Ribbeldrain Heeft gewonnen
D e drainafstand wordt behalve door de af-
voernormen van 7 mm. en de toelaatbare stij
ging van de grondwaterstand bepaald door:
Door zorgvuldige voorbereiding meer profijt van de drainage
I
I
Het is mogelijk om zelf de afvoer te meten
Moderne bedrijfsvoering eist kleinere risico's
n ruilverkavelingsverband wordt in gebie
den, waar gedraineerd moet worden (o.a. als
gevolg van perceelsvergroting) onderzoek ver
richt naar de doorlatendheid van de grondla
gen rond en beneden het toekomstige drainni-
veau en tevens naar de diepte van de zgn. on-
doorlatende laag. Dit laatste is van groot be
lang, niet alleen voor drainafstanden, maar ook
voor het berekenen van slootafstanden.
Buiten ruilverkavelingen beschikt men veelal
niet over deze informatie Vaak is het bestaan
van de mogelijkheid van een dergelijk onder
zoek niet bekend of wordt het niet nodig geacht
vanwege de veronderstelde hoge kosten. Of dit
een juiste opstelling is, is echter zeer de vraag.
Het is meestal niet nodig om voor elk te drai
neren perceel een dergelijk onderzoek te laten
instellen. De ondergrond, waar het met drai
nage vooral om gaat, is vaak vrij homogeen
binnen een bedrijf. De resultaten van één on
derzoek kunnen dan ook meestal worden ge
bruikt voor andere, later, te draineren percelen.
Bovendien krijgt men dan ook advies over het
al dan niet wenselijk zijn van een omhullings
materiaal. Een dergelijk onderzoek kan veelal
worden opgedragen aan een grote cultuur
maatschappij (Heidemij. of Grondmij.). De
C.D. voert een dergelijk onderzoek meestal
niet zelf uit, doch kan wel benaderd worden bij
de advisering over drainage.
Drainafstand.
De aard en hoedanigheid van de grondlagen
rond en beneden de drainniveau; het gaat
hierbij om de water doorlatendheid van de
grond en de diepte, waarop eventueel storende
lagen voorkomen.
- De draindiepte, naarmate men dieper kan
draineren kan men ook op grotere afstand
draineren en tevens neemt de bufferwerking
(tijdelijke berging van neerslag) toe.
Meer omhullen en wijder.
n de praktijk zien we, dat men vrij algemeen
te kleine drainafstanden aanhoudt, waardoor
vaak onnodig geld wordt geïnvesteerd. Boven
dien wordt op de zavelgronden heel weinig een
omhullingsmateriaal toegepast, wat juist hier,
vooral in een fijnzandige ondergrond, ten
zeerste gewenst is. Dat deze drainage de eerste
jaren desondanks toch nog goed functioneert,
is dan te danken aan het feit, dat door de te
kleine drainafstand de drainage een zekere
overcapaciteit heeft. Op den duur zullen zich
zeker gebreken voordoen. Indien men op een
wat groter onderlinge afstand had gedraineerd
en met die geldbesparing een omhullingsma
teriaal had gefinancierd, had men een meer
duurzamere werking van de drainage kunnen
verwachten.
Om een indruk te geven, welke drainafstanden
vrij algemeen worden toegepast, is onder
staand per bodemtype een overzicht gegeven:
Klei- tn zavelgronden 10 tot 2ó m.
Veen- en klei-op-veen-
gronden 15 tot 25 m.
Veen op zandgronden 10 tot 30 m.
(afhankelijk van storende lagen)
Zandgrond zonder leem 25 tot 100 m.
Veenkoloniaal (gemengd-
woeld) 30 m. of meer
en eventueel zonder (afhankelijk van onder
grond).
Drainlengte.
De maximum drainlengte is tot nu toe in
ruilverkavelingen niet meer dan ca. 300 m.
Wil men bij grotere drainlengtes ook de mo-
gelijköeid van periodiek drainageonderhoud
behouden, dan zullen hiervoor dure voorzie
ningen getroffen moeten worden. Zonder deze
voorzieningen (inspectieputten e.d.) kan de
drain nauwelijks effectief worden geschoond,
terwijl de kosten hiervan snel stijgen. Wanneer
een standpunt wordt ingenomen, dat onder
houd niet nodig is en m.en zonodig liever op
nieuw gaat draineren, is het aanbrengen van
lange drains een kwestie van rekenen. Ener
zijds nemen de kosten van drainage toe door
o.a. de grotere diameter, die moet worden toe
gepast en anderzijds spelen de voordelen van
grotere percelen en minder slootonderhoud.
