PATENTKALI
Kan herfstteelt van
pootaardappelen het
ziekteprobleem oplossen?
D e in de herfst gewonnen poters zijn niet erg spruitlustig.
Wanneer men dit pootgoed in het voorjaar wil poten ter verge
lijking met de normale teelt, dan is het gewenst het najaar-
spootgoed twee a drie maanden voor het poten wat warmer te
bewaren. De poters die in de normale tijd gegroeid zijn, komen
het eerst boven de grond, vrijwel direct gevolgd door de ver
warmde herfstpoters. Onverwarmde herfstpoters komen onge
veer 8 dagen later boven de grond.
D e herfstteelt werd toegepast met verschillende zaailingen,
die min of meer vatbaar waren voor phytophthora. Wij hebben
o.a. in vorengenoemde proeven ook de Civa gebezigd; dit ras
wordt in de rassenlijst gehonoreerd met een 4 voor phytoph-
thora-resistentie. Ter vergelijking diene dat Bintje met een 3 en
Eigenheimer met een 5 werden gehonoreerd. Óndanks niet of
zeer weinig bespuiten tegen phytophthora zijn de herfstteelten
goed geslaagd.
De ideale meststof voor
chloorgevoelige gewassen
D e toenemende bedreiging van virusziekten in de poot-
aardappelteelt leid er toe dat op allerlei terreinen naarstig
gezocht wordt om tot een indamming van dit probleem te
komen. Vaak verkeren de pogingen in een experimenteel
stadium, hetgeen evenwel niet wegneemt dat alles is be
gonnen met het nemen van proefnemingen.
O
Vroeg selekteren op Y virus noodzakelijk
Najaarsteelt en keuring
Niet alleen de perzikbladluis
In het N.A.K. mededelingenblad troffen we een interes
sante beschouwing aan over de najaarsteelt van pootaar
dappelen.
De heer J.A.J. Poos te Mook heeft van 1946 tot en met
1976 de najaarsteelt van pootgoed toegepast. Hij heeft er
dus al heel wat ervaring mee. Van zijn hand is het navol
gende artikel.
Uitvoering van de herfstteelt
oor de uitpoot in het naseizoen is droge, goed doorlatende
grond het meest geschikt. In verband met soms veel vocht in het
najaar, blijft ondiep poten gewenst zodat de bodem van de
greppels lager ligt dan de aardappelen.
Het is noodzakelijk dat de aardappelen niet boven de grond
komen vóórdat de luizen verdwenen zijn. In verband met het
gevaar van aanvliegende luizen tijdens het poten is het zelfs
beter dit uit te stellen totdat de luizen geheel uit de lucht zijn.
Het selekteren in de herfst is eenvoudig en succesvol. Ongeveer
begin augustus verdwijnen de bladluizen uit de lucht. De selek-
teur krijgt dan de gelegenheid om in een luisvrije periode te
selekteren. Uitgebreide proeven hebben aangetoond dat te
vroeg poten funest is in verband met virusbesmetting. Daarbij
viel steeds op dat er relatief meer bladrol dan mozaïek in het
gewas voorkwam wanneer te vroeg was gepoot.
Vlet de hand rooien is gewenst omdat in het najaar niet gewacht
kan worden tot de knollen schilvast zijn.
Resultaten met in de herfst geteeld pootgoed
De herfstpoters geven planten met een meer opgerichte blad
stand en een meer diepnervig blad. Ook het aantal stengels is
kleiner. Dit alles vormt een meer open type plant, terwijl de
voorjaarspoters een meer gesloten type plant geven. De planten
die uit verwarmde herfstpoters groeien, vormen een tussentype.
In het laatst van juni wordt de loofontwikkeling van zowel de
planten uit de verwarmde als de onverwarmde herfstpoters^ ho
ger en robuster dan die van de voorjaarsteelt.
