D e mogelijkheid tot verbouw van mais wordt in belangrijke mate bepaald door het klimaat. Globaal kan Nederland voor de rassenkeuze van snijmais op basis van de gemiddelde warmte- som worden verdeeld in twee gebieden. De grens tussen deze gebieden wordt ongeveer gevormd door de lijn 's-Gravenhage- Enschede. Door de geringere warmtesom komen ten noorden van deze lijn op de eerste plaats rassen in aanmerking die vroeg het deegrijpe stadium bereiken en tevens een voldoende hoog drogestofgehalte in het totale produkt hebben, terwijl op gun stige plaatsen ook rassen uit de middenvroeg deegrijpe groep kunnen voldoen. Ten zuiden van genoemde lijn zullen in het algemeen de middenvroeg deegrijpe rassen goed voldoen, doch onder wat minder gunstige klimaats- en bodemomstandigheden of bij late zaai of vroege oogst kunnen ook de vroeg deegrijpe rassen de voorkeur verdienen. Vooral indien een grotere oogst- spreiding gewenst is, kan het aanbeveling verdienen rassen te gebruiken die op een verschillend tijdstip het oogstrijpe stadium bereiken. D e beste zaaitijd ligt tussen 20 april en omstreeks 1 mei. Bij vroegere zaai is de grond vaak te koud, terwijl dan ook de kans op nachtvorstschade na opkomst groot is. Als noodgewas kan nog tot eind juni gezaaid worden. De opbrengst en kwaliteit lopen dan echter terug, vooral door de veel geringere kolfont- wikkeling. S nijmais vraagt een goede bemesting: volgens tot nu toe op gedane ervaringen verdraagt het gewas een grote hoeveelheid organische bemesting goed. Het gewas is vooral gevoelig voor tekorten aan stikstof, fosfaat en magnesium. Een goede stik stofbemesting is gunstig voor de rijping en de opbrengst. Bij koud voorjaarsweer, waarbij verschillende rassen geel worden en groeiremming vertonen, kan er behoefte aan gemakkelijk (^neembaar fosfaat zijn. Daarom wordt wel een rijenbemesting met dubbelsuper toegepast bij het zaaien, ongeveer 5 cm naast de rij en 2-4 cm dieper dan het zaaizaad. Een goede fosfaat voorziening geeft een iets vroeger rijpend gewas. Rassenkeuze bij snijmais Voor snijmais is Nederland verdeeld in twee gebieden "V oor een optimale opbrengst is een standdichtheid van 9 a 10 planten per m2 gewenst, waarvoor als regel 105.000 a 115.000 korrels per ha worden uitgezaaid. Voor uitzaai van bijv. 105.000 zaden per ha bij een rijenafstand van 75 cm resp. 80 cm betekent dit 13 resp. 12 cm zaaiafstand in de rij. In het algemeen wordt het zaaizaad van snijmais afgeleverd in eenheden van 50.000 en 100.000 zaden. Rassenbeschrijving In 1971 werden er in Nederland nog maar 13.188 ha snijmais verbouwd. In 1976 was dit al gestegen tot 88.518 ha. Een kolossale groei in vijfjaar tijds. Maar we zijn nog lang niet aan het einde van de groei. Het ziet er naar uit dat 1977 opnieuw een hoogtepunt in de maisverbouw zal worden, aldus bericht het "Maisjour- naal" een uitgave van het kweekbedrijf van der Have b.v. te Kapelle. Verder deelt men nog het volgende mee: 100.000 ha snijmais? Vanwege de nog steeds stijgende ruwvoederbehoefte op het Nederland is een maisland geworden snijmaisverbouw 1971 t/m 1976 ontlaanc' uil C B S. Landbouwstatistieken 13.18® 29.44® 73.629 77.33® 88.518 1972 1974 eigen bedrijf is de verwachting dat in 1977 wel eens 100.000 ha ingezaaid zal worden met mais; voorwaar geen kleinigheid. In 1976 nam de maisverbouw ca. 13% van het totaaloppervlak van landbouwgewassen in. Op de afgebeelde kaart een overzicht waar de snijmais in 1976 groeide. Mais is na aardappelen, bieten en wintertarwe het 4e gewas in Nederland. Wanneer we een blik werpen op het afgelopen jaar, kunnen wij stellen dat mais in Nederland een oogstzeker gewas is. Speciaal met betrekking tot de klimatologische omstandigheden in noord-west Europa zijn de maiskwekers erin geslaagd be paalde resistenties in te bouwen. Extreme weersomstandigheden Het jaar 1976 was gekenmerkt door extreme weersomstandig heden. Eind april