Goed bekeken! Goedgekeurd zaaizaad Voorbehandeling van het eigen pootgoed D, N a een warme zomer ('75 en '76) hebben de aardappelen een kortere kiemrust en gaan daarom vroeger kiemen. Het is vooral na deze warme zomers dan ook moeilijk de aardappelen gedu rende de wintermaanden kiemvrij te houden zonder mechani sche koeling. H et meest ideaal is het eigen uitgangsmateriaal zo te bewaren dat er in de herfst en wintermaanden geen kiemen worden gevormd, zodat deze ook niet verwijderd behoeven te worden. Dit houdt in dat men de aardappelen dient te bewaren bij een temperatuur van 3-4 graden C., en dit is in de meeste gevallen alleen te bereiken met mechanische koeling vooral bij rassen die vroeg kiemen. O V M. van der Galiën (Consulentschap voor de Rundveehouderij en de Akkerbouw in Noord West Friesland) in "De Pootaardappelwereld" Januari 1977 J e opbrengst van een gewas pootaardappelen wordt mede be nvloed door de lengte van de groeiperiode. Goed voorkiemen geeft in het voorjaar een vluggere beginontwikkeling en vroeger een gesloten gewas en daardoor een hogere opbrengst. (Zie proefveld resultaten in tabel 1.) TABEL 1 De aardappelen die thuis (warmer) bewaard werden moesten 1 tot 2 keer afgekiemd worden. Hierna werd aan alle aardappelen een warmtestoot gegeven. De resultaten van deze proeven ver melden wij in tabel 2 TABEL 2 aantal opbrengst Voorkiemmethode Opbrengsten in A 100 N.Gr/75 N.Gr'76 N.H. A Koud 3-7 gr. C. in zakken B Koud tot april, vlak voor poten opwarmen C. Koud tot 15 febr. toen warmtestoot en afharden in bakjes 100 97 114 100 104 121 100 105 120 ras kiemen/knol stengels/m kg per are thuis koeling thuis koeling thuis koeling Jaerla 4.45 5.41 20.6 16.8 433 403 Jaerla 6.3 6.3 19.3 24.4 480 472 Marijke 3.7 3.85 16.5 15.8 385 3S9 Bea 7 6.8 26.5 29 426 413 Spunta 6.25 6.4 21.1 22.7 373 429 gemiddeld 5.44 5.75 17.3 19.4 419 421 Deze proeven werden genomen op de proefboerderijen Fedde- maheer in N.-Groningen en de van Bemmelenhoeve in de Wie- ringermeer. Bij deze drie proeven gaf goed voorkiemen met een warmtestoot van 15 graden C. in de tweede helft van februari 14 tot 21% hogere opbrengsten, dan bij koud bewaren en niet voorkiemen. Ook koud bewaren tot april en vlak voor het poten nog opwar men in zakken gaf een belangrijk lagere opbrengst. De extra tijd en geld (bakjes) aan dit voorkiemen besteed wordt dus goed beloond. 20% meeropbrengst betekent zeker 2000,— per ha. Pootgoed erg kiemlustig De topspruiten die dan gevormd worden dienen in januari-fe bruari verwijderd te worden. Want deze topspruit belemmert bij het voorkiemen het uitlopen van de andere ogen, waardoor het aantal kiemen per knol te laag blijft. Dit betekent voor het gewas te weinig stengels en een te lage opbrengst. Het verwijderen van de topspruit vond tot nog toe veel plaats met mechanische hulpmiddelen o.a. met borstelmachines of door middel van een plank met borstels op de transporteur. Deze hulpmiddelen worden dan meestal vóór een sorteerma- chine met leesband geplaatst, zodat correctie in handwerk nog mogelijk is. In partijen met knolziekten of virusziekte is er dan echter kans op het overbrengen van deze ziekten. Mechanische koeling Om wat meer ervaring met deze mechanische koeling op te doen zijn er door de Vereniging voor Bedrijfsvoorlichting "Westergo" in N.