Biggenproduktie per zeug in Brabant blijft achter C.V.P. Tilburg V A Schapenstapel in Zeeland sterk toegenomen Werkgroep beter zuivelbeleid Mogelijkheden tot verbetering beter benutten D. Schapenstamboek voor Zeeland, verslag 1976 TABEL 1. Aantal schapen en bedrijven met schapen in Zeeland en in Nederland in 1975 en oor.de schapenhouders in Zeeland was het afgelopen jaar geen gemakkelijke tijd. Door de grote droogte ontstond er op veel plaatsen een tekort aan voer. Vooral de dijken lagen er veel al troosteloos bij. Veel schapenhouders waren gedwongen om extra voer bij te kopen om de lammeren op tijd slachtrijp te krijgen. Als ge volg van deze extra voerkosten vielen de fi nanciële resultaten van de slachtlammeren te gen. Maar ook het prijsverloop was minder gunstig dan in andere jaren. Er bestaat een duidelijk toenemende belangs telling voor wol, wat ook tot uiting kwam in een goede prijs, aldus lezen we in het jaarverslag 1976 van het Schapenstamboek voor Zeeland. Vooral de vraag naar vachten is groot, zo zelfs dat het aanbod de vraag niet bij kon houden. Ook het zelf verwerken van wol is in de mode. Toch is de wolopbrengst maar een klein on derdeel van de tptale opbrengst van de scha penhouderij. Over het hondenprobleem is een enquête ge houden onder de schapenhouders. De resulta ten daarvan zijn doorgestuurd naar het Land bouwschap. Van daar uit hoopt men dat er naar een oplossing zal worden gezocht. Omvang van de schapenstapel Volgens de meitelling van het Centraal Bureau voor de Statistiek is de omvang van de scha penstapel in het jaar 1975/1976 sterk toegeno men. De Zeeuwse schapenstapel nam met ruim 8% toe, de landelijke met 2,5%. Het aantal be drijven met schapen nam in Zeeland toe, ter wijl het landelijke iets terug liep. In tabel 1 is de omvang van de schapenstapel vermeld. Zeeland Nederland 1975 1976 1975 1976 totaal aantal schapen 18.619 20.160 760.402 779.317 lammeren 9.730 10.506 422.529 444.158 overige schapen 8.887 9.654 337.873 335.159 aantal bedrijven 696 724 21.670 21.314 aantal schapen per bedrijf 26.8 27,8 35.1 36.6 Ledental Het ledental bleef in 1976 vrijwel stabiel. Het verloop van leden was kleiner dan 1975. Er kwamen 13 nieuwe leden bij, terwijl 15 schapenhouders het lidmaatschap opzegden. TABEL 2. Het aantal leden van het Schapenstamboek, de toe- en afname en het aantal werkende leden, per gebied. leden per 1-1-1976 toename afname leden per 1-1-1977 aantal werkende leden Schouwen-Duiveland 27 1 1 27 17 Tholen en St. Philipsland 36 2 1 37 22 Noord- en Zuid-Beveland 44 4 5 43 20 Walcheren 28 4 1 31 18 West Zeeuwsch Vlaanderen 32 1 3 30 23 Oost Zeeuwsch Vlaanderen 26 1 2 25 18 Melkschapen 12 - 2 10 7 205 13 15 203 125 Bij 61,5% van de leden werden inschrijvingen verricht. Het percentage werkende leden was het hoogst in West-Zeeuwsch-Vlaanderen (76,7) en het laagst op de Bevelanden (46,5). Twee alternatieven: prijstoeslagen en contingentering melkpro- duktie De werkgroep "Beter Zuivelbeleid" heeft een brochure het licht doen zien onder de titel "een beter bestaan voor de veehouders". Vice-voorzitter van Zijtveld gaf daarover in Utrecht een pers conferentie. Voor de twee problemen in de zuivel, te weten het inkomensprobleem en de overproduktie heeft men twee oplos singen bij de hand en wel prijstoeslagen voor de boer en contin gentering van de melkproduktie. De brochure maakt er geen geheim van dat het door de werkgroep voorgestelde beleid geld kost. Dat geld moet verkregen worden door een inkomensover heveling van de overige economie naar de melkveehouderij. Wat