouw uitoefent. Alle part-time boeren en bedrijven met een bedrijfsleider laten we buiten be schouwing. Van deze 5000 zelfstandige landbouwers heeft slechts 1,2% een hogere landbouwopleiding gevolgd, 27,9% een middelbare agrarische school, 44,7% een lagere agrarische school, een vakschool of kursussen en 26,2% heeft geen land- bouwopleiding gevolgd. Als we uitgaan van de stelling die ge lukkig ook door de landbouworganisaties wordt onderschreven dat een ondernemer, zeker in de toekomst, minimaal een mid delbare landbouwschool moet hebben gevolgd, dan stellen de cijfers teleur. Immers nog geen28% van de huidige ondernemers in Zeeland heeft zo'n opleiding gevolgd. Vanzelfsprekend zijn er onder deze 5000 landbouwers ook veel oudere boeren die vroeger niet de kans hebben gekregen om naar een landbouw school te gaan omdat ze direkt na de lagere school thuis moesten meelu pen. Ze waren onmisbaar! De s i-itie in Zeeland is trouwens nog veel gunstiger dan in overig Nederland. Gemiddeld heeft slechts 15,6% van de zelf standige ondernemers in Nederland een middelbare agrarische opleiding gevolgd. In Zuid-Holland is het slechts 7,4% en in N.-Brabant 14,6%! Laten we de Flevo— en Noordoostpolder buiten beschouwing waar de opleidingsgraad van de onderne mers zeer hoog is, dan volgen Zeeland en Groningen met res- pektievelijk 27.9 en 25,7%. Stel dat voor de genoemde 5000 bedrijven eens in de 30 jaar een opvolger nodig is, dan betekent dit dat er per jaar gemiddeld 5000 :K ca. 170 jonge boeren nodig zijn. Zouden we een middelbare landbouwschooldiploma als voorwaarde stellen dan houdt dit in dat per jaar 170 leerlingen gediplomeerd zouden moeten worden. Leerlingen die dan ook nog allemaal boer zouden moeten worden. In 1977 werden er 40 leerlingen te Goes gediplomeerd waarvan 32 denken landbouwer te worden. De laatste 10 jaren werden er gemiddeld 33 leerlingen per jaar gediplomeerd die dachten boer te worden. Inklusief de geslaagden van de school te Schoondijke en van de nu opgeheven scholen te Hulst en Middelburg. Ne men we deze 10 jaar als maatstaf dan leiden de middelbare, landbouwscholen in Zeeland dus voor 33 x 30 ca. 1000 be drijven een opvolger op. Dit is slechts voor 20% van de reeds genoemde 5000 bedrijven! Teveel jonge mensen worden nog boer zonder landbouw schoolopleiding I aar aanleiding van het bovenstaande wil ik de volgende kon- klusies trekken: 1. Het opleidingsniveau van de Zeeuwse boeren zal in de ko mende jaren niet stijgen maar zelfs dalen. Immers van de huidige landbouwers heeft 27,9% een middelbare landbouw schoolopleiding en uitgaande van de laatste 10 jaar leiden de middelbare landbouwscholen slechts voor 20% van de bedrij ven een opvolger op. Deze voorspelling hoeft niet uit te ko men want een aantal bedrijven zal in de toekomst misschien verdwijnen. Dat 100 - 20 80% van de bedrijven zal verdwij nen gelooft niemand. 2. Van de landbouwscholen te Goes en Schoondijke, maar ook van o.a. de landbouworganisaties is het de taak om er voor te zorgen dat een groter van de toekomstige boeren een ho gere of middelbare landbouwschool gaat bezoeken. 3. Bij alle veranderingen in het onderwijs dienen we er goed op toe te zien dat de Zeeuwse landbouwscholen zich in de eerste plaats blijven richten op de opleiding van de toekomstige ondernemers. Teveel jonge mensen worden nog boer zrfnder landbouwschooldiploma! 4. De sterke stijging van het aantal leerlingen op de landbouw scholen, vooral buiten Zeeland, komt niet van boerenzoons die boer willen worden maar o.a. van jongens uit de stad die de landbouwschool blijkbaar waarderen en later een baantje zoeken. Deze belangstelling is verheugend als het maar niet ten kos aat van het landbouwkundig karakter van de scholen. Om misverstanden te voorkomen wil ik met nadruk stellen dat het diploma van een middelbare landbouwschool geen garantie geeft voor een goed ondernemerschap. Het ondernemer zijn is zo ingewikkeld dat men het niet op een school kan leren. Het programma van de school te Goes tracht een aantal bouwstenen aan te dragen voor een goed onderne merschap. Maar of de oud-leerlingen deze bouwstenen goed gaan gebruiken kunnen we niet voorspellen. Wel vertellen de oud leerlingen dat ze veel plezier en nut hebben van de vaardigheden, kennis en inzichten die ze op de landbouwschool hebben verkre gen. Ir. W.M. Markusse 4

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1977 | | pagina 4