Chemische onkruidbestrijding Sneller pootgoed selekteren in 1977 Beste zaaitijd van mais is de laatste week van april H et is gebleken, dat het in de praktijk niet altijd even gemakkelijk is om met betrekking tot watergangen te bepalen waar wel en waar niet een bespuiting mag worden uitgevoerd. Dit probleem is wellicht niet geheel op te lossen omdat elke situatie verschillend is. De toepasser van bestrijdingsmiddelen kan echter veel steun hebben aan onderstaande definities. Men moet zich echter wel realiseren dat onderstaande begripsbepalingen zoveel mogelijk zijn opgesteld in praktische bewoordingen en dat niet is gestreefd naar juridische omschrijvingen. M ogelijk zijn er andere methoden te bedenken om snel te werken. Waar het om gaat is de vakbekwame selekteurs alleen de selektie te laten uitvoeren en het tijdrovende opruimen van de zieke planten over te laten aan minder ervaren mensen. Dit systeem van werken is niet nieuw en bij sommige telers ook wel in gebruik. De moeilijkheid voor de teler is vaak personeel te vinden of vrij te maken voor het verzamelen varr de uit te selekteren planten. Het is verstandig om vroeg eens na te gaan welke mogelijkheden op dit gebied kunnen worden gevonden. D e laatste jaren is het areaal pootgoed in Nederland nogal uitgebreid. De voor keuring aangegeven oppervlakte steeg bijvoorbeeld van bijna 21000 ha in 1973 tot ruim 28000 ha in 1976. In tegenstelling hiermee is het aantal vakbekwame selekteurs t.o.v. een aantal jaren geleden kleiner geworden, hoewel er blijkens de deelname aan de aardappelselektiekursussen van de NAK in de laatste paar jaar weer een toenemende belangstelling begint te komen voor dit vak. W anneer er weinig zieke planten voorkomen, kan één selek teur een flinke oppervlakte aan. Het jaar 1976, met zijn sterke virusbesmetting, ligt ons evenwel nog vers in het geheugen. Nu het selektieseizoen weer nadert, dienen we te beseffen dat er voor de selekteurs het komende seizoen een zware taak wacht. Daarom is het nuttig te overdenken op welke wijze de aanwezige selectiecapaciteit zo goed mogelijk kan worden benut. Meer nog dan in andere jaren zal het dit jaar nodig zijn zo vroeg mogelijk met de selektie te beginnen. Vanwege het besmettingsgevaar dat zieke planten opleveren, moeten ze zo snel mogelijk worden geruimd. Bovendien zal er, vooral in het begin, vaker geselek- teerd moeten worden: alle zieke planten zijn niet op hetzelfde tijdstip herkenbaar. Er kan echter niet met selekteren worden gewacht tot het moment waarop alle zieke platen zichtbaar zijn. Wat kan er nu gedaan worden om de selektiekapaciteit te ver hogen? Een selekteur kan veel sneller en ook nauwkeuriger werken als hij de zieke planten niet behoeft uit te graven en mee te nemen. Hij zou de zieke planten kunnen merken, opdat ze door iemand anders die niet of minder bedreven is in het selek teren. kunnen worden verzameld. Dit merken van de zieke Begripsbepalingen met betrekking tot watergangen Betere tijdsbenutting van selekteur Het zaaien van mais c.a.r. Emmen WATERGANG Een watergang is een gegraven of vergraven verdieping in de grond, ten dienste van tran sport van water of peilregeling. Tot een water gang behoren onder andere: sloten, leidingen, kanalen en weteringen. Beken en rivieren worden niet tot watergangen gerekend. Een watergang kan permanent water bevatten, dan wel tijdelijk droogstaand zijn. Greppels, gegraven verdiepingen in het per ceel, dienend voor waterafvoer van het perceel in plaats van een draineersysteem, vallen niet onder het begrip watergang. Wanneer de bo dem van een dergelijke gegraven verdieping is gelegen beneden het waterpeil van de afvoe rende watergang vallen deze gegraven verdie pingen echter wel onder het begrip watergang. PROFIEL VAN EEN WATERGANG Het profiel van een watergang is een dwars doorsnede van deze watergang van insteek tot insteek. Het omvat een dwarsdoorsnede van de bodem