de toeslagen betreft meent de werkgroep dat deze zullen moeten neerkomen op 10 cent per kg melk, om de door snee-boer een opbrengstprijs te garanderen, die gelijk is aan de kostprijs. Men wil deze prijstoeslag beperken tot een produktie van ma ximaal 150.000 kg melk per bedrijf, dat is dus 15.000,- per bedrijf maximaal. De doorsnee boer namelijk, aldus de bro chure, heeft 30 koeien. Contingentering De tweede oplossing is een contingentering, samen met een extra verhoging van de interventieprijzen voor boter en mager melkpoeder. Deze interventieprijzen moeten zoveel omhoog dat de richtprijs voor melk 10 cent extra kan stijgen boven de nor male kostenstijgingen. De consument moet dus een hogere melkprijs betalen; de contingenten voor iedere boer worden "bevroren". Beide alternatieven hebben, naar de werkgroep van mening is, als positief effekt dat het gat tussen de kostprijs van de melk en de opbrengstprijs voor de veehouder gedicht wordt en dat een onbeheerste groei van de melkproduktie voorkomen wordt. Niet-leveringspremie Bij beide alternatieven kan de bestaande overproduktie worden afgebouwd door niet-leveringspremies te geven aan boeren die stoppen willen met melken. Komt daardoor grond vrij, dan zal deze een zodanige bestemming moeten krijgen dat de melk produktie inderdaad vermindert. Produktiecontingenten mogen niet verhandelbaar zijn, om jonge boeren te helpen. Knelpunten Als andere knelpunten noemt de brochure de snelstijgende grondprijzen. Er wordt gepleit voor een aanvullende grond- prijsbeheersing. Voorts wordt gepleit voor belastinghervormin gen, sociale voorzieningen als bij werknemers en een stringente prijsbeheersing voor agrarische produktiemiddelen. Daarbij denkt men o.a. aan een prijsstop voor dieselolie, elektriciteit, kunstmest, e.d. De werkgroep pleit niet voor minder boeren (afvloeïng), doch wel voor minder produktiecapaciteit. vdw ing. J. Jansen BRABANTSE SITUATIE e rentabiliteit in de zeugenhouderij wordt in belangrijke mate bepaald door opbrengstprijzen en biggenproduktie per zeug per jaar. De opbrengstprijs van de biggen is grotendeels afhankelijk van de slachtvarkensprijzen en wordt bepaald door vraag en aanbod. De varkenshouder kan daarop individueel weinig invloed uitoefenen. Anders ligt het Bij de biggenproduktie, of liever gezegd, het aantal grootgebrachte biggen per zeug per jaar. De hoogte daarvan ligt binnen de invloedsfeer van de boer en wordt bepaald door het aantal worpen per zeug per jaar en het aantal grootgebrachte biggen per worp. Vastgesteld moet echter worden dat ondanks veler inzet, betere produktie-omstandigheden en bedrijfsoutillage, het gemiddeld aantal grootgebrachte biggen per zeug de laatste jaren in Brabant niet is gestegen. Integendeel. De resultaten zijn eerder verslechterd dan verbeterd. Onderstaand staatje laat dit duidelijk zien. TABEL Biggenproduktie per zeug per jaar volgens de technische bedrijfsadministratie van het C.V.P. Tilburg (periode 1973 - 1976) Mei Mei Mei Nov. 1973/1974 1974/1975 1975/1976 1975/1976 Worpen per zeug per jaar 1,83 1,83 1,81 1,82 Grootgebrachte biggen 8,58 8,40 8,29 8,18 per worp Grootgebrachte biggen 15,68 15,38 15,00 14,92 per zeug per jaar In vergelijking met 3 jaar geleden is de big genproduktie per zeug met big per jaar af genomen. Bij een aantal van 265.000 zeugen in onze pro vincie betekent dit een lagere biggenproduktie van 175.000 stuks. Vooreen bedrijf met 75 zeugen komt dit bij een gemiddelde opbrengstprijs van de biggen, - zoals die de laatste 3 jaar heeft gegolden -, neer op een