nachtvorst, waarvan de eerste mais die ge kiemd was, nogal te lijden heeft gehad. Daarna in juni en juli grote droogte met hoge temperaturen. Het is verbazingwekkend hoe de mais zich tegen deze droogte en warmteverschijnselen wapende; de bladeren rolden zich op. Geen bijster mooi aanzicht maar toch, op deze manier bindt de maisplant de strijd aan tegen de droogte en hitte. Doordat de bladeren zich oprollen, waardoor het oppervlak van de bladeren kleiner wordt, verdampt er ook minder vocht en heeft de^ maisplant minder water nodig door economischer gebruik. Uiteraard heeft alles zijn grenzen.Dit geldt ook voor de mais-j, plant. Blijven droogte en hitte aanhouden en is bovendien de vochtvoorziening slecht of onvoldoende, dan sterft de maisplant voortijdig af, meestal zonder dat een kolf gevormd is. Vooral in Oost-Brabant, Limburg en de Achterhoek waren er percelen die met dit probleem te kampen hadden, speciaal op de schrale, droogte-gevoelige zandgronden. Droogte-invloed op de opbrengstresultaten Betekent dit dat de oogst dan geheel verloren is? Neen zo is het niet"; al valt niet te ontkennen dat zoiets met duidelijke op brengstderving gepaard gaat. Aan de andere kant bevatten zul ke percelen per kg drogestof méér voedingswaarde in stengel en blad dan in stengel en blad van een volgroeid gewas. Met andere woorden, niet alleen de kwantiteit is belangrijk, maar het drogestofgehalte daarin speelt een nog grotere rol. Droogteresistentie belangrijk bij Rassenkeuze De rassenkeuze van de te verbouwen mais is hier ook een be langrijk facet. In het voorgaande is reeds weergegeven dat bij het veredelen van de mais bepaalde resistenties "ingebouwd" worden. Waarop letten bij rassenkeuze? De rassenkeuze is van eminent belang. Naast de opbrengst, die altijd gezien moet worden als nummer één, moeten bij de ras senkeuze de volgende eigenschappen nadrukkelijk overwogen worden: gevoeligheid voor kou in het voorjaar stevigheid en stengelrot vroegheid van het deegrijpe stadium De verschillen die hierbij in de rassen optreden, zijn veel groter dan b.v. stikstofbehoefte, gevoeligheid voor grondsoort en nei ging tot uitstoelen. Sommige rassen reageren duidelijk op de verschillen die in het klimaat van jaar tot jaar optreden. Hierdoor zijn in 1976 teleurstellingen geboekt. Het is daarom van belang dat het ras, naast de genoemde eigenschappen, een zekere konstantheid bezit. Hoe minder het reageert op allerlei uitwendige omstandigheden, hoe meer vertrouwen men in zo'n ras kan hebben. De kwekers in Europa zijn reeds vele jaren bezig met het ver beteren van de rassen. Veel aandacht wordt hierbij besteed aan het ontwikkelen van materiaal dat geschikt is voor noord-west Europa en de bovengenoemde eigenschappen in zich heeft. Niveau opvoeren Langzaam maar zeker wordt het niveau van de rassen opge voerd. Het wordt dan ook steeds moeilijker met een nieuw ras boven de kwaliteiten van de bestaande rassen uit te komen. Elk ras dat er bijkomt, is dan ook slechts weinig beter dan de be staande collectie. Bekijkt men echter de vooruitgang over een lange reeks van jaren, dan ziet men dat de veredeling wel dege lijk zijn steentje heeft bijgedragen aan de hogere opbrengst en oogstzekerheid, die we bij de huidige rassen kennen. Vroegheid Bij het ontwikkelen van nieuwe rassen wordt o.m. veel aandacht besteed aan de vroegheid. Er zijn nu enkele rassen in beproeving die qua opbrengst met de latere kunnen wedijveren en tevens zeer vroeg zijn. Misschien kunnen enkele hiervan binnen een drietal jaren vrijgegeven worden voor de verbouw in de praktijk. Dit zou betekenen dat de teler met nog minder risico nog meer profijt van het gewas kan hebben, aldus "Maisjournaal". Wintervoeding Ondanks de grote droogte, waarvan de landbouw het afgelopen jaar veel heeft geleden, heeft de snijmais bij velen de winter voeding veilig gesteld. Aan de 52e Beschrijvende Rassenlijst voor Landbouwgewassen ontlenen we nog de volgende gegevens omtrent de teelt van snijmais. Zaaizaadhoeveelheid Zaaitijd Bemesting Bij de snijmais onderscheiden we twee soorten, vroeg deegrijpe en middenvroeg deegrijpe rassen. Ook is het mogelijk om be paalde korrelmaisrassen te gebruiken. Vroeg deegrijp De rassen Goal en Blizzard zijn voor het eerst op de Beschrij vende Rassenlijst geplaatst. A - LG 11 - EEG-A-B-D-DK-F-GB-I-PL - Driewegkruising. 