-Friesland in 1976 wat praktijkproeven aangelegd. Van vijf partijen werd een gedeelte van het pootgoed thuis in een niet gekoelde bewaarplaats bewaard en een gedeelte in de mechanisch gekoelde loods van de Z.P.C. te St. Jacobi Parochie. Deze bewaring in de gekoelde ruimt* vond plaats van eind oktober tot eind februari bij een temperatuur van 2-4 graden C. Na de bewaring bleek dat in de gekoelde partijen slechts weinig kiemen waren gevormd, zodat bij 2 van de 5 partijen slechts enkele topspruiten (met de hand) verwijderd behoefden te worden. Een bewaarplaats met een ingebouwde koeler Vooral bij vroege kiemlustige rassen kan hierdoor het afkiemen worden nagelaten of beperkt, met alle voordelen öieraan ver bonden. Tijdig opwarmen na koeling p de proefboerderij "De Kandelaar" in Oostelijk Flevoland zijn in 1976 ook proeven genomen met mechanischekoeling bij het ras Jaerla. De aardappelen die bij 2-3 graden C. bewaard werden tot begin maart gaven 5 tot 30% lagere opbrengsten ten opzichte van de partijen die bewaard werden met buitenkoeling bij 3-7 graden C. Deze opbrengstderving was groter naarmate de aardappelen vroeger in de koelcel kwamen. De aardappelen die bij 5 6 graden C. in de koelcel werden bewaard gaven de hoogste op brengst. Zowel de aardappelen bewaard bij 3-7 graden C. met buitenlucht koeling alsook de aardappelen bewaard bij 5-6 graden C. in de koelcel, moesten afgekiemd worden vóór de warmtestoot. Ook bij de partij die pas 15 januari in de koelcel werd gebracht kwamen kiemen voor, die verwijderd werden voor ze in de koelcel werden geplaatst. Hoewel dit resultaten zijn van maar één jaar lijkt het er op dat we toch voorzichtig moeten zijn met koeling tot zeer lage tem peraturen van 2 graden C. Verder zal men niet te lang door moeten gaan met koelen. Het gewas blijft dan fysiologisch te jong, de ontwikkeling wordt vertraagd met als gevolg te lage opbrengsten voor pootgoed. Het lijkt daarom gewenst de aardappelen 6 weken voor het poten half februari) uit de koelcel te halen, waarna ze ge leidelijk opgewarmd kunnen worden. Er blijft dan ook nog voldoende tijd over om de kiemen na de warmtestoot af te harden, waardoor er bij het poten veel minder kiembeschadiging optreedt. Hoewel het aantrekkelijk lijkt om de aardappelen zo koel mo gelijk te bewaren in de winter zodat ze riet kiemen, moet men dit vooral bij pootaardappelen niet overdrijven. Nader onder zoek ook bij andere rassen is echter gewenst. Kosten mechanische koeling Pï oewel er nog niet veel ervaring is met mechanische koeling De mechanische gekoelde aardappelen hadden gemiddeld iets meer kiemen per knol en wat meer stengels. Tijdens de groei werden vrijwel geen verschillen in stand waargenomen. Er was (gemiddeld) weinig verschil in opbrengst. Het is dus mogelijk pootgoed, door middel van mechanische koeling, vrijwel zonder kieming gedurende de wintermaanden te bewaren, zonder dat dit lagere opbrengsten geeft. Aardappelbewaarplaats met een koeler buiten in de praktijk willen we toch globaal iets zeggen over de kosten. Wanneer er een goed geïsoleerde bewaarruimte aanwezig is, zijn de investeringen van een koelinstallatie globaal als volgt bij een ruimte voor 50 tot 100 ton. TABEL 3 investering wijze van bewaring kg/m3 per ton per ha investering los 650 100 400 investering in balen 500 130 500 investering in bakken 250 260 1000 Wanneer we de jaarlijkse kosten stellen op 20% van deze inves- tering_(5%) rente, 10% afschrijving en 5% onderhoud) dan is dit per ton resp. 20,— 26,— en 52,— bij bewaring los in balen of in bakken. Hier komen dan de energiekosten nog bij die zeker op 5,— per ton pootgoed gesteld moeten worden. In bovenstaande berekeningen zijn alleen de kosten van de koelinstallatie berekend er van uitgaande dat er een goed geï soleerde bewaarruimte aanwezig is. Is dit niet het geval dan zijn de energiekosten belangrijk hoger of zijn extra kosten voor de aan te brengen isolatie nodig. Bij mechanische koeling worden daaraan namelijk hoge eisen ge steld. Vooral wanneer een goed geïsoleerde bewaarruimte aanwezig is lijkt mechanische koeling voor eigen pootgoed verantwoord. Dit geldt in het bijzonder voor vroege rassen met een korte kiemrust of rassen die gevoelig zijn voor zilverschurft. O, p