PATENTKALI
H et feit. dat er drie elkaar min of meer overlappende werk
stukken gemaakt zijn. is typerend voor de behoefte die er in
onze complexe samenleving aan dergelijke "rode draden" voor
het gemeenschappelijk gesprek bestaat, want hoe complexer de
samenleving, hoe moeilijker het wordt met elkaar een beleid
slijn uit te stippelen. Ook het grote aantal deelnemers aan zo'n
gesprek maakt het gemeenschappelijk vaststellen van het beleid
niet gemakkelijker. De behoefte aan een goed "houvast" voor
een dergelijke diskussie is daarom vanzelfsprekend gvoot.
Inhoudelijk lijken de drie beleidsvisies sterk op elkaar. Alle drie
vangen zij aan met een inventarisatie van de huidige stand van
zaken in de landbouw. Meestal in de vorm van een cijfermatige
rangschikking. Vervolgens wordt aangegeven waartoe deze cij
fermatige aktualiteit waarschijnlijk in de toekomst zal leiden en
welke bijsturingen noodzakelijk zijn. Waartoe en in hoeverre
bijgestuurd moet worden is tenslotte het grote diskussiepunt.
H et gezamenlijk uitstippelen van het te voeren beleid is we
liswaar aan tal van beperkingen onderworpen, toch is er nau
welijks een betere werkwijze te bedenken. Het lijkt me dan ook
weinig zinvol de methode van beleidsbepaling te wijzigen. De
energie die dit zou kosten kunnen we beter besteden aan het
êezamenlijk precies bepalen van het uiteindelijke doel van ons
beleid. Want als we het over dat doel met elkaar goed eens zijn.
dan kan de verdere beleidsdiskussie zich beperken tot de mid
delen waarmee we dat doel wensen te bereiken.
Het gemeenschappelijk beleidsdoel voor de landbouw zou ik als
volgt willen omschrijven: "Zorg dragen voor het in de toekomst
optimaal funktioneren van het onderdeel landbouw in onze
totale samenleving".
De ideale meststof voor
chloorgevoelige gewassen
Z ij zijn aanpasbaar aan de behoeften van de "man". Rondom
deze man, rekening houdend met zijn wensen en mogelijkheden
is een bedrijf te formeren, waarmee hij zijn boterham kan ver
dienen. En bij dat formeren hoeven we dan niet uitsluitend te
denken aan andere (grotere) oppervlaktes of andere veebezet
ting, maar kunnen we ook denken aan intensievere benutting
van de reeds aanwezige produktie-faktoren. In feite doen we
zelf al jaren niet anders op onze bedrijven. Ons bedrijfsplan,
onze bedrijfsaktiviteiten, passen we telkens weer aan aan de ons
ter beschikking staande middelen. Tot nu toe was meestal de
belangrijkste aanpassing de vervanging van mankracht door
machines. Daarmee de andere bedrijfsbepalende faktoren on
gemoeid latend.
A
Landbouwbeleid; op de man af?
I
I
Ingezonden:
Ir. J.J.J. Bom,
-'s-G raven hoek
Colijnsplaat
n de laatste maanden hebben de Nederlandse landbouwers een
aantal beleidsvisies voorgeschoteld gekregen. Voor de meesten
onder ons waarschijnlijk in de vorm van een verslag in een of
andere landbouwperiodiek. Sommigen ook de oorspronkelijke
boekwerken, (-het zijn stuk voor stuk lijvige boekwerken-), om
dat zij vanuit een bestuurlijke funktie hun reaktie op deze werk
stukken moeten geven. Het betreft in de eerste plaats het
Zeeuwse rapport van de Provinciale Raad voor de Bedrijfsont
wikkeling "Koers 1980". Het tweede rapport is de "Takvisie
Akkerbouw" van het Ministerie van Landbouw. Het derde is de
"Beleidsvisie land- en tuinbouw" van het Landbouwschap.
Alle drie boordevol gegevens over de huidige stand van zaken.
Soms zelfs zo vol met gegevens, dat de lezer moeite krijgt om
door de bomen het bos te blijven zien.
