Aardappelziekte en insektenbestrijding verdienen alle aandacht "V an de insekten die in aardappelen kunnen voorkomen zijn vooral de bladluizen en de coloradokevers belangrijk. Bladluizen brengen virusziekten over en veroorzaken top- rol en zuigschade. Bij het overbrengen van virusziekten kunnen kleine aantallen reeds schadelijk zijn. Zuigschade wordt pas veroorzaakt wanneer grote aantallen voorko men. D e schimmel (Phytophthora infestans) die de aardap pelziekte veroorzaakt, overwintert in aangetaste knollen. Veel van deze knollen komen op aardappelafvalhopen te recht. Wanneer de aangetaste aardappelen uitlopen, groeide schimmel in de stengel. Hierdoor kunnen deze aardappelafvalhopen een belangrijke infektiebron worden, van waaruit de schimmelsporen naar het veld kunnen overwaaien. De telers wordt aangeraden loofontwikkeling op deze hopen te voorkomen, of het loof tijdig te vernieti gen. In enkele gebieden bestaat hiervoor zelfs een wette lijke verplichting. Loofontwikkeling is te voorkomen door een behandeling met Prefixkorrels of Casoron Granulaat. Deze middelen moeten in een hoeveelheid van 2,5 - 3 kg per 100 m2 over de afvalhopen worden gestrooid, bij voorkeur voordat de knollen gaan uitlopen. H et optreden en de uitbreiding van de aardappelziekte in het veld is sterk afhankelijk van de weersomstandigheden. In pe rioden met regen en weinig zon maar ook met mist en dauw kan infektie ontstaan. Het K.N.M.I. maakt steeds via de radio be kend wanneer op weersomstandigheden op korte termijn kritiek zullen worden. Bij het geven van radio-waarschuwingen kan geen rekening worden gehouden met een kunstmatige berege ning. Wanneer de aardappelen worden beregend is het gewenst om vooraf een bespuiting uit te voeren. Na de beregening kan de teler vanwege de vaak drassige bodem niet snel genoeg een bespuiting uitvoeren. De perioden tussen de beregening en de H et overbrengen van virusziekten door bladluizen is in poot- aardappelen een belangrijk probleem. In verband met de mo gelijkheden van bestrijding is het belangrijk te weten of het virus persistent of niet-persistent is. I n het zuiden van het land zijn de bladluisvluchten meestal vroeger omvangrijk dan in het noorden. Er kunnen in het zuiden reeds bladluizen bij of direkt na de opkomst van de aardappelen aanwezig zijn. Om deze reden worden ten zuiden van de grote rivieren twee routinebehandelingen uitgevoerd om de bladlui zen te bestrijden. De eerste bespuiting wordt uitgevoerd wan neer 90van de planten is opgekomen, de tweede 12 tot 14 dagen later. Wanneer de opkomst onregelmatig is, dient de bespuiting vaak al bij een opkomst van 50% plaats te hebben. Door de verhoudingsgewijs snelle toename van het bladopper I n consumptieaardappelen komen vrijwel nooit zoveel blad luizen voor dat zuigschade optreedt. Bij regelmatige bespuitin gen met een insekticide is het gevaar zeer groot dat resistente stammen ontstaan en parasieten en roofvijanden van de blad luizen worden vernietigd. De resistente bladluizen kunnen zich dan vrij ontwikkelen en bij gunstige weersomstandigheden massaal voorkomen. Een dergelijke situatie dient beslist voor komen te worden om de bladluizen te kunnen bestrijden wan neer het werkelijk nodig is. Er moet daarom in-consumptieaar dappelen niet worden gespoten, voordat dit beslist noodzakelijk is, dat wil zeggen wanneer er werkelijk zuigschade kan ontstaan. Aardappelopslag virusziekte en luizen Aardappelziekte INSEKTENBESTRIJDING Het aardappelgewas vraagt weer onze volle aandacht op het gebied van de bestrijding van de aardappelziekte en insekten. Door