KNLC KOMMENTAAR ONDERWIJS NOTITIES A H et memorandum Den Uyl gatt uit van een beleid dat vast houdt aan een groei van de collectieve sektor met maximaal 1% per jaar, pas op de plaats voor de gemiddelde loonontwikkeling en een minimale verbetering van de rendementen in de bedrij ven. Dit alles moet dan resulteren in een beperkt terugdringen van werkeloosheid en inflatie. Al met al een beleid waarbij van elk extra verdiende gulden 80% naar de collectieve sektor (be lastingen en sociale premies) en slechts 20% naar de particuliere sektor (lonen, winsten e.d.) gaat. In feite moet gevreesd worden dat, ook al zou de overheid belangrijke bijdragen in het be drijfsleven blijven pompen, een dergelijk beleid geen funda mentele verbetering van de kostenstructuur van het bedrijfsle ven inhoudt. En juist die zeer ongunstige kostenontwikkeling als gevolg van de sterk gestegen loonkosten en collectieve lasten, verzwakken de laatste paar jaar voortdurend de concurrentie positie van het Nederlandse bedrijfsleven. Ook als land- en tuinbouw hebben we dat de laatste 2 jaar aan den lijve kunnen ervaren. Wij hebben dan ook volledig de voorstellen van de Raad van Bestuur in Arbeidszaken om de collectieve lasten niet sterker te laten toenemen dan de toename van ons totale natio nale inkomen, ondersteund. Overigens betekent deze zgn. nul lijn voor de collectieve lasten nog altijd dat van elke extra ver diende gulden 57 cent naar de collectieve sektor en slechts 43 cent naar de particuliere sektor zou gaan. I n iedere ruilverkaveling is grond nodig voor de aanleg of verbreding van wegen en waterlopen. Deze benodigde grond wordt door de eigenaren gezamenlijk afgestaan voor dit doel. Het percentage dat hiervoor nodig is loopt van ruilverkaveling tot ruilverkaveling uiteen. Om enige voorbeelden te noemen: in de ruilverkaveling Noord-Beveland 1,7%, in de ruilverkaveling Koewacht 2%, in de ruilverkaveling De Poel/Heinkenszand 3,95%, in de ruilverkaveling Noordwaard 2,5% en in de ruilver kaveling Westland 2,3%. E en tweede punt is de zogenaamde over- en onderbedeling. In iedere ruilverkaveling liggen natuurlijke grenzen, wegen, wa terlopen en dijken. Stel tussen twee sloten ligt een kavel van 8 ha. met een waarde van 70.000,— Het recht op toedeling van landbouwer A is 67.000,-. De landmeter heeft het recht om deze landbouwer overtebedelen met de 3.000,— Dit is de zgn overbedeling. Het bedrag wordt verrekend bij de lijst van gel delijke regelingen door middel van een vermenigvuldigings- faktor naar de aktuele waarde van de grond op dat moment. Het omgekeerde kan eveneens voorkomen. Tussen de twee slo D an is er tenslotte nog een derde zaak. In een ruilverkaveling kan grond nodig zijn voor doeleinden van algemeen belang. Er kunnen bijvoorbeeld Rijks- of Provinciale wegen nodig zijn, of het kan zijn dat de overheid landschapselementen door aankoop veilig wil stellen. Die grond kan in een ruilverkaveling aan de overheid (bijv. Rijk, provincie of gemeente) worden toegedeeld. Ook hier is het maximim 5%. Bovendien moet vaststaan dat ook zonder ruilverkaveling de grond in kwestie in de naaste toe komst door de overheid zou worden gekocht of onteigend. De aftrek (volgens artikel 13 van de wet) mag alleen onder twee voorwaarden worden toegepast, nl. dat in het stemmingsrapport de grond in kwestie in de tekst en op de kaart moet zijn aange geven en dat de landbouwkundige waarde niet meer mag zijn dan 5% van de totale waarde van alle grond in de ruilverkave ling. De oorspronkelijke eigenaar van de grond kan in dit geval zeggen welke keus hij wil maken wanneer de plaatselijke com missie de keuzemogelijkheid daartoe open stelt. Óf hij krijgt de onteigeningswaarde in geld uitgekeerd (dat is de landbouw kundige plus de niet-landbouwkundige waarde en eventueel een uitkering voor bedrijfsschade) óf hij krijgt op een andere plaats vervangende grond. Vaak wordt in dit soort gevallen voor de vaststelling van de prijs van de grond een beroep gedaan op onafhankelijke deskundige taxateurs. Eén benoemd door de plaatselijke commissie en één door de belanghebbende. En deze twee samen benoemen een derde man. JM. B ij de