Alle drie tenslotte uitmondend in een bepaalde visie op de toe
komst, waaraan dan richtlijnen of aanbevelingen voor het te
voeren beleid gekoppeld zijn. Op geen van deze drie stukken zal
ik in het navolgende apart ingaan. Weliswaar liggen zij ter dis-
kussie op tafel, maar die tafel is de bestuurstafel van de georga
niseerde landbouw. Vanaf deze bestuurstafel wordt de kritiek
ingewacht; kritiek die overigens ook positief kan zijn!
Middels dit artikel wil ik uitsluitend ingaan op het verschijnsel
der beleidsstukken, de waarde en de beperkingen hiervan en het
doel dat met deze stukken beoogd wordt. In het laatste deel van
dit artikel zal ik een poging doen een nieuwe benadering van het
beleidsdoel te schetsen. Dit vooral met de bedoeling de diskussie
over dit onderwerp te aktiveren.
De beleidsv isie als verschijnsel
De beperkingen van de beleidsvisies
n het voorgaande is in het kort aangegeven hoe in het alge
meen de beleidsvisies zijn opgebouwd. Dit is een logische op
bouw. maar wel een met beperkingen.
De eerste beperking ligt in de verzamelde cijfermatigheden.
Deze cijfers, hoe ook gegroepeerd, geven een gemiddelde si
tuatie aan. De gemiddelde situatie van een bepaalde landbouw
activiteit. Bijvoorbeeld van een groep bedrijven die een zelfde
gewas voortbrengen, misschien zelfs wel zo'n groep in een be
paalde streek. Zo'n cijfer kan nooit bedrijf X te Y typeren. Toch
is datzelfde cijfer wel de basis voor de maatregelen die dat
bedrijf X te Y uiteindelijk beinvloeden. De uit dit cijfer voort
vloeiende maatregelen kunnen dus niet meer zijn dan algemene
maatregelen en zullen dus het individuele bedrijf ook maar in
beperkte mate kunnen beinvloeden.
Een tweede beperking waarmee men bij het beoordelen van
beleidsvisies rekening moet houden is het feit dat men cijfers uit
het verleden gebruikt om de toekomst te schetsen. Interpretatie
van cijfers uit het verleden tot cijfers van de toekomst vereist een
bepaalde visie. Populair zou men kunnen zeggen dat men be
redeneerd "koffiedik" moet kijken.
En tenslotte is er de beperking van het demokratisch georgani
seerd beslissen. Als A namelijk op zijn manier de cijfers inter
preteert en daaraan zijn "koffiedik" visie toevoegd en daaruit
zijn maatregelen voor de toekomst vaststelt: dan zal dat tot
andere maatregelen leiden als die van zijn collega B, die het
zelfde gedaan heeft. Uit hun gezamenlijk overleg komen ten
slotte maatregelen voort, die noch die van A, noch die van B zijn,
maar een compromis van beiden.
Als we bedenken dat gemiddelde cijfers uit het verleden de basis
vormen voor een gemiddelde toekomstverwachting en dat deze
gemiddelde toekomstverwachting de grondslag is voor de te
nemen gemiddelde maatregelen, dan rijst de vraag wat de indi
viduele boer van een dergelijk geconstrueerd beleid mag ver
wachten.
Laat ik stellen dat hij slechts een gemiddelde verwachting mag
hebben.
Het Beleids-doel
Per saldo zal zo'n doel moeten resulteren in het optimaal funk
tioneren van het toekomstig individueel landbouwbedrijf.
Ieder van ons heeft zijn eigen idee over het toekomstig te berei
ken doel van het eigen bedrijf. Dat eigen doel. onder woorden
gebracht in de diskussie over het gemeenschappelijk doel, zorgt
voor een zo goed mogelijke formuleriné van het uiteindelijke
beleidsdoel.
Want hoe scherper we dat formuleren, hoe beter. Immers hog
scherper geformuleerd, hoe beter we onze onvolmaakte be-
leidswerktuigen kunnen richten op dat doel.
Een nieuw beleidsdoel
Tot voor kort was het beleid gericht op bepaalde groepen
bedrijven. Bijvoorbeeld op melkveehouderijbedrijven, op
rundveehouderij, op tuinbouw of op akkerbouw. Zo'n grove
indeling bleek minder effektief en al spoedig volgde een verfij
ning van het beleid door in deze groepen onderscheid te maken
tussen ontwikkelingsbedrijven en niet-ontwikkelingsbedrijven.