de Plantenziektekundige Dienst en de Consulentschappen Plantenziekten en On- kruidbestrijding in Wageningen wordt ondermeer hierover het volgende medegedeeld. Loofontwikkeling op afvalhopen voorkomen Indien een afvalhoop onder bomen ligt, of als deze in de loop van het seizoen wordt afgevoerd naar het land, moet geen Prefix of Casoron worden gebruikt. In dat geval kan de aardappelafvalhoop beter worden afgedekt met zwart plastic. Weersomstandigheden zijn belangrijk Luizen en coloradokevers De coloradokever is schadelijk vanwege de vreterij aan het loof. Bovendien kan dit dier een belemmering voor de export zijn, omdat vliegende kevers in allerlei gewassen terecht kunnen komen. Verschillende landen stellen de strikte eis, dat er absoluut geen coloradokevers in de te importeren produkten mogen voorkomen. Bladluizen in pootaardappelen Persistente virussen moeten, voordat ze door de bladluizen naar andere planten kunnen worden overgebracht, een ontwikkeling van 24-48 uur in de bladluis doormaken. Het duurt dan dus 1-2 dagen voordat de bladluis besmettelijk is. Niet persistente vi russen kunnen direkt door bladluizen naar andere planten worden overgebracht. De bladluis is dan dus direkt besmettelijk. Bij benadering kan worden gesteld dat gemiddeld een bladluis 6 uur na kontakt met het bestrijdingsmiddel dood zal zijn. Deze periode is te lang om door bladluisbestrijding ziekten veroor zaakt door niet-persistente virussen, zoals het nieuwe Y-virus, te voorkomen. Alleen door selektie en gezond uitgangsmateriaal is uitbreiding van deze ziekten te voorkomen. Bij de persistente virussen is het belangrijk om de verspreiding van virusziekten binnen het perceel te voorkomen. In het begin van het groeiseizoen komen de bladluizen vrij van virus in het veld. Wanneer de bladluizen dan zuigen op een bespoten plant zullen ze door het bestrijdingsmiddel zijn gedood voordat het eventueel opgenomen virus kan zijn overgebracht naar gezonde planten. Verschillen tussen het zuiden en noorden van het land bespuiting is dan te lang waardoor de ziekte zich zou kunnen vestigen of uitbreiden. Door het gewas tijdig en regelmatig te bespuiten met een van de genoemde middelen kan aantasting in belangrijke mate worden tegengegaan. Consumptie- en pootaardappelen B ij de vatbare vroege en middenvroege rassen, zoals Eerste ling en Bintje, moet met de bestrijding worden begonnen wan neer de planten zo ver zijn ontwikkeld dat ze elkaar in'de rij beginnen te raken. Indien de ziekte zeer vroeg optreedt wordt de eerste behandeling reeds voor dit genoemde ontwikkelingssta dium van het gewas uitgevoerd. De perioden tussen opeenvol gende tehandelingen zal, afhankelijk van de weersomstandig heden, 7-14 dagen bedragen. De middenlate en late rassen op kleigrond zoals Irene worden voor de eerste keer bespoten als de vatbare vroege en middenvroege rassen reeds een of twee keer zijn behandeld. Voor de middenlate en late rassen op zandgrond geldt het advies het gewas zo lang mogelijk tegen de ziekte te beschermen. Om deze reden is het meestal rendabel om tot in de maand september door te gaan met de bestrijding. De eerste behandeling dient te worden uitgevoerd zodra de ziekte in het gebied is waargenomen. Dit tijdstip wordt via de radio of door middel van waarschuwingskaarten vanuit de con sulentschappen bekend gemaakt. Afhankelijk van de weer somstandigheden zal de behandeling om de 7 tot 14 dagen moeten worden herhaald. MIDDELEN 1. Dithiocarbamaat/Fentin combinaties Deze middelen geven een goede bestrijding van loof- en knol aantasting van de aardappelziekte. Ze