een akkerbouwdag te Leeuwarden sprak de heer J.Glotz- bach van het Produktschap voor Granen Zaden en Peulvruch ten over de baktarwe en de afzet van tarwe. De Europese Gemeenschap is netto importerend voor granen. Er zijn drempelprijzen, waar beneden de granen uit derde lan den niet kunnen worden ingevoerd en interventieprijzen, waarvoor de in de gemeenschap geoogste granen bij de overhe den kunnen worden aangeboden. De feitelijke prijzen schom melen tussen de drempelprijzen en de interventieprijzen. oor de tarwe is de produktie in de Gemeenschap normaliter 35 miljoen ton en het verbruik 20 miljoen ton. In het raam van de traditionele export wordt ongeveer de helft van het overschot uitgevoerd, terwijl de rest eventueel in de gemeenschap voor voederdoeleinden moeten worden afgezet. Uitvoer naar derde landen gaat bij de lage wereldmarktprijzen gepaard met grote uitvoerrestituties. Tot 1 augustus j.l. was de interventieprijs van tarwe hoger dan die van de voergranen en zelfs bijna gelijk aan de drempelprijs van mais, dat een hogere voederwaarde heeft. Overeenkomend met een 2,-/100 kg. Daardoor kon een tarweoverschot alleen in de voersektor lopen als een denaturatietoeslag werd gegeven. Vanwege de grote financiële last voor het Europese Land bouwfonds werd de denaturatieregeling begin 1974 beëindigd. 8 Om een tarweoverschot toeh weer naar de voersektor te leiden is het graanprijsbeleid met ingang van 1 augustus j.l. nogal ingrij pend gewijzigd. De regionalisatie met het systeem van afgeleide interventieprijzen werd ook voor de tarwe afgeschaft, waardoor de inlandse tarwe beter met de Franse kon konkurreren. Door de drempelprijzen extra te verhogen werd de preferentie voor de in de Gemeenschap geoogste granen vergroot. Tegelijk werd voor die tarwerassen, waarvan de kwaliteit geschikt wordt geacht voor de broodbereiding, een afzonderlijke interventie prijs vastgesteld, die ongeveer 13% hoger ligt dan die voor de zogenaamde kleeftarwes. Mogelijk zal men deze afzonderlijke interventieprijs nog weer vervangen door een referentieprijs, waardoor de broodtarwe niet meer te alle tijde en overal ter interventie zou kunnen worden aangeboden. Doordat men er niet tijdig in is geslaagd een verantwoorde bakproef te ontwikkelen zijn de aan de broodtarwe gestelde eisen voor dit seizoen beperkt tot de vraag of de tarwe "al dan niet geschikt is voor de machinale verwerking in de broodbak kerij". Men moet er echter rekening mee houden, dat in de toekomst ook gelet zal worden op andere de bakwaarde bepa lende eigenschappen zoals broodvolume en -hoogte en korst- kleur. De onvermengde degen van Clement en Anouska kleven, terwijl ook de broodkwaliteit van deze rassen en van Lely en Norda nauwelijks voldoende worden geacht (zie de nieuwe rassenlijst). Overigens wordt in ons land voor de bereiding van de meeste bloemsoorten een mengsel van verschillende soorten tarwe gebruikt. De laatste jaren werd gemiddeld tot 35% Amerikaanse tot 60% Franse en slechts ongeveer 10% inlandse tarwe in de melange verwerkt. Onderzoek heeft uitgewezen, dat dit laatste percenta ge best kan worden verhoogd tot het peil uit de tijd van het (nationaal) menggebod ten koste van het aandeel van de Franse tarwe. Dat gebeurt thans ook al weer. Door het nieuwe prijsbeleid zijn de afzetmogelijkheden van inlandse tarwe al vergroot. Een kleeftarwe als Clement doet op het ogenblik geen lagere prijs door de vraag ten behoeve van biscuitbereiding. Dit kan echter veranderen bij grote tarweoog sten. Deze tarwe kan terugvallen op de voerwaardeprijs. Voor het kweken van Nederlandse rassen met een voldoende bak- wawaarde en een hoge opbrengst per hektare bestaan goede vooruitzichten advertentie IM

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1977 | | pagina 8