In het algemeen zullen echter de drains niet
veel langjPf kunnen zijn dan zo'n 300 in
een lengte waarbij doorspoelen nog goed uit
voerbaar is tegen aanvaardbare kosten.
Waterstand sloot bepaalt diepte drain.
Momenteel kan bijna alleen nog met geribbel
de P.V.C.-buizen worden gedraineerd. Hierbij
werden echter wel een aantal typen onder
scheiden, vooral bepaald door het aantal en de
grootte van de perforaties. Als particulier is
men gebonden aan het materiaal wat een drai-
nagebedrijf beschikbaar heeft. De ribbel geeft
een grote sterkte aan de buis. Een nadeel van
deze ribbelvorm is echter, dat de stromings-
weers^nd van het water toeneemt, waardoor
de afvoercapaciteit wat lager ligt dan van een
aarden buis, met dezelfde diameter.
In een enkel geval is in dit geringe nadeel
voorzien, door aan de binnenkant van de
buis de ribbels te bedekken met een blau
wachtig vlies ("blauwe buis").
Het is als het ware een gladde buis in een rib
belbuis met alsrloel de stromingsweerstand te
verminderen. De belangstelling voor dit buis
type is echter gering.
In vergelijking met de kwaliteiten van de aar
den buis kan zonder meer worden opgemerkt,
dat de geribbelde P.V.C.-buis qua werking en
qua sterkte zeker niet slechter is dan een aarden
buis.
Grotere buis aanmerkelijk duurder.
De toe te passen diameter van de buis wordt
bepaald door de op een drain afwaterende op
pervlakte (drainlengte x drainafstand), de af-
voernorm (7 mm. per dag, ofwel 7 liter per
vierkante meter per dag) en het toegepaste
verhang in de drainreeks. Het verhang in een
drainreeks is bepalend voor de stroomsnelheid
van het water in de drain en bepaalt dus ook de
diameter, die nodig is om een bepaalde hoe
veelheid water af te voeren. Vrij algemeen gaat
men in de praktijk uit van 10 cm. per 100 m. Bij
lange drainreeksen komt men bij dit verhang
wel eens te ondiep uit, waardoor best een klei
ner verhang kan worden toegepast (5 cm. per
100 m.). Hierdoor moet men dan soms wel een
grotere diameter toepassen, welke uiteraard
weer duurder is. In onderstaand staatje wordt
dit geillustreerd:
Buitendiameter van Kosten
buis per meter buis
5 cm. 0,55
6 cm. 0,79
8 cm. 1,30
10 cm. 2,13
Hoewel men bij lange reeksen weliswaar in
materiaalkosten kan besparen, wordt uit prak
tische overwegingen weinig twee of meer ver
schillende diameters per reeks toegepast. Veel
al is echter de afwaterende oppervlakte ook
beperkt, waardoor één diameter voldoende is.
Onderstaand is een overzicht gegeven van de
maximale oppervlakte (drainlengte x drainaf
stand) grond, die op een drain met een be
paalde buisdiameter kan afwateren.
Max. afwaterende opper
vlakte bij
Buis- verhang 10cm/ 15cm/
diameter van 5 cm 100 m. 100 m.
5 cm. 0.16 ha. 0.25 ha. 0.33 ha.
6 cm. 0.30 ha. 0.40 ha. 0.50 ha.
8 cm. 0.60 ha. 0.90 ha. 1.20 ha.
10 cm. 1.20 ha. 1.80 ha. 2.20 ha.
De draindiepte wordt veelal beperkt door de
hoogte van het waterniveau in de sloten en
door de slootdiepte. In ruilverkavelingen zijn
de plannen gericht op een waterniveau van
maximaal 1,10 1,20 m. beneden het maaiveld
(voor de laagste gronden) in de kavelsioten.
