irviMB publikaties Instituut voor Mechanisatie Arbeid en Gebouwen Wageningen Mansholtlaan 10-12 Postbus 43 Wageningen 6140 Te bestellen: IMAG - Wageningen door storting van het verschuldigde bedrag op giro 35.14.771 Electriciteit in Akkerbouw en Veehouderij publikatie 71 - prijs 7,50 ooral door de toenemende automatisering in de landbouw maar ook als gevolg van bedrijfsvergroting is er sprake van een toenemend verbruik aan elektriciteit. De Nederlandse elektri citeitsbedrijven werden daardoor geconfronteerd met de vraag, in hoeverre zich deze tendens zou voortzetten en welke maatre gelen in overweging moesten worden genomen om de leverings capaciteit op zo economisch mogelijke wijze aan de op den duur te verwachten vraag naar elektrisch vermogen aan te pas sen. Door de elektriciteitsbedrijven werd een werkgroep ingesteld - de Werkgroep Energielevering Agrarische Bedrijven (W.E.A.B.) - die in 1973 in nauwe samenwerking met het IMAG een onderzoek instelde naar de behoefte aan elektrisch vermo gen en verbruik op agrarische bedrijven. Bij dit onderzoek werd in hoofdzaak uitgegaan van bedrijven die, gezien vanuit een huidig perspectief, representatief kunnen worden geacht voor het toekomstige bedrijfstype. Op grond van het grote belang van een doelmatig energieverbruik in de agrarische sector, nam de heer Ir. J.M. Lange, die namens het IMAG aan vorenbedoeld onderzoek zijn medewerking had verleend, de omvangrijke taak op zich, de ter beschikking staande gegevens uit te diepen en te verwerken in een, speciaal op het energieverbruik in de land bouw afgestemde, publikatie, waarbij bovendien het probleem van de rationalisatie extra accent kreeg, want een verdere afna me van het totaal aantal agrarische bedrijven, ook binnen elke categorie, ligt in de lijn van de verwachtingen, vermindering van het aantal arbeidskrachten zal leiden tot een verdere specialisa tie van de bedrijven, die naast de noodzakelijke stijging van de arbeidsproduktiviteit, een hogere mechanisatiegraad en een verdere automatisering tot gevolg zal hebben. Dit zal in een hogere elektrische vermogensbehoefte resulteren. Al an de conclusies en aanbevelingen van dit rapport ontlenen we de volgende bijzonderheden. Voor de fokzeugenbedrijven kan van een geïnstalleerd vermogen van 74-92 W/dier worden uitgegaan, met daarnaast 12 kW per bedrijf; voor de woning 15-20 kW. De gelijktijdigheidsfactor voor het bedrijf kan worden gesteld op 0,5, die voor woning bedrijf op 0,4. Er kan in dit geval op een bedrijfstijd van 3.500 uur worden gerekend. Toenemend verbruik van elektriciteit, zoals hier het mechanisch voeren op grotere melkveebedrijven. Bij de mestkalverbedrijven bedragen deze cijfers resp. 25-37 W/dierplaats en 16 kW per bedrijf; voor de woning 15-20 kW. De gelijktijdigheidsfactor voor alleen het bedrijf bedraagt 0,4, die voor bedrijf woning 0,35. De bedrijfstijd zal dan rond de 2.500 uur bedragen. Bij de mestvarkensbedrijven zijn deze getallen resp. 20 W/dier plaats, 13 kW per bedrijf en 15-20 kW voor de woning. De gelijktijdigheidsfactor kan op 0,55 voor het bedrijf worden gesteld en op 0,45 voor bedrijf woning. De bedrijfstijd ligt op 3.000 uur. Als geïnstalleerd vermogen voor de bedrijven met leghennen 1,2-1,5 W/kip, 15 kW per bedrijf, met daarnaast 15-20 kW voor de woning. De gelijktijdigbeidsfactor zal voor het bedrijf onge veer 0,5 bedragen en voor bedrijf woning 0,4. De bedrijfstijd kan op 4.000 uur worden gesteld. Op de bedrijven met slachtkuikens zal dit vermogen 0,91 