vestigingscriteria voor het nieuwe m.h.n.o./m.s.p.o. wordt uitgegaan van een voorlopig zeer beperkte spreiding van zo'n 30 vestigingen in het hele land. Op den duur is verdere uitbreiding denkbaar. Dit voor zo'n 90.000 leerlingen. Bij een schoolgrootte van 500 leerlingen zou men veeleer aan ten minste 100 vestigingen moeten denken. Het platteland gestraft? R egelmatig horen we de laatste tijd pleidooien voor het leef baar houden van het platteland. Tot de elementen die dat plat teland leefbaar kunnen houden behoren zeker ook de scholen. Niet alieen voor de lagere scholen gaat het op, dat zij een belangrijk element vormen in de culturele voorzieningen in de dorpen, het geldt voor de wat grotere plaatsen, zeker ook voor het voortgezet onderwijs. H oe gaat dat nu met het middelbaar onderwijs, voor de leeftijdsgroep van 16 jaar en ouder? En met name voor de meisjes die het middelbaar huishoud- en nijverheidsonderwijs (m.h.n.o.) willen volgen? Het gaat hier b.v. om de opleidingen voor inrichtingsassistente (i.n.a.s.), de vroegere oriëntering ver zorgende beroepen (o.v.b.) en de kinderverzorgingsopleiding (k.v./j.v.). Deze opleidingen zijn en waren veelal verbonden aan scholen voor lager en middelbaar huishoud- en nijverheidson derwijs. D e landbouworganisaties zijn zeer bezorgd over de plannen die zijn ontwikkeld over de spreiding van dit nieuwe onderwijs, dat in KORTING WEGEN EN WATERLOPEN Het Sociaal-Economisch beleid O ok al is dan kabinetsformateur Den Uyl er niet in geslaagd zijn opdracht succesvol af te ronden, een aantal onderwerpen dat tot nu toe bij de formatie ter sprake is geweest zal ongetwij feld ook bij volgende formatiepogingen van groot belang blij ven. Naast grondpolitiek en VAD is uiteraard het toekomstige fi nancieel- en sociaal-economisch beleid het centrale punt waar alles om draait. Immers hoe men het ook wendt of keert, het komende kabinet zal er vooral voor moeten zorgdragen dat onze economie weer beter gaat draaien. De visie die kabinetsforma teur Den Uyl omtrent het toekomstig sociaal-economisch beleid ter tafel heeft gebracht is dan ook naar onze mening het be langrijkste stuk van deze hele formatie. Gezien de verwevenheid die we ook als land- en tuinbouw dagelijks met het Nederlands sociaal-economisch beleid ondervonden, hebben we vanuit landbouw dan ook nauw meegewerkt aan het formuleren van een reactie op de voorstellen van Den Uyl vanuit de onderne merskringen. Niet alleen via het produceren van een gezamen lijk stuk als Raad van Bestuur in Arbeidszaken, maar ook door deel te nemen aan de gesprekken met de fraktie(leiders) der drie bij de formatie betrokken politieke partijen. Lastenverlichting Enkele mogelijkheden Z eker land- en tuinbouw heeft er immers groot belang bij en met lagere collectieve lasten èn daardoor met minder inflatie en totale kostenstijgingen gekonfronteerd te worden. Temeer waar in de totaliteit van het E.G.-beleid ook voor de toekomst slechts met prijsverhogingen die de gemiddelde kostenontwikkeling in de E.G. volgt kan worden gerekend, is het eerst en vooral van belang dat we als Nederland onder dit gemiddelde blijven. Wij zijn het dan ook niet eens met diegenen die een verdere stijging van de druk der collectieve lasten, vanuit de landbouw bezien, wel aanvaardbaar achten omdat de landbouw in de komende jaren het vooral van extra overheidsgeld zal moeten hebben. Natuurlijk zullen wij vanuit de land- en tuinbouw, zeker tegen de achtergrond van de wel erg slechte inkomenspo sitie in sommige sektoren, in de komende tijd indringende be roepen op extra overheidsgelden moeten doen. Met andere woorden binnen de ruimte die de overheid ter beschikking staat, claimen wij een belangrijke prioriteit voor land- en tuinbouw. Wij hebben dat in het overleg met werkgevers en politieke partijen ook duidelijk gesteld. Niettemin moeten we er ook vanuit onze sektor naar blijven streven dat er fundamenteel een dusdanige kostenstruktuur ontstaat dat boer en tuinder zonder belangrijke extra over- heidstoeslagen een aanvaardbaar inkomensniveau kunnen be reiken. Meer ruimte om belasting te reserveren en verlaging van de last der sociale