negatief verschil in arbeidsinkomsten van ruim 5.000,- per jaar. Oorzaken Ls oorzaken van een lager aantal grootge brachte biggen per zeug kunnen worden ge noemd; de uitbraken van virusdiarree en ziekte van Aujeszky en de als gevolg daarvan op veel bedrijven opgetreden biggensterfte. Dit neemt echter niet weg dat de biggenpro duktie achterblijft in vergelijking met andere gebieden in Nederland. Met name geldt dit ook voor het aantal worpen per zeug per jaar. Vaak als gevolg van moeilijk drachtig krijgen en problemen met de vrucht baarheid. Maar ook een (te) sterke uitgroei van de be drijven waardoor de bedrijfscontróle (bronst en dekcontróle) in het gedrang kunnen komen, mogen hierbij zeker niet onderschat worden. Mogelijkheden ter verbetering B ij een nadere analyse van de gegevens uit de deeladministraties blijkt, dat ondanks lagere gemiddelde Brabantse cijfers, toch nog 25% van de bedrijven een jaarproduktie van 17 of meer biggen per zeug hebben gehaald. Het is belangrijk om na te gaan hoe deze be drijven werken en betere uitkomsten halen. De volgende bedrijfsonderdelen blijken voor het behalen van betere technische resultaten in de zeugenhouderij van groot belang. 1. Een doelgerichte bedrijfsplanning Daaronder kan worden verstaan een juiste afstemming van het totale zeu genbestand op de beschikbare plaatsen voor zeugen met biggen, dragende zeu gen en biggenopfokplaatsen. Zowel on der- als overbezetting van bepaalde af delingen wordt daarmee voorkomen. Ruim beschikbaar hebben van opfok- materiaal (per 2 zeugen 1 geldt tussen 2-8 mnd), zodat voor de opgeruimde zeugen meteen jonge dieren kunnen worden ingezet. Als hierin is voorzien kunnen en moeten zeugen die na één herdekking (na 3 we ken) nog niet dragend zijn, worden ge ruimd! Bij opfok van geiten moet naast andere faktoren bewust worden geselekteerd op vruchtbaarheid. Voldoende, op spermakwaliteit on derzochte en voor dekdienst beschikba re beren aanwezig hebben. Eén beer op 30 zeugen is een goed uitgangspunt. 2. Produktiecontröle Daarvoor is een duidelijke identificatie en vastlegging van gegevens per zeug noodzakelijk. Zeugenkaarten en een zeugenkalender zijn daarbij onmisbare hulpmiddelen. Bij gebruik ervan zijn direct alle gegevens voorhanden om een goede bedrijfsplanning door te voeren. Bijvoorbeeld wanneer en welke zeugen in aanmerking komen voör bronstig worden, dekken; omhokken; enten; spenen en hoeveel zeugen zijn er gedekt in een bepaalde periode. Bronstcontróle moet minstens lx per dag gebeuren, zodat het juiste tijdstip van dekken of insemineren kan worden bepaald. Insemineren of dekken op een verkeerd tijdstip kan tot 20 lagere drachtigheidsresultaten leiden, terwijl de toomgrootte wel 2 biggen lager kan zijn. In de praktijk betekent dit dat dekken of insemineren bij NL-zeugen moet plaats vinden tussen 10 en 40 uur na het begin van de berigheid. Bij GY-zeugen ligt dit tijdvak tussen 8 en 32 uur na het begin van de berigheid. 3. Optimale bedrijfsomstandigheden scheppen waardoor tegenvallers zoveel mogelijk worden voorkomen. Aandacht vragen daarbij vooral een doelmatige huisvesting en klimaat in de stallen; voeding (wat ruwvoer en/of uitloop); bedrijfshygiënische maatregelen en een goede verzorging van de dieren (worm en schurftbestrijding). Alles bij elkaar een hele reeks maatregelen en inzet die van een zeugenhouder wordt ge vraagd. Bij een juiste toepassing ervan echter een goede basis om de volgende keer bij "de betere, groep" te behoren. 11 i

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1977 | | pagina 11