W/dierp!aats, 14 kW per bedrijf en 15-20 kW voor de woning zijn. De gelijktijdigheidsfactor zal voor het bedrijf 0,6 bedragen, voor woning bedrijf 0,5. De bedrijfstijd zal rond de 5.000 uur liggen. Kuikenbroederijen vragen een geïnstalleerd vermogen van 0,25 W/éi-inlegplaats, 14 kW per bedrijf en 15-20 kW voor de wo ning. De gelijktijdigheidsfactor is 0,5; de bedrijfstijd ongeveer 5.500 uur. 12 De akkerbouwbedrijven met opslag voor aardappelen hebben een geïnstalleerd vermogen van 15 W/ton, 19,5-34,5 kW per bedrijf en 15-20 kW voor de woning. De gelijktijdigheidsfactor is te stellen op 0,40, de bedrijfstijd op ongeveer 800 uur. Voor de akkerbouwbedrijven met graanopslag zijn deze cijfers, afhankelijk van de silo-opstelling, resp. 45-53 W/ton, 12 kW per bedrijf en 15-20 kW voor de woning. Als gelijktijdigheidsfactor geldt hier 0,5. De bedrijfstijd is afhankelijk van het weer tijdens de oogst, maar zal ongeveer 1.300 uur zijn. De akkerbouwbedrijven met bloembollen vergen een vermogen van 4 W/1000 stuks, 18-24 kW per bedrijf en 15-20 kW voor de woning. De gelijktijdigheidsfactor kan op 0,6 worden gesteld. De bedrijfstijd zal, daar de verwerkingsduur slechts kort is, 1.500 uur bedragen. Voor melkveebedrijven met hooi-opslag is 500 W/koe nodig, 16-19 kW per bedrijf en 15-20 kW voor de woning. De gelijk tijdigheidsfactor zal op een dergelijk bedrijf 0,4 zijn en de be drijfstijd rond de 1.700 uur. De getallen zijn voor het melkvee bedrijf met een torensilo resp. 245-285 W/koe, 38-58 kW per bedrijf en 15-20 kW voor de woning. De gelijktijdigheidsfactor ligt in de buurt van 0,4 en de bedrijfstijd rond de 1.800 uur. Uit de verzamelde gegevens blijkt dat 90% van het totaal aantal bedrijven 90% een maximum belasting had die beneden 30 kW lag; van de akkerbouw- en veehouderijbedrijven zelfs 96%. Uit de dagbelastingen blijkt dat de maximumbelastingen door gaans optreden tussen 6.Ö0 en 9.00 uur en 15.00 en 19.00 uur; de gelijktijdigheid zal voor bepaalde groepen bedrijven in deze uren dan ook het grootst zijn. Naarmate meer bedrijven op één transformator zijn aangesloten, zal door de verscheidenheid ^aarvan de maximale belasting van de afzonderlijke bedrijven niet volledig behoeven samen te vallen. Het onderzoek heeft uitgewezen dat de maximumbelasting van veel bedrijven, in alle categorieën, boven de 15 kW uitgaat waardoor een 10 kV-di- stributienet noodzakelijk blijkt te zijn om landbouw produktief te kunnen uitoefenen. De elektrificatiekosten per ha voor het geleverde vermogen van 20 en 50 kW per bedrijf verschillen relatief zo weinig, dat het zeker de overweging waard is om rekening te houden met be nodigde vermogens die zullen uitgaan boven de 30 kW. r Het drogen van kippemest met behulp van stallucht publikatie 73 - prijs 7,50 Schaalvergroting is ook in de legkippenhouderij gerealiseerd door het toepassen van nieuwe huisvestingssystemen, in combi natie met het dunne mestsysteem. Ook de technische ontwikkelingen, zoals de mechanisatie van het voeren en het verzamelen van de eieren hebben tot een belangrijke arbeidsbesparing en arbeidsverlichting geleid. Me de hierdoor is het dunne mestsysteem, waarbij water wordt toegewoegd om een verpompbaar geheel te verkrijgen, op deze bedrijven sterk uitgebreid. Door de hoge transportkosten zijn in de intensieve veehoude- rijgebieden mestoverschotten ontstaan. Stankoverlast bij de opslag en het uitrijden kan een bijkomend nadeel zijn van het dunne mestsysteem. Met financiële steun van de Commissie