en de taluds, en, indien aanwezig, het verdiepte onderhoudspad en de voortzetting van het talud tot aan het maaiveld, het zoge naamde boventalud. Plantenziektenkundige Dienst Wageningen INSTEEK De insteek is de scheidingslijn tussen het maaiveld en het talud van de watergang. Het is als het ware de lijn waar de eerste schop de grond is ingegaan. TALUD Het talud van een watergang is het opgaande gedeelte tussen de bodem en de insteek. Wan neer er een verdiept onderhoudspad aanwezig is, bestaat het talud uit twee gedeelten. Het opgaande gedeelte tussen de bodem en het verdiepte onderhoudspad is het benedentalud. Het opgaande gedeelte tussen het verdiepte onderhoudspad en de insteek is het boventa lud. Wanneer zich in een watergang water be vindt, dan is het gedeelte onder de waterspiegel het natte talud en het gedeelte boven de wa terspiegel het droge talud. BODEM De bodem omvat het diepste gedeelte van het profiel van een watergang en is gekenmerkt door een vrij vlakke ligging. VERDIEPT ONDERHOUDSPAD Een vei diept onderhoudspad is een horizontaal droog gedeelte van een watergang dat dient ter vergemakkelijking van werkzaamheden in de watergang. Een verdiept onderhoudspad maakt deel uit van de watergang. AKKERRAND De akkerrand is de niet beteelde strook grond van de akker tussen het voor een teelt bestemde gedeelte en de insteek van de watergang. On der akkerrand wordt eveneens verstaan de niet beteelde strook grond tussen het voor teelt bestemde gedeelte van een akker en het aan grenzende pad of de aangrenzende berm. DROOGSTAANDE WATERGANG Een droogstaande watergang is een watergang waarvan de bodem geruime tijd droog staat. Dat wil zeggen dat deze watergang droog zal staan in de periode dat de verdamping de neerslag overtreft (voorjaar en zomer). De bo dem kan dan droog of drassig zijn. Wanneer de bodem drassig is, kunnen er ver spreide plasjes water op aanwezig zijn. DROGE SLOOTBODEM Een droge slootbodem is de bodem van een droog staande watergang. SLOOT Met de benaming sloot wordt een bepaald type watergang aangeduid. Wat er precies bedoeld wordt kan van streek tot streek verschillen. Sloten zijn echter in alle gevallen watergangen. SLOOTKANT Zie talud. Slootkant staat gelijk aan talud van een watergang gewas gewas PROFIEL VAN EEN WATERGANG In bovenstaande tekening zijn alle elementen aangegeven waaruit een watergang kan bestaan. In veel gevallen zal geen verdiept onderhoudspad aanwezig zijn, terwijl ook in veel sloten niet altijd water zal staan. In de hierna vermelde definities is hiermee rekening gehouden. bracht, hetgeen een verzwaring betekent van de taak van de verzamelaar. 2) door de zieke planten te bespuiten met een opvallend ge kleurde substantie, bijvoorbeeld verf. Hiervoor kunnen spuit bussen worden gebruikt, die door de selekteur gemakkelijk kun nen worden meegedragen. Een handige, snelle methode. 3) door het behandelen van de zieke planten met een Gramoxone- of Regloneoplossing, waaraan een insekticide is toegevoegd. Een dag later zijn de planten goed herkenbaar. Het voordeel van deze methode is dat de planten gedeeltelijk zijn afgestorven: de loof- massa is afgenomen en de planten zijn dus gemakkelijker te transporteren. Bovendien kan men de planten als het loof goed is doodgespoten en de eventueel aanwezige bladluizen door het insekticide zijn gedood, wat langer in het perceel laten staan alvorens ze op te ruimen, omdat ze geen bron van infektie meer vormen. Ze moeten natuurlijk wel verwijderd zijn voordat nieuwe uitloop gaat optreden. Het nadeel van deze methode is dat de selekteur spuitapparatuur met zich mee moet dragen. Bovendien worden buurplanten bij het bespuiten gemakkelijk iets bescha digd, hetgeen een minder fraai gezicht is. Dit laatste kan voor komen worden door te werken met een spuitdop voorzien van een beschermkap. Wellicht ten overvloede wordt erop gewezen, dat in het veld aanwezige