kunnen zowel op con sumptie-, fabrieks-, als op pootaardappelen worden gebruikt. De kans op gewasbeschadiging is met deze combinaties veel minder dan met de middelen die uitsluitend fentin bevatten (groep 3), zodat ze het gehele seizoen vanaf de eerste bespuiting kunnen worden toegepast. In pootaardappelen, waar in verband met de selektie iedere kans op bladbeschadiging moet worden vermeden, dienen bij voorkeur de eerste bespuitingen te worden uitgevoerd met dithiocarbamaten (groep 4). vlak wordt bij de eerste bespuiting bij de meeste middelen de hoeveelheid anderhalf of tweemaal zo groot genomen als bij de tweede bespuiting. De volgende middelen zijn toegelaten: Middelen Dosering in 1 of kg per ha Veiligheidstermijn bij 12-14 termijn in weken opkomst dagen later voor 00Sst oxy-demeton-methyl .1,5 1 4 pirimicarb 0,5 0,5 1 demefion 1,5 1 4 fosfamidon 1,5 1 4 thiometon 1,5 1 4 acefaat 0,75 0,5 4 dimethoaat 20% of 200 g/1 2 1 3 dimethoaat 400 g/1 1 0,5 3 vamidothion 1,5 1 6 Eerst bladluizen afkloppen, wanneer nodig een bestrijding uit voeren. Selekteren onder bladluisvrije omstandigheden O p het moment dat de teler wil selekteren kunnen voor het eerst of opnieuw bladluizen in het gewas aanwezig zijn. Deze bladluizen blijven meestal graag zitten op de planten waar ze zijn geboren. Bij verstoring laten ze zich vallen en kunnen dan op andere planten terecht komen of hier naar toe lopen. Vooral bij het selekteren is dit belangrijk omdat juist op zieke planten de bladluizen worden verstoord. Selektie moet daarom altijd plaatsvinden onder bladluisvrije omstandigheden. De bladluizen kunnen worden waargenomen door een aantal planten, willekeurig over het veld verdeeld, af te kloppen op een schrijfblok of een speciaal hiervoor gemaakt plankje. Wanneer per 20 afgeklopte planten meer dan 20 bladluizen worden geteld moet voor het selekteren een bladluisbestrijding worden uitge 2. Chloorthalonil en Maneb/Chloorthalonil Deze middelen kunnen wat betreft het bestrijdingseffekt wor den vergeleken met de maneb/fentin combinaties. Chloortha lonil heeft een zeer zachte werking op het gewas en kan daarom op pootaardappelen reeds vanaf de eerste bespuiting worden toegepast. De knolopbrengsten zijn bij gebruik van deze mid delen in het algemeen iets hoger dan bij gebruik van ma neb/fentin. 3. Fentin verbindingen De bestrijding van de loofaantasting en van de knolaantasting met fentin verbindingen is vaak iets minder goed dan met di- thiocarbamaat/fentin combinaties. Omdat fentin soms het ge was beschadigt, is de opbrengst doorgaans wat lager dan bij het, gebruik van een combinatie van een dithiocarbamaat met fen tin. Om tinbeschadiging zoveel mogelijk te voorkomen, verdient het aanbeveling de eerste bespuitingen met dithiocarbamaten (groep 4) uit te voeren. Om moeilijkheden bij de selektie te vermijden moeten fentinverbindingen niet op pootaardappelen worden gebruikt. 4. Dithiocarbamaten Van deze middelen zijn verschillende typen als spuitpoeder in gebruik. Hoewel bij toepassing van dithiocarbamaten op de meeste aardappelrassen een hoge totale opbrengst wordt ver kregen, bestrijden ze de knolaantasting slecht. Daarom worden deze typen middelen bij in de knol vatbare rassen alleen bij de eerste twee bespuitingen toegepast; na omstreeks 1 juli, wanneer de knolvorming begint, wordt op een van de andere genoemde typen middelen overgegaan. De selektie is bij het gebruik van dithiocarbamaten gemakke lijker uit te voeren. Zolang de Phytophthora-situatie dit toelaat worden in verband met hogere opbrengsten, de behandelingen op vroeg te rooien pootgoedgewassen met deze middelen voortgezet. Treedt in de onmiddellijke omgeving van deze ge wassen of in het gewas zelf wel aantasting op dan zal bij in de knol vatbare rassen dadelijk overgegaan dienen te worden op middelen die de knolaantasting tegengaan; hiervoor komen op pootgoedgewassen de uitsluitend of overwegend fentin bevat tende middelen (groep 3) niet in aanmerking. 