Aan een dergelijk gedifferentieerd beleid denkt onze minister
ook voor wat betreft de grond-problematiek. (De te kleine en de
te grote uitsluiten van grondaankopen.) Ik zou een dergelijk
beleid willen typeren als een "beperkt-gedifferentieerd beleid".
Het valt niet te ontkennen dat er uitgebreid aandacht wordt
geschonken aan de toekomst in de landbouw. Vele pagina's in
dikke rapporten zijn er de laatste tijd verschenen. Toch moet men
in de beleidslijn die men er mee wil uitstippelen niet vergeten, dat
op het bedrijf nog steeds een mens van vlees en bloed, van dag tot
dag, met plezier een boterham wil verdienen.
En er direkt bij aan willen tekenen dat iedere indeling in groe
pen met zich mee brengt dat de goeden met de kwaden over een
kam geschoren worden. Want het stimuleren d.m.v. beleids
maatregelen van het ontwikkelings- of midden-bedrijf brengt
onherroepelijk het-neéatief-stimuleren van de kop- en staartbe-
drijven met zich mee. En dat terwijl er juist in deze groepen
bedrijven zijn die door hun eigen specifieke ëigenschappen zeer
goede resultaten weten te bereiken. Die bovendien deze resul
taten zouden kunnen verbeteren als zij in het beleid niet uitge
sloten zouden zijn.
Daarom wil ik van deze plaats een "totaal gedifferentieerd
landbouwbeleid" bepleiten. Een beleid dat niet langer gericht is
op een groep van bedrijven of een beperkte groep van bedrijven,
zelfs niet op het individuele bedrijf, maar op de werker in de
landbouw.
Met als uitgangspunt dat deze werker in de landbouw, - en dat
zijn dan de ondernemers en de werknemers -, in staat gesteld
moet worden onder redelijke omstandigheden een aanvaard
baar inkomen te verwerven.
Daarmee het huidige uitgangspunt voor het beleid, het bedrijf,
28% kalium (K2O) 8% magnesium (MgO)
advertentie IM
H'A
Het aantal werkers in de landbouw vermindert. Steeds meer
komt hij op het bedrijf alleen te staan. Dit neemt evenwel niet
weg, dat hij er wel de centrale figuur moet blijven. De man
waarom het draait, waarop ook het beleid moet zijn afgestemd.
naar de tweede plaats schuivend en de man voorop stellend.
Waarom deze "man" voorop?
Omdat de man de enige produktiefaktor is (produktiefaktor
arbeid) die ondeelbaar is. Alle andere produktiefaktoren zijn
meer of minder deelbaar. Zijn meer of minder aanpasbaar aan
de gewenste situatie.
De behoeften van de "man"
Vele bedrijven kunnen echter niet meer verder met vervanging
van arbeid door kapitaal, omdat dan de laatste arbeidskracht, in
feite de ondernemer zelf, in het geding komt. Een reden temeer
om met ons beleid niet langer op de "bal" maar op de "man" te
spelen.
Aan een beleid, waarin het evenwichtig rondom de man groe
peren van produktiefaktoren centraal staat, dient een uitvoerig
voorlichtingsapparaat ten grondslag te liggen. Want iedere
"man" moet in zo'n beleid de mogelijkheid geboden worden
zich uitvoerig te (laten) informeren over de mogelijkheden die
er voor zijn bedrijf zijn. Dit laatste in schrille tegenstelling met
de huidige beleidslijn waarbij sprake is van inkrimping van het
voorlichtingsapparaat.
Tenslotte
Is Nederlandse landbouw gaan we jaar najaar verder op de
weg van inkrimping van het aantal bedrijven en vermindering
van werkers in de landbouw. Een weg die naar economisch
optimaal funktionerende landbouwbedrijven moetyoeren.
Een weg waarbij het bedrijf het centrale doel is en de "man"
tenslotte sluitpost dient te zijn.
Met mijn betoog, waarin ik die "man" centraal stel en het
bedrijf naar de tweede plaats verwijs, beoog ik niet meer dan de
diskussie rondom de doelstelling van het landbouwbeleid te
aktiveren.
