Rustende boer heeft geen funktie meer in buitengebied!
K.N.L.C. Samenleving en Onderwijs
Kort verslag gewestelijke raad voor het Landbouwschap in Noord-Brabant
Deel III:
Waarom is het belangrijk om te weten wanneer er
sprake is van een pachtovereenkomst?
Wanneer een bepaalde overeenkomst alle voorwaar
den van de pachtovereenkomst bezit, dan gelden inge
volge de Pachtwet allerlei bepalingen waarmee partijen
(eventueel1 reeds voor het sluiten van de overeenkomst)
rekening dienen te houden. De belangrijkste bepalingen
in dit verband zijn:
1De overeenkomst moet schriftelijk worden aangegaan
(art. 2 P.W.) is dit echter niet gebeurd dan is een mon
delinge pachtovereenkomst toch van kracht.
2. Partijen moeten de aangegane overeenkomst binnen
twee maanden ter goedkeuring aan de Grondkamer in
zenden (art. 8 P.W.}. Aan deze eis kan enkel maar worden
voldaan wanneer de overeenkomst op schrift gesteld is.
Aan het nietnakomen van deze plicht zijn drie gevolgen
verbonden t.w.:
a. De partijen zijn strafbaar bij overtreding van art. 8 lid 1
P.W. (art. 185 P.W. en art. 1 W.E.D.) Partijen krijgen
wanneer zij op dit verzuim van inzending zijn "betrapt"
nog een maand de gelegenheid om dit verzuim goed te
maken.
b. De pachtprijs is niet opeisbaar (art. 9 lid 1 P.W.)
Meestal zal de pachter echter toch wel betalen.
c. De wet neemt aan dat deze overeenkomst voor onbe
paalde tijd is aangegaan, zonder dat zij door één der
partijen kan worden opgezegd (art. 9 lid 1 P.W.) Ook
wanneer partijen een bepaalde tijdsduur in hun niet ter
goedkeuring ingezonden pachtovereenkomst hebben
opgenomen wordt de overeenkomst van rechtswege
geacht voor onbepaalde tijd te zijn aangegaan.
3. Een pachtovereenkomst geldt voor een bepaalde tijd.
Deze tijd bedraagt 12 jaren voor een hoeve en 6 jaren
voor los land art. 1 2 lid 1 P.W.) Met goedkeuring van de
Grondkamer kan in bijzondere gevallen een pachtove
reenkomst voor een kortere duur dan de wettelijke ter
mijn worden aangegaan. (Zie ook vorige week). De ver
pachter kan deze goedkeuring bij de Grondkamer vragen,
hetzij vóór het aangaan van de overeenkomst, hetzij bij de
toetsing daarvan door de Grondkamer de bedoelde
goedkeuring vermeld in punt 2). Deze laatste methode is
echter gevaarlijk omdat dan de pachtovereenkomst al
gesloten is. Mocht de Grondkamer dan achteraf de korte
termijn niet willen goedkeuren dan wordt de Pachtover
eenkomst geacht voor de wettelijke termijn van 1 2 resp.
6 jaren (hoeve of los land) te zijn aangegaan.
Verpachter moet, wanneer hij van de Grondkamer
toestemming gekregen heeft om een pachtovereenkomst
voor kortere duur aan te gaan, van die overeenkomst ook
geen kontrakt (—schriftelijk vastleggen) laten opmaken.
Wanneer hij dat n.l. niet doet, maar de pachter toch in het
genot van het land laat, ontstaat er een pachtovereen
komst voor onbepaalde tijd, waaraan de toestemming
van de Grondkamer niets afdoet, aldus een recent arrest
van het Pachthof.
Ook doet de verpachter er verstandig aan om in afwach
ting van de goedkeuring voor korte duur, de pachter nog
niet op het land toe te laten, omdat van dat tijdstip af de
pachtovereenkomst al aanvangt, zij het dan een monde
linge.