Hinderpreventie Veeteeltbedrijven en het O S-fonds voor de Landbouw wordt, uit het oogpunt van milieuproblematiek, ge zocht naar betere oplossingen van mestverwerking en stankbe- strijding. In deze publikatie rijn de resultaten vermeld van een onderzoek dat is verricht om kippemest gedeeltelijk in de stal te drogen. De proeven, die onder praktijkomstandigheden hebben plaatsge vonden, wijzen uit dat deze droogmethode - ondanks de kosten - perspectief biedt. Er rijn proeven genomen op praktijkbedrijven in mestputstallen met bovengrondse opslag (high rise stallen) of ondergrondse opslag (deep pit stallen) en in stallen met mestkanalen om, met behulp van plafondventilatoren en ventilatoren verbonden met geperforeerde kunststofslangen, de mest in de stal te drogen. Uit de onderzoekresultaten kunnen de volgende conclusies worden getrokken: 1. het drogen van kippemest is in bovengenoemde staltypen goed uitvoerbaar. Door de betere klimaatomstandigheden ver loopt het drogingsproces in stallen met mestkanalen - vooral tijdens de winterperiode - gunstiger dan in de mestputstallen; 2. om het composteringsproces snel op gang te brengen in de startperiode - naast enig strooisel op de bodem van de put - een ruime ventilatiecapaciteit vereist. Het systeem met plafondven tilatoren vraagt, afhankelijk van de hokbezetting, één ventilator per 650 - 750 kippen. Ventilatoren van 2.800 toeren, verbonden met geperforeerde slangen, vereisen een geïnstalleerd vermogen van 0.25-0.30 W per kip. Dit komt overeen met een luchtver plaatsing van ca. 2 m3/kip/h bij een tegendruk van 10 mm WK; 3. tijdens het drogings- en composteringsproces treedt stikstof- verlies in de vorm van ammoniak op; 4. het volume van de verkregen hoeveelheid droge mest be draagt ca. 25% van dat van de geproduceerde hoeveelheid dun ne mest, hetgeen vooral voor transport over langere afstand perspectief biedt; 5. net stroomverbruik vormt de belangrijkste kostenpost bij het drogen van de mest met het geperforeerde kunststofslangensy- steem. Doordat de ventilatoren niet continu behoeven te draaien, rijn de totale kosten voor het drogen van de mest tot 0,30 a 0,40/kip/jaar te beperken. Bij een gemiddelde mestproduktie van 18 kg/kip/jaar bedragen dan de droogko- steri 17,- tot 22,- per ton gedroogde mest, met een droge stofgehalte van 40 k 60%; 6. kippenstallen met droge mest veroorzaken - zoals ook de literatuur aangeeft - minder stank dan die met dunne mest. Oriënterende metingen aan stankcomponenten in de ventila tielucht hebben uitgewezen dat de concentratie van bepaalde - stankveroorzakende - stoffen aanmerkelijk hoger was in een stal met dunne mest dan in een stal met droge mest. Invloed van het buitenklimaat op het ventileren van varkensstallen Publikatie 74 - prijs 6,50 In het verleden is reeds veel onderzoek gedaan naar het bepalen van het gewenste leefklimaat in varkensstallen en de realisatie daarvan. Veel ervaring werd opgedaan tijdens het optreden van ziektegevallen waarbij verwacht werd dat het stalklimaat daarvan (mede) oorzaak was. Enkele bouwkundige hulpmid delen zoals de winddrukkap werden in het onderzoek gereali seerd en vinden reeds veel toepassing. Deze publikatie betreft het onderzoek van beplantingen op het "buiten"-klimaat, daar de luchtconditie in een stal mede be paald wordt door temperatuur, luchtvochtigheid en luchtdruk van de buitenlucht alsmede windsnelheid en -richting. Naast het toepassen van ventilatoren is natuurlijke ventilatie, waarbij zo veel mogelijk gebruik