19. en 1972. Kw.r. 1972. K: Limagrain Soc. Coop.Agr. de Semences de Limagne, Gerzat, Frankrijk. V: Zeider B.V., Ottersum. Bereikt vroeg het deegrijpe stadium. Geeft 'n goede drogestof- opbrengst; het aandeel van de kolf in de totale opbrengst is hoog. Het gewas is middelmatig van lengte en zeer stevig; weinig gevoelig voor kou in het voorjaar. Het blad sterft enigszins vroeg af. Goed resistent tegen stengelrot. B - Leopard - EEG-B-I - Dubbele Hybride. 1962 en 1970. Kw.r. 1972. K: Pioneer Hi-Bred International Inc., Des Moines, Iowa, U.S.A. V: Kon. Kweekbedrijf en Zaadhandel D.J. van der Have B.V., Kapelle 3615. Bereikt vroeg het deegrijpe stadium. Geeft een vrij goede tot goede drogestofopbrengst; het aandeel van de kolf in de totale opbrengst is vrij'ioog. Het gewas is middelmatig van lengte en is stevig; iets gevoelig voor kou in het voorjaar. Blijft lang groen. Vrij goed resistent tegen stengelrot. Nieuwe rassen I - Goal - Driewegkruising. 1970 en 1977. Kw.r. aangevraagd. K: Coopêrative de céréales et d'aprovisionnement des Landes' Mont de Marsan, Frankrijk. V: Van de Bilt Zaden B.V., Sluiskil. Bereikt vroeg het deegrijpe stadium. Geeft 'n goede drogestof- opbrengst; het aandeel van de kolf in de totale opbrengst is vrij hoog. Lang, zeer stevig, bladrijk gewas. Nogal gevoelig voor kou in het voorjaar. Blijft vrij lang groen. Goed resistent tegen stengelrot. T - Blizzard - A-D-F-PL - Driewegkruising. 1965 en 1977. Kw.r. aangevraagd. K: Ciba-Geigy AG, Basel, Zwitserland. V: Lig- termoet Chemie B.V., Rotterdam. Bereikt vroeg het deegrijpe stadium. Geeft 'n goede drogestof- opbrengst; het aandeel van de kolf in de totale opbrengst is hoog. Het gewas is vrij lang; weinig gevoelig voor kou in het voorjaar. Het blad sterft enigszins vroeg af. Vrij goed resistent tegen stengelrot. Middenvroeg deegrijp A - Capella - EEG-B-D-DK-F-GB - Dubbele hybride. 1963 en 1969. Kw.r. 1972. K: Kon. Kweekbedrijf en Zaadhandel D.J. van der Have B.V., Kapelle 3615. Bereikt middenvroeg het deegrijpe stadium. Geeft een goede drogestofopbrengst met een vrij hoog kolfaandeel. Lang, stevig, bladrijk gewas. Vrij weinig gevoelig voor kou in het voorjaar. Het blad blijft lang groen. Matig resistent tegen sten gelrot. Nieuwe rassen N - Campo - D-F - Dubbele hybride. 1964 en 1975. Kw.r. 1975. K: Zeider B.V., Ottersum. V: Dries Zaden B.V., Hoogezand. Bereikt vrij vroeg het deegrijpe stadium. Geeft een goede droge stofopbrengst met een vrij hoog kolfaandeel. Lang. vrij stevig gewas. Weinig gevoelig voor kou in het voor jaar. Het blad blijft lang groen. Matig tot vrij goed resistent tegen stengelrot. N - Fronica - B-F - Driewegkruising. 1960 en 1976. Kw.r. 1976. K: De Samenwerkende Kweekbedrijven Pioneer Hi-Bred In ternational Inc., Des Moines, Iowa, U.S.A. en Kon. Kweekbe drijf en Zaadhandel D.J. van der Have B.V., Kapelle 3615. Bereikt vrij vroeg het deegrijpe stadium. Geeft een zeer goede droge drogestofopbrengst; het aandeel van de kolf in de totale opbrengst is vrij hoog. Lang, stevig, bladrijk gewas. Vrij weinig gevoelig voor kou in het voorjaar. Het blad blijft lang tot zeer lang groen. Goed resistent tegen stengelrot. verkort overzicht van de opbrengstgegevens vlgs. de nederlandse rassenlijst vroeg deegrijp A-LG 11 B-LEOPARD T-GOAL T-BLIZZARD midden vroeg deegrijp A-CAPELLA N-CAMPO N-FRONICA Hogere cijfers betekenen betere waardering van het betrokken ras 16

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1977 | | pagina 16