5. Koperverbindingen Deze verbindingen worden vrijwel niet meer gebruikt. Ze be zitten een goede werking t.a.v. de bestrijding van de knolaan tasting. Bij toepassing op drogere zand- en dalqronden wordt ook kopergebrek bij navolgende graangewassen tegengegaan. De bladbeschadigende en groeiremmende werking resulteert vaak in lagere opbrengsten. Benodigde hoeveelheden De aangegeven doseringen per ha (die betrekking hebben op het handelsprodukt) zijn niet voor alle behandelingen gelijk. Bij de eerste behandeling kan een kleinere hoeveelheid worden ge bruikt dan later in het seizoen. De ervaring heeft geleerd, dat het gewenst is, na omstreeks 15 juli de hoogst aangegeven dosering te gebruiken, tenzij reeds eerder Phytophthora in het gewas wordt waargenomen. voerd. Een lange werkingsduur is hierbij niet vereist zodat hiervoor parathion in een dosering van 2 1 of kg per ha kan worden gebruikt. Het middel pirimicarb is hiervoor eveneens geschikt, dosering 0,5 kg/ha, en is minder giftig dan parathion. In verband met de veiligheid voor de selekteur is het gewenst deze bespuiting 2 a 3 dagen voor het selekteren uit te voeren. Bladluizen in consumptieaardappelen Dr. Ir. CJ.A. Barel schrijft in "De pootaardappelwereld" over o.a. het probleem; als spuiten niet helpt, en de vraag wat er dan gedaan moet worden. Voor de verspreiding van een virus-ziekte zijn er altijd twee nodig, het virus en een bladluis. Een bestrijding van de bladlui zen helpt niet in het geval van het Y-virus. De enige mogelijk heid is dan een bestrijding van de virusbronnen. De enige vi rusbron die we kennen zijn de besmette knollen en de daaruit voortkomende besmette planten. Dat aardappelopslag hierbij een grote bedreiging vormt zal iedereen duidelijk zijn. Hieraan- is echter in het voorjaar weinig meer te doen. In de onmiddel lijke nabijheid van een pootgoedperceel is een zo vroeg moge lijke vernietiging echter wel wenselijk. Maar ook in het perceel hebben we te maken met besmette planten. De besmette plan ten in het perceel zijn waarschijnlijk nog gevaarlijker da-n de planten buiten het perceel. Om onze pootaardappelen zo snel mogelijk weer gezond te krijgen is het van het allergrootste belang de besmette planten in het perceel zo vroeg mogelijk te verwijderen. Een zo vroeg mogelijke selektie is zeer belangrijk. Alle aandacht zal hierop gericht moeten zijn. Dit is vele malen belangrijker dan het bestrijden van de bladluizen. Hiermee strooien we ons alleen maar zand in de ogen. Het zou ons het gevoel geven iets gedaan te hebben, maar in feite hebben we niets gedaan. De ziekte gaat gewoon verder. Een zo vroeg mogelijke selektie is de enige mogelijkheid tot verbetering van de situatie. Hierbij moeten we wel overwogen te werk gaan. We moeten de bladluizen die zich op zieke planten bevinden niet de kans geven gezonde planten te bereiken. Uitgetrokken planten dienen dan ook direkt in een luisdichte zak gestopt te worden. Ook wanneer een perceel is bespoten zullen er nog bladluizen aanwezig zijn. Zelfs de beste bespuiting is niet in staat alle bladluizen op te ruimen. Een goede teler zal hiermee altijd rekening houden.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1977 | | pagina 6