premies voor met name de lagere inkomens zijn b.v. een paar belangrijke mogelijkheden om de druk der collectieve lasten voor de agrarisch sektor te verminderen. Luteijn. Tegenwoordig wordt weieens in de ruilverkavelingsrapporten opgenomen dat een gedeelte van de korting wegen en waterlo pen wordt gekompenseerd uit de grondpot, dus de beschikbare S.B.L. grond. Dit verlaagt het percentage dat de grondeigenaren af moeten staan. Een misverstand dat men vaak hoort is dat er bij de korting van wegen en waterlopen een maximum zou zijn van 5%. Dit is onjuist. Er is dienaangaande noch van een maxi mum noch minimum percentage sprake. Over- en onderbedeling. In iedere ruilverkaveling is grond nodig voor de aanleg of ver breding van wegen en waterlopen. ten ligt een kavel van 10 ha met een waarde van 85.000.— Landbouwer B heeft recht op een waarde van 88.000,— De landmeter mag hier een korting toepassen van 5% van 88.000,— 4.400,— Hij past hier echter een korting toe van 3000,— Dat is volgens de wet toegestaan. Hier geldt wel de regel dat de onderbedeling niet hoger mag zijn dan 5% en dat de aktuele waarde van de grond, mede aan de hand van een vermenigvuldigingsfaktor, wordt uitbetaald via de lijst van gel delijke regelingen. Onderbedelingen zal de landmeter proberen te voorkomen. Hij heeft in verschillende verkavelingen de be schikking hiervoor van een deel van de grond van de Stichting Landbouwgronden, de zgn. landmetershektares. Artikel 13 grond de plaats moet komen van o.a. i.n.a.s. en kv/jv. Momenteel wordt gedacht aan zo'n 30 vestigingsplaatsen alsmede de pro vincies Zeeland en Drenthe, waar geen bepaalde plaats is ge noemd. U voelt wel waar dit heen gaat. Nederland kent 42 gemeenten groter dan 50.000 inwoners, die met deze manier van verdelen zelfs nog niet alle aan de beurt komen. Met deze verdeling wordt binnen die gemeenten zo'n 40% van de bevolking bereikt. Op het lijstje komen streekcentra als Goes, Middelburg, Vlissingen, Zierikzee en Terneuzen niet voor! Men heeft bij de toewijzing alleen gekeken naar de grootte van de gemeenten, met het gevolg dat alle grote steden natuurlijk wel zijn bedacht. Onrechtvaardig Teveel wordt er van uitgegaan dat elke vestiging een zo groot mogelijk aantal opleidingen, die in de nieuwe opzet zijn ge dacht, zal moeten kunnen omvatten. De plannen die nu zijn ontwikkeld gaan uit van een spreidingsmogelijkheid van 120 vestigingen, met 750 leerlingen. Momenteel kent men in dit onderwijs zo'n 50.000 leerlingen. Wellicht heeft dat tot de voorzichtigheid geleid om voor te stellen nu maar eerst in de 30 grootste gemeenten van ons land te beginnen. Onderwijskundig onderbouwd is dit plan eigenlijk niet. Recht vaardig is het nog minder! Er wordt geen recht gedaan aan die gebieden die naar een sociaal-economische struktuur gemeten nu juist behoefte hebben aan goede voorzieningen voor opleiding en ontwikkeling. Telkens weer wordt de stad beloond en het platteland gestraft voor zijn situatie zolang men bij de planning van sociaal culturele voorzieningen louter vasthoudt aan getals criteria. Het blijft nodig dat 't platteland en de regio buiten de Randstad zich verzetten tegen dergelijke plannenmakerij. Onder redaktie van L. Anderson onderwijsorganisaties gedokterd aan een nieuwe opzet voor dit m.h.n.o. In dat verband is de o.v.b.-opleiding intussen al opge heven. I.n.a.s. en k.v./j.v. zullen met de andere m.h.n.o.-dagopleidin- gen die weg volgen en ondergebracht worden in een nieuwe struktuur voor het m.h.n.o./m.s.p.o., nieuwe stijl. Daarvoor is Een lagere land- of tuinbouwschool, een school voor lager huishoud- en nijverheidsonderwijs, een mavo-school mag men verwachten in een zodanige spreiding, dat kinderen van 12 jaar en ouder niet te veel moeite hebben, wat betreft het overbruggen van afstanden om dit onderwijs te volgen. Middelbaar beroepsonderwijs Herstrukturering O p het Ministerie van Onderwijs wordt, in overleg met allerlei een organisatieopzet in ontwikkeling. In studie is de vraag waar deze nieuwe opleidingen moeten komen en hoeveel het er moeten zijn. Bezorgdheid 4

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1977 | | pagina 4