bladluiskolonies vóór het selekteren door middel van een bespuiting met een luisdodend middel moeten worden op geruimd. Dit voorkomt dat de luizen die bij het selekteren van de zieke planten vallen, virus verspreiden. Ing.A. Schepers, afdeling Teeltonderzoek van het Proefstation voor de Akker bouw en de Groenteteelt in de Vollegrond, Lelystad/ Alkmaar. Optimaal gebruik maken van vakkennis, door anderen, dan de selekteur, de zieke planten te laten verzamelen. planten kan op verschillende manieren gebeuren: 1) door er stokjes bij te plaatsen. Het nadeel van deze methode is dat de stokjes weer bij de selekteur moeten worden terugge- Zaaitijd De beste zaaitijd van mais is de laatste week van april. Mais moet beslist niet vóór 20 april worden gezaaid. De tempe ratuur van de grond is dan nog te laag en hiervoor is mais erg gevoelig. Bij lage bodemtemperatuur verloopt de kieming trager en wordt de kans op een dunne, dus onregelmatige, stand groter. Mais stoelt niet uit en kan een holle stand dus niet compenseren. Kijk echter niet uitsluitend naar de kalender! Indien als gevolg van ongunstige weersomstandigheden bepaalde percelen te nat of te koud zijn, doet men verstandig even met zaaien te wachten. Het zaaien van mais in de eerste week van mei is dan beslist te prefereren boven zaaien onder ongunstige omstandigheden in april. Mais is van origine een korte dag plant. Dit betekent, dat korte dagen in 't begin van de groei vroegebloei en rijping bevorde ren. Bij laat zaaien, bijv. tegen 15 mei, brengt men het gewas in steeds langer wordende dagen, hetgeen later bloeien en rijpen tot gevolg heeft. Laat gezaaide mais geeft nog wel een hoge opbrengst aan stengel en blad, maar het kolfpercentage wordt ongunstiger. Door Tater te bloeien vallen kolfvorming en kor- relrijping namelijk tegen. Het droge stofgehalte blijft te laag en men krijgt een voeder van mindere kwaliteit. Zaaidiepte Speciaal op percelen die niet goed zijn bezakt, wordt mais wel eens te diep gezaaid. Zaaidieptes van 7 tot 9 cm kunnen, in combinatie met andere factoren bijv. te natte en koude grond, tot een slechte opkomst aanleiding geven. Het kiempje moet met aanspreking van het reservevoedsel dan niet alleen een dikke laag grond doorboren, ook de temperatuur is dieper in de grond lager. De beste zaaidiepte voor mais is 4 cm! Op een droogtegevoelige grond kan iets dieper, namelijk op 5 cm worden gezaaid. De zaaidiepte wordt gemeten uit de top van het ruggetje, dat door de toestrijkers of aandrukrollen wordt gevormd. Aangezien er grote verschillen in de stevigheid van het zaaibed voorkomen, dient de machine voor elk te zaaien perceel op de juiste zaaidiepte te worden afgesteld en nu en dan gecontroleerd. Do ervaring heeft geleerd, dat aan dit onderdeel van de teelt vaak veel te weinig aandacht wordt besteed. Aantal planten Het aantal planten per ha is belangrijk voor de opbrengst. Ge streefd moet worden naar 90.000 tot 100.000 zelfstandige planten per ha. Plantaantallen van meer dan 100.000 per ha is niet gewenst, aangezien dit meestal tot rijpingsvertraging en een lager percentage kolf aanleiding geeft. De stevigheid van het gewas neemt tevens af. Rekening houdend met verliezen dienen 115.000 korrels per ha te worden gezaaid. Bij een rijenafstand van 75 cm komt dit neer op het zaaien van 86 korrels per 10 m rijlengte met een onder linge afstand van 11,5 cm tussen de zaden. Ten slotte: goed zaaiwerk is zeer belangrijk De (tijdelijke) aanwezigheid van de boer bij het zaaien is zeer gewenst. Samen met de man die de mais zaait, kan de juistg zaaidiepte worden ingesteld en het aantal uit te zaaien zaden worden gecontroleerd. Dit laatste door de zaai-elementen wat hoger te stellen, zodat de zaden wel in de getrokken geul worden gedeponeerd, maar niet toegedekt en aangedrukt. Aangeraden wordt dit beslist te doen! 8

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1977 | | pagina 8