Omdat de gemiddelde slootwaterstand in de
winterperiode lager is wordt veelal uitgegaan
van een uitmondingsdiepte van minimaal 1,10
a 1,20 m. Dit betekent een draindiepte van
gemiddeld minimaal 1 m.; ook wordt vaak een
minimale diepte aangeven voor het bovenein
de van de reeks, nl. 0,80 1 m.
Het voorgaande betekent dat het merendeel
van de drainage duidelijk dieper wordt aange
legd. Buiten ruilverkavelingen is men veelal
gebonden aan bepaalde polderpeilen, d.m.v.
sloot uitgraven en onderhoud kan het slootpeil
zo goed mogelijk worden aangesloten op dit
polderpeil. Daarbij is men echter wel sterk af
hankelijk van wat de buurman aan dit onder
houd doet. Meestal wordt dan ook op zwetslo
ten gedraineerd, die immers schouwplichtig
zijn. Behoudens in zeer droogtegevoelige
gronden is het in het algemeen aan te bevelen
zo diep mogelijk te draineren, omdat hierdoor
vaak een grotere drainafstand kan worden
aangehouden (elk 5 cm. dieper dan 1 m. op
klei- en zavelgronden betekent
globaal 1 m grotere drainafstand).
Howel vaak wordt gezegd, dat de uitmondingen boven water moeten blijven, kan het geen
kwaad, als gedurer.ae de zeer natte perioden de eindbuis gedurende korte tijd onder water
komt. Door het hoogteverschil tussen grondwaterstand en slootpeil. zal de drain echt wel
blijven afvoeren, ook al lugt de eindbuis onder water.
Bodemtype
I. Zandgronden
a. Leemarm zand in de
ondergrond
b. Lemig fijnzandig
II. Veengronden
III. Kleigronden
Meer dan 37% afslib-
baar
IV. Zavelgronden
aZware zavel
(27-37% afslibbaar)
b. Lichte zavel
(minder dan
27% afslibbaar)
Gebruik van
omh. materiaal
ja/nee
ja
nee/ja
Opmerkingen
Afhankelijk van de grofheid van
het zand, bij fijn zand wel.
Wegens het "roest"gevaar liever
grovere materialen toepassen
(kokos, turf).
Afhankelijk van het soort veen;
in veraard veen wel.
ja
ia
Nadruk ligt hier op de goede
toestroming van water.
Nadruk ligt hier op de filterwer
king van het materiaal
Het aanleggen van drainage heeft algemeen
ten doel de stijging van de grondwaterstand in
natte perioden zodanig te beheersen, dat deze
niet hoger stijgt dan tot ca. 0,50 a 0,40 cm.
beneden het maaiveld. Vooral in het vroege
voorjaar en late najaar is dit van belang, omdat
de boer dan zonder al te veel problemen
vroegtijdig met grondbewerkingen, kan begin
nen, resp. kan oogsten. Tevens heeft een der
gelijke verlaging van de grondwaterstand ge
durende het winterhalfjaar een gunstige invoed
op de bewortelingsdiepte, de gewasopbrengst
het rendement van bemesting, de draagkracht
(o.a. minder vertrapping door vee), de slem-
pigheid van de bouwvoor en de lengte van de
weideperiode.
Vooral door de sterke mechanisatie in de
landbouw en het feit, dat men bij een moderne
bedrijfsvoering met een hoge investeringsgraad
weinig risico's kan accepteren, is het van groot
belang, dat de grond goed bewerkbaar en be-
"ijdbaar blijft. Het nut van een goed functio-
lerende drainage is dan ook groot.
Goede drainage vraagt goede sloten.
Drainage is de laatste schakel in een keten van
ontwateringsmiddelen om in een gebied de
(grond)waterstand zoveel mogelijk op de
landbouwkundige eisen af te stemmen. In te
genstelling met andere ontwateringsmiddelen,
als perceelssloten, kavel- of zwetsloten en
(hoofd)waterlopen en maren, is de drainage
alleen gericht op de afvoer van overtollige
neerslag. Bij de eventuele aanvoer van water in
de zomerperiode speelt drainage (nog) geen
rol.
Ten behoeve van de landbouw zijn eisen ge
steld aan 'n ontwateringssysteem, welke uitge
drukt kunnen worden in