wordt gemaakt van de wind en het be vorderen van de trek, gunstig om het gewenste klimaat te ver krijgen. Als ligging verdient daarbij, zo is gebleken, NW-ZO de voorkeur. Een hoge hokbezetting door toepassing van drie-etagebatterijen betekent, dat voor het drogen van mest een grote hoeveelheid vocht moet worden verdampt. A Speciale nokconstructie om de trek in de stal te bevorderen Traditionele winddrukkappen, geen beplanting en een groot dakoverschot bevorderen de luchtverplaatsing in de stal. Ook de dakhelling speelt hierbij een belangrijke rol. Bij een steiler dak ontstaat er boven de open nok een grotere luchtsnelheid, het geen resulteert in een grotere onderdruk, waardoor de lucht sneller uit de stal wordt gezogen. Hoe steiler de dakhelling is, des te beter trekt de open nok. De trek kan nog worden bevorderd door een speciale nokconstructie (zie afb.). Voor een goede werking is het noodzakelijk dat de opzetstukken boven de rand van de ronde afdekplaat uitsteken. Beperking van de windin- vloed dient te geschieden door het instellen van de inlaatklep- pen of door het leggen van losse planken in de winddrukkap. Technische gegevens Wieltrekkers publikatie 75 prijs 10,— JVLet de 10e druk van 'Technische Gegevens Wieltrekkers" is met de tweejarige traditie van verschijnen gebroken. Het ligt in de bedoeling het boekje gelijktijdig te laten uitkomen met de grote landbouwtentoonstellingen in Nederland, dus de ene keer met de RAI, de andere keer met Zuidlaren. Dit houdt in, dat het een driejaarlijkse uitgave wordt. Dankzij de voortreffelijke me dewerking van de importeurs en hun fabrikanten zal de uitgave verkrijgbaar zijn op de landbouwwerktuigenbeurs in Zuidlaren. Het boekje is aangepast aan het Sl-eenhedenstelsel, waarbij de oude vertrouwde eenheden tussen haakjes zijn geplaatst. Dit om de overgang naar de nieuwe eenheden soepel te laten verlopen. Bracht bij het uitkomen van de vorige editie de oliecrisis de landbouwwereld in beroering, nu vragen de volgende twee punten de nodige aandacht. In de eerste plaats houdt het "lawaai" de gemoederen danig bezig. In de tweede plaats vormen de toegestane oplegdrukken voor eenassige wagens, al dan niet in tandemuitvoering, een probleem. Wat het geluid betreft voelen de auteurs het meest voor de indeling die op medische grondslagen berust, nl.: 80 dB(A) en lager, veilig, geen gehoorschade; 80-85 dB(A) redelijk veilig, enige gehoorschade mogelijk; 85-90 dB(A) onveilig, kans op gehoorschade reëel, periodieke keuring noodzakelijk; 90 dB(A) en hoger gevaarlijk, maatregelen noodzakelijk. Dat er goede resultaten worden geboekt, wordt bewezen door de toename van het aantal goede cabines met een geluidsniveau tussen 80 en 85 dB(A). Wat het tweede punt betreft is het noodzakelijk dat er meer klaarheid komt in wat nu eigenlijk is toegestaan. In Duitsland rijn T.U.V.-voorschriften bekend, die op dusdanig lage opleg- drukken zijn gebaseerd, dat dit geen oplossing geeft. Het zal een hele stap vooruit zijn, wanneer de trekkerfabrikanten zich dui delijk uitspreken over wat konstruktief gezien mogelijk is. Dan kan worden nagegaan, of de banden inderdaad de beperkende factor vormen. De 10e druk, met een sortiment aan dieseltrekkers van 30 mer ken met 212 typen in de landbouw- en 28 merken met 97 typen in de tuinbouwsector, weerspiegelt niet alleen de verjonging in de trekkermarkt, maar geeft tevens een goed inzicht in de tech nische vooruitgang.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1977 | | pagina 12