De Grondkamer verleent haar goedkeuring aan de kortere
duur alleen op grond van bijzondere omstandigheden
van het geval. Bijzondere omstandigheden worden niet
vlug door de Grondkamer aangenomen. Zo is b.v. de
leeftijd van de verpachter of diens voornemen om de
grond te verkopen geen bijzondere omstandigheid. Het
seizoenmatig karakter van een bepaalde overeenkomst
kan wel grond zijn voor een bijzondere omstandigheid.
(Gr.K.Zeeland, 1952). De bepaalde teelten zijn: Vlas,
uien, pootaardappelen, gladiolen en wijnpeen.
Wanneer partijen niet weten of de door hun gesloten
overeenkomst een pachtovereenkomst is, biedt art. 11
P.W. een oplossing. Deze oplossing wordt door de "ver
huurder" c.q. verpachter meestal niet zo leuk gevonden.
Dit artikel bepaalt n.l. dat de partij die daar het meeste
belang bij heeft bij de Pachtkamer de schriftelijke vast
legging van de mondelinge pachtovereenkomst kan vor
deren. Onder de term "mondelinge pachtovereenkomst"
wordt ook de schriftelijk vastgelegde huurovereenkomst
begrepen. Komt de Pachtkamer tot de konklusie dat er
sprake is van een pachtovereenkomst dan legt zij die
schriftelijk vast. De Pachtkamer is verplicht deze over
eenkomst na schriftelijke vastlegging ter goedkeuring
aan de Grondkamer te zenden. De pachter die dus
schriftelijke vastlegging heeft gevorderd en gekregen
behoeft dus niet zelf nog eens uitdrukkelijk de goedkeu
ring van de Grondkamer te vragen. De aldus schriftelijk
vastgelegde en goedgekeurde pachtovereenkomst gaat
dan meestal voor de wettelijke duur gelden (1 2 jaar voor
een hoeve, 6 jaar voor los land), die pas ingaat bij de
aanvang van het pachtjaar, volgend op dat, waarin de
overeenkomst ter goedkeuring is ingezonden. In 99%
van de gevallen is het de "huurder" c.q. pachter die de
schriftelijke vastlegging vordert.
Uit het voorafgaande blijkt overduidelijk dat partijen
vóór het afsluiten van een bepaalde overeenkomst
m.b.t. het gebruik van een hoeve of los land zich
terdege op de hoogte moeten stellen met bepaalde
bepalingen uit de Pachtwet.
Mr.S.M. Vermuë.
Tijdens de vergadering kwam de Nota Inrichting Bestemmings
'plannen Buitengebied aan de orde. Ir. J.L.Th. Siepman, gede
puteerde voor de ruimtelijke ordening gaf een toelichting op de
nota. De uitgangspunten die werden gehanteerd bij de samen
stelling van 't stuk waren de volgende; - de bestemming van een
gebied moet duidelijk zijn en de voorschriften dienen daaraan
parallel te lopen; - burgerbouw moet uit het buitengebied ge
weerd worden. Daarom is het noodzakelijk dat er duidelijk
onderscheid is tussen landbouw en burgerbouw. Hieruit is de
begripsbepaling, voor het volwaardig agrarisch bedrijf gevolgd
en een taakstelling voor de Adviescommissie Agrarische Bou-
waanvragen;
- een tweede agrarische bedrijfswoning zal slechts toegestaan
worden indien het betrekking heeft op een tweemansbedrijf;
- een woning voor de "rustende boer" wordt niet toegestaan
aangezien de rustende boer geen funktie heeft in het bedrijf en
dus ook niet in het buitengebied thuishoort;
- een onderscheid tussen grondgebonden en niet-grondgebon-
den landbouw wordt voor de Brabantse situatie niet aanvaard
baar geacht.
De nota is nog niet volledig. Momenteel wordt er gewerkt aan
een regeling inzake uitbreiding van woonkernen, die toegroeien
naar agrarische bedrijven.
Volwaardigheidstoets alleen voor woning
Vanuit de vergadering kwanjen bezwaren naar voren ten aan
zien van de begripsbepaling voor het agrarische bedrijf, waarin
de term "volwaardig" is opgenomen. De nota wekt de indruk
dat deze begripsbepaling van toepassing is voor zowel bestaande
als voor nieuw te vestigen bedrijven, waardoor vele bestaande
bedrijven afwijken van de agrarische bestemming.
De landbouw gaat er van uit dat in het agrarisch gebied agrari
sche aktiviteiten dienen te kunnen plaatsvinden en dat het cri
terium "volwaardig" pas aan de orde komt als het gaat om de
bouw van de woning".
Overigens was men van mening dat de begripsbepaling voor het
agrarisch bedrijf in deze vorm de toets der kritiek bij de Kroon
niet zal kunnen doorstaan in verband met artikel Ktyan de Wet
op de Ruimtelijke Ordening.
Voor rustende boer ook in kleine kern geen plaats
Ten aanzien van de woning voor de "rustende boer" is het beleid
van de provincie primair gericht op het vinden van een oplos
sing binnen de nabijgelegen (kleine) kern. In de praktijk blijkt
echter, dat er in die kern vaak geen plaats is.
In de vergadering werd daarom gepleit om ten behoeve van
woonruimte voor de rustende boer naast de maximale uitbrei
ding van 10% ook een minimum inhoud van bijvoorbeeld 200
m3 in te voeren indien het de uitbreiding van een kleinere
bedrijfswoning betreft.
Voorts werd nog ingegaan op artikel 11 van de Wet op de
Ruimtelijke Ordening uitwerkingsplicht en wijzigingsbévoegd-
heid.
In een landschappelijk waardevol agrarisch gebied is het recht
tot vestiging van een agrarisch bedrijf uitgesloten.
Het vestigen van agrarische bedrijven kan mogelijk gemaakt
worden via een uitwerkingsplicht in bepaalde bouwzónes of via
bestemmingswijziging buiten de bouwzónes. Wanneer het mo
gelijk is via de uitwerkingsplicht, dan dienen de bestemmings
voorschriften het bouwen niet te verbieden.
De vergadering kwam tot de conclusie, dat er over een aantal
punten nog verschil van mening is, maar dat de nota zeker voor
wat betreft de intentie, de instemming van de landbouw kan
hebben.
B ewust is in de titel boven dit stukje het Onderwijs achteraan
gezet en de Samenleving voorop. Daarmee wordt duidelijk ge
maakt, dat het onderwijs in onze samenleving een dienende taak
heeft en een middel is voor de opbouw en instandhouding van die
samenleving. Zo bezien wordt onderwijs aan jeugdigen wat los
gemaakt \fen de school als instelling, van het vakkenpakket en
het lesuur. En dat is ook nodig, omdat velen het onderwijs nog
bezien als een wereld apart, waaraan men in de harde samenle-'
ving van lonen en prijzen, van welvaart en welzijn weinig bood
schap heeft. De relatie met het onderwijs speelt zich vooral af
binnen individuele jong^ gezinnen.
Bezinning nodig
Voor het onderwijs zelf geldt dat ook:
De school, als instelling vraagt zoveel direkte aandacht van
leerkracht en leerling, dat er wel eens te weinig tijd overblijft
voor een kijk op de wereld en een bezinning over waaraan men
bezig is.
Waarom die bezinning toch nodig is willen we verduidelijken
aan een aantal punten.
Kosten
Het totale onderwijs in ons land kost de belastingbetaler meer
dan een kwart van zijn belastingcenten: aan onderwijs wordt dit
jaar in ons land 18 miljard besteed. Deze ontwikkeling is in de
meeste westerse landen niet anders. Dit geld gaat voor ongeveer
een kwart naar het basis- en kleuteronderwijs, voor ruim een
kwart naar het hoger onderwijs (hoger beroepsonderwijs en
wetenschappelijk onderwijs en -onderzoek) en voor bijna de
helft naar het voortgezet onderwijs (mavo, havo, vwo en lager-
en middelbaar beroepsonderwijs).
Bezuinigingen
De gelden voor onderwijs besteed zijn voor het overgrote deel
personeelskosten. De stijging van de begroting voor onderwijs
vergeleken'met 1976 bedroeg 1,2 miljard gulden. Daarvan is
85% personeelskosten. Onderwijs wordt daarmee gekarakteri
seerd als een echj dienstverleningsbedrijf, dat de neiging heeft
om te groeien.
In het verband van de 1 %-operatie wordt bijna een half miljard
op de uitgaven besnoeid. Dit bedrag wordt gevonden'in beper
king van de groeimogelijkheden: inkrimping van extra taken,
minder doen aan verkleining van klassen, opheffing van kleine
scholen. Vooral de scholenbouw zal van deze maatregelen de
nadelen ondervinden,
Opleiding en werk
Waartoe leiden we op in een land dat honderdduizenden wer
klozen telt, waarvan een niet onbelangrijk deel jongeren? De
best opgeleiden hebben daarbij de meeste kansen op een baan.
Ieder zoekt dan ook de beste (vaak de hoogste) opleiding die hij
kan krijgen en velen zijn zelfs bereid een jaar langer te studeren
om er nog een onderdeel bij te halen, om maar niet werkloos te
hoeven toezien. Daarnaast is het de vraag of de opleiding die
men krijgt wel is aangepast aan de behoeften van bedrijfsleven
en samenleving. Die behoeften zijn in het algemeen te weinig
duidelijk omschreven om voor het onderwijs bruikbaar te zijn.
De een beweert, dat het bedrijfsleven vraagt om jongelui die
goed gespecialiseerd zijn in een vakonderdeel, de ander zegt
weer dat hij in zijn beroepsopleiding algemeen georiënteerd
moet zijn om zodoende snel iets speciaals te kunnen aanleren.
Ook wordt wel geklaagd dat sommige jongelui - zelf van een
bedrijf afkomstig - meer van de toestand van alledag afweten
dan hun leraren. Wat moet men de leerling bijbrengen en met
welk doel?
De aard van de opleiding
Hoe leiden we jongeren op, is een daarop aansluitende vraag.
Het schijnt dat de scholing en opleidina. steeds langer moet
duren: de maatschappelijk en persoonlijk steeds vroeger vol
wassen wordende jeugd, die met meer geld omgaat dan vroegere
generatiegenoten en zich zelfstandiger gedraagt, wordt deson
danks langer in de schoolbanken vastgehouden: de gehuwde
student werd een normaal verschijnsel. Kan en moet en mag dit
zo doorgaan? Of moeten we de opleiding toch afronden tussen
20 en 25 jaar of zelfs al eerder, en de jongere tijdens die oplei
ding meer in de praktijk brengen en hem later de gelegenheid
tot bijscholing in veel grotere mate geven dan nu het geval is? De
open school (moeder-mavo) en open universiteit, die in ont
wikkeling zijn wijzen in de richting dat er bij ouderen een grote
behoefte bestaat aan verdere studie voor beroep of hobby. De
Teleac kurus "Het Weer" heeft enorm succes, wellicht omdat we
qooit het vak Natuurkunde op een zo praktische wijze hebben
geleerd.
Hoe geven we onderwijs?
Hoe geven we onderwijs is dan de volgende vraag. Het klassi
kale systeem van het kennis vergaren, het centraal op de leraar
gerichte onderwijs wordt meer en meer vervangen door groeps
werk, het gebruik maken van een bibliotheek, de over
head-projector, de band- de videorecorder, kortom de samen
werking tussen leerlingen met de leraar als begeleiders, die de
leerstof als het ware'ter discussie aanbiedt. We komen er steeds
duidelijker achter, dat de leerling het zelf zal moeten doen. Deze
vernieuwingen vragen veel inzicht maar vooral een andere
houding van de leraar: een niet gemakkelijke zaak.
Ten plattelande
We somden hier een aantal punten ter overdenking op die om
nadere bezinning vragen. In volgende artikelen hopen we op
een aantal van deze punten terug te komen, waarbij wij ons ook
zullen bezighouden met het onderwijsbeleid ten plattelande,
een naar ons idee passend onderwerp voor aan agrarisch blad.
J.R. Westerhuis
4