Vooral omdat de huidige beleidsvisies zo gemakkelijk het idee
bij de lezer doen opkomen dat de aangegeven gedachtenlijn in
deze stukken de noodzakelijke te verwachten toekomst is.
Vervolg van pag. 10
van bladverbranding verdient het de voorkeur
om 's avonds bij bedekte hemel te spuiten.
Chemische onkruidbestrijding
Avadex: Vrijwel alleen werkzaam tegen duist.
Te combineren met na-opkomstmiddelen te
gen niet-grasachtige onkruiden.
Venzar: Een tamelijk bedrijfszeker bodemher
bicide met een goede werking tegen duist en
straatgras en tegen een vrij breed assortiment
niet-grasachtigen. Niet gevoelig zijn: varkens
gras, ereprijs en kleefkruid. Enige kans op
groeiremming.
AAIinuron, Afalon, Shell-linuron 50% (linu^
ron); Niet werkzaam tegen duist en straatgras.
Slecht op kamille. Teêen de andere zaad-on
kruiden over heel de linie wat zwakker dan
Venzar. Enige kans op groeiremming.
AAnadoc, Extar Sandoz. (natrium-DNOC):
Werkt niet tegen grasachtigen. Bijzonder goed
tegen zwaluwtong. Heeft bij tijdig spuiten een
brede werking maar vooral kamille is gauw te
groot. Zeer selectief, d.w.z. het meest veilige
middel voor het gewas.
MCPA-groeistoffen: Aanbevolen vooral in die
gevallen dat er witte krodde (witte Jan) en
ganzevoeten (melde) eventueel een enkele di
stel, voorkomt. Er treedt altijd meer of minder
groeiremming en kwaliteitsverlies op. Om deze
reden nooit meer dan 1,3 liter per ha gebrui
ken. Waar vrijwel alleen witte krodde voor
komt kan zelfs met 0,5 tot 0,75 liter worden
volstaan.
AAnatyl. (natrium-DNOC MCPA): Is als
regel een tamelijk bedrijfszekere combinatie,
met alle voor- en nadelen van beide bestand
delen, zoals hiervoor aangegeven.
Actril AC, Certrol A. (ioxynil MCPA): Blijkt
als combinatiemiddel eveneens goed ie vol
doen. Ioxynil is ook veilig voor het gewas, de
MCPA geeft kans op groeiremming. Op iets
grotere kamille maar ook op ereprijs werkt io
xynil beter dan natrium-DNOC.
Basagran vloeibaar (bentazon): Dit middel
werkt bijzonder goed op kamille. Is op uitge
sproken kamillepercelen nog het meest be
drijfszeker. Ook perzikkruid en witte krodde
worden in klein stadium bestreden. Kleefkruid,
muur en witte ganzevoet zijn minder gevoelig
terwijl ereprijs en netelachtigen vrijwel niet
bestreden worden. Is eveneens veilig voor het
gewas.
N.B. Zowel ioxynil'als bentazon werken het
beste bij niet te lage temperaturen en bij helder
weer.
Ondervruchten:
Bij het gebruik van bodemherbiciden moet
men voorzichtig zijn met de teelt van onder
vruchten.
Graszaad: Verdraagt deze middelen doorgaans
slecht als inzaai gelijktijdig met het vlas
plaatsvindt. Wanneer gras wordt ingezaaid bij
5 cm lengte van het vlas is de kans van slagen
groter. Roodzwenk is minder gevoelig dan
veldbeemd. Alvorens tot inzaai wordt besloten
is overleg met graszaadfirma gewenst.
Klaver: Inzaai bij 5 cm gewaslengte van het vlas
is gunstiger dan gelijktijdige inzaai. Klavers
verdragen Venzar nog het best.
Luzerne: Om teelttechnische redenen bij voor
keur niet gelijktijdig met het vlas uitzaaien,
maar bij een lengte van het vlas van circa 5 cm.
Van alle ondervruchten is luzerne het minst
gevoelig voor bodemherbiciden. Venzar wordt
het best en linuron het slechtót verdragen.
Karwij: Bij karwvj als ondervrucht kan het best
linuron worden gebruikt. Om de slagingskan-
sen van karwij zo groot mogelijk te maken
verdient het aanbeveling om de karwij onmid
dellijk na het vlas te zaaien.
11