De bloei van de uit herfstpootgoed gegroeide planten is veel
rijker dan die van het voorjaarspootgoed. Bij de teelt uit ver
warmde herfstpoters is de bloei enkele dagen vroeger en bij
onverwarmde herfstpoters enkele dagen later dan bij de teelt uit
voorjaarspootgoed.
De vroegere bloei bij de verwarmde herfstpoter is een zeer
belangrijke eigenschap. Deze is namelijk gecorreleerd aan een
vroegere knolzetting.
Vroegrooiproeven die enkele malen op 1 juli werden uitgevoerd,
toonden aan dat de verwarmde herfstpoters tot 15% meer op
brengst konden geven aan knollen boven 35 mm vierkantsmaat
dan pootgoed dat in de normale tijd is gegroeid. De vroege
knolzetting maakt het mogelijk om twee jaar te vermeerderen
zonder dat het gewas tijdens het grootste besmettingsgevaar te
velde heeft gestaan. Het eerste jaar namelijk als herfstteelt na de
luizen en het daaropvolgende jaar als voorjaarspootgoed dat
vóór de hoogste besmettingsdruk gerooid kan worden.
(De onverwarmde herfstpoters zijn nooit in de vroegrooiproe
ven opgenomen).
De eerste voorjaarsteelt volgend op de najaarsteelt vertoont een
stijle bladstand, diepnervig blad, klein aantal stengels, rijke
bloei enz. Deze reacties op de herfstteelt zijn slechts eenmalig.
De tweede en volgende voorjaarsteelt zijn ten aanzien van groei
en type normaal.
Vergelijkingsproef mozaïekziekten
Een zeer treffend beeld gaf een proef met drie zaailingen die
op óns observatieveld in 1958 een grote aantasting met bont
vertoonden. Deze zaailingen werden deels in het voorjaar en
deels in het najaar doorgeteeld. Daarbij was het uitgangsmate
riaal voor de voorjaarsteelt afkomstig van normaal geselekteerd
pootgoed en het uitgangsmateriaal voor de najaarsteelt van een
ongeselekteerd en uitgerijpt gewas. De zaailingen werden in
1959 geselecteerd. De nateelt van de selektie leverde 40% mo
zaïek en de najaarsteelt vertoonde 4% bont. 1959 was een erg
warm en droog jaar en ten aanzien van het selekteren wel ver
gelijkbaar met 1976. Het lijkt daarom het beste de resultaten van
de nateelt van 1959 verder te bespreken. Dit zal meer effekt
sorteren dan de resultaten van alle andere jaren tezamen.
In 1959 werd van 19 zaailingen eveneens pootgoed gewonnen.
Het uitgangsmateriaal voor de voorjaarsteelt was van normaal
gewonnen pootgoed. Het uitgangsmateriaal voor de najaarsteelt
was van een ongeselekteerd uitgerijpt gewas. Het herfstpoot
goed was een paar maanden voor het poten warm gezet. In
sommige jaren kunnen in september of nog later bladluizen
optreden. Dit was in het najaar van 1959 zeer sterk het geval. Bij
het rooien van het ierfstpootgoed in het begin van oktober was
de grond groen van de luizen. Wat de gezondheidstoestand
Het is niet alleen de perzikhladluis, die de virusinfektie veroor
zaakt.
betreft, vertoonde het voorjaarspootgoed gemiddeld 7% virus
ziekten en het najaarspootgoed 0,5%.
Door het slechte uitgangsmateriaal voor de herfstteelt waren dit
twee extreme proeven. Wij hebben op het kweekbedrijf van de
C.I.V. meermalen ongeselekteerd en uitgerijpt pootgoed door
herfstselektie met succes opgezuiverd.
Opvallende gezondheid van herfstaardappelen
p 27 september 1961 organiseerde de Nederlandse Kwe-
kersbond een speciale herfstaardappeldag te Boekei (N.Br.).
Door het Kweekbedrijf C.I.V. te Ottersum was een demonstra-
tieveld met herfstaardappelen aangelegd. Tijdens de bezichti
ging van dit veld door de vele bezoekers loofde Prof. Dr. Ir. J.C.
Dorst te Wageningen een kistje sigaren uit voor iemand die hem
enkele zieke blaadjes ter hand kon stellen, 's Avonds ging nie
mand met een kistje sigaren van de professor naar huis.
(Commentaar van Prof. Dorst: die uitloving betrof bladrolzieke
blaadjes. Red.).
Sedert de aardappeldag te Boekei is een belangrijke verbetering
aangebracht door de heer Dr. Hille Ris Lambers. Met veel
succes voorspelt hij ieder jaar enkele weken vooruit wanneer de
luizen zullen verdwijnen. De pootdatum kan nu met redelijke
grond worden vastgesteld.
Herfstteelt en phvtophthora
Ook in 1962 is de keuring van pootaardappelen in het najaar
mogelijk geweest. Schrijver dezes had in 1962 drie zaailingen
gekweekt die door hun hoge graad van phytophthora-resistentie
niet bespoten behoefden te worden en in voor- en najaar goede
resultaten gaven. Eén van die zaailingen, n.l. Spartaan, werd in
1963 in de rassenlijst opgenomen.
De pootgoedkeuring van Spartaan in de herfst breidde zich snel
uit. De herfstteelt met dit ras werd toen speciaal bedreven om de
phytophthora-resistentie.
Toen dit ras 15 jaar oud was, werd het echter ook aangetast door
phytophthora en hierdoor is de herfstteelt geheel uit de praktijk
verdwenen. Daarbij is, jammer genoeg, voorbijgezien aan de
buitengewoon goede resultaten die deze teelt met zich brengt
ten aanzien van de virusziekten.
Vele en uitgebreide proeven op het Kweekbedrijf C.I.V. van
1946 tot op heden tonen onomstotelijk aan dat de pootgoedteelt
in de herfst de sleutel kan vormen voor een gezonde basis van de
aardappelteelt. Deze proeven werden genomen met rassen die
min of meer vatbaar waren voor phytophthora om de eenvou
dige reden dat ik geen resistente aardappelen had. De aardap
pelen die ik gebruikte waren vergelijkbaar met de aardappelen
die de Nederlandse selekteurs verbouwen. Zonder iets ten na
dele van de aardappelrassen te zeggen, zijn ze volgens de ras
senlijst alle min of meer vatbaar. Met waarderingscijfers van 3
tot 9.
Ik meen dus te mogen aannemen dat de resulaten die ik bij de
herfstteelt heb verkregen, gelijk zullen zijn aan de resultaten die
men mag verwachten van gangbare rassen bij eventuele her
fstteelt.
De phytophthora-bestrijding in de herfst is over het algemeen
vrij eenvoudig geweest: wij hebben gespoten naar weersom
standigheden.
In de 31 jaren van herfstteelt met voor phytophthora vatbare
rassen is er niet één jaar geweest waarbij de herfstteelt door deze
ziekte mislukte.
Z) oor de commissie voor technische adviezen alsmede de vaste
commissie voor pootaardappelen van de N.AK. is de mogelijkheid
besproken van pootgoedvermeerdering in het najaar. Het ver
schuiven van de groeiperiode naar het najaar heeft als reden, dat de
omvang van de bladluisvluchten in de herfst zeer gering is. Als
gevolg hiervan is de kans op overdracht van o.a. het bladrolvirus en
het Y-virus minimaal.
In de jaren 1960 en 1961, toen de najaarsteelt ook in de belang
stelling stond, zijn door de N.A.K. aanwijzingen opqesteld voor de
keuring van de najaarsgewassen. Door de moeilijkheden op het
gebied van de bestrijding van phytophthora is de herfstteelt uit de
belangstelling verdwenen. Nu er voor de bestrijding van phytoph
thora veel betere mogelijkheden zijn dan voorheen, vraagt de herfst
teelt opnieuw de aandacht.
Door de vaste commissie voor pootaardappelen is besloten, dat
indien er belangstelling mocht zijn voor de najaarsteelt van poot
aardappelen in 1977, daartoe aanwijzingen zullen worden opge
steld, zodat keuring van deze aardappelen mogelijk zal zijn.
28% kalium (K2O) 8% magnesium (MgO)
advertentie IM
R.eeds vroeg in het voorjaar kunnen vluchten van de perzik
bladluis worden gekonstateerd. Ze zijn echter van geringe om
vang. Wel worden vroeg in het seizoen zeer qrote vluchten van
andere bladluissoorten waargenomen. Door de vroege vluchten
in het voorjaar van diverse bladluissoorten die het nieuwe Y
virus kunnen overbrengen, kan ook al direkt na opkomst van de
aardappelplanten besmetting plaats vinden. Deze theoretische
benadering is reeds aan de hand van diverse proeven bewezen.
In de vele discussies rond het Y virus kwam o.a. steeds naar
voren dat de besmetting binnen het perceel als veel belangrijker
moet worden gezien dan de infectie van buitenaf.
De konklusie kan zijn dat zo snel mogelijk na opkomst met het
selekteren moet worden begonnen.
Deze vroege selektie is in het komende seizoen méér dan in
andere jaren noodzakelijk nu er, naar met zekerheid kan wor
den gesteld, méér zieke planten in de pootgoedpercelen zullen
voorkomen dan normaal. Vooral de opslag zal als een gevaar
lijke ziektebron moeten worden beschouwd. Bij de in de praktijk
gebruikelijke bladluisbestrijding wordt het kwaad dat door de
aanvliegende luizen wordt veroorzaakt, niet voldoende bestre
den, omdat het Y-virus reeds overgebracht is voordat het be
strijdingsmiddel zijn werk heeft gedaan.
Bladluisbestrijding is echter nodig wanneer er zich voor de se
lectie bladluizen op de aardappelplanten bevinden.
Selectie moet altijd plaatsvinden onder bladluisvrije omstan
digheden. Over de noodzaak en het tijdstip van de bestrijding
volgen nog nadere aanwijzingen van het Consulentschap voor
Plantenziekten.
Besmetting met Y virus een kwestie van seconden
De redenen waarom het nieuwe Y-virus zo moeilijk te bestrijden
is, zijn al bekend sinds dit virus voor het eerst in Nederland werd
waargenomen. In het mededelingenblad van de N.A.K. van
maart 1960 schreef Dr. D. Hille Lambers o.a. het volgende:
"Non-persistente virussen zoals het (nieuwe) Y-virus kunnen in
zeer korte tijd door bladluizen van een zieke naar een gezonde
plant worden overgebracht. De opnametijd, de tijd éedurende
welke een bladluis moet zuigen om met virus besmet te raken, is
in seconden - bijv. 5 tot 60 seconden - uit te drukken. Een
circulatietijd in de bladluis is er niet, zodat terstond na het
"besmet" raken de bladluis een gezonde plant kan besmetten."
Deze "overdrachtstijden" staan in geen vergelijking met de
overdrachtstijd van het bladrolvirus waarvoor 18 tot 24 uur
nodig is om het van de zieke plant naar een gezonde plant over
te brengen.
Van het nieuwe Y-virus is ook bekend, dat het niet zoals
het bladrolvirus alleen door de perzikbladluis wordt
overgebracht, maar ook door diverse andere
bladluissoorten. Tot de groep van overbrengers behoren
ook bladluissoorten die zich niet op de aardappelplant
kunnen voeden. Op zoek naar een goede waardplant
kunnen deze rondvliegende bladluizen diverse
tussenlandingen maken in het aardappelgewas.
Wanneer zo'n tussenlanding plaatsvindt op een zieke
plant, wordt daarna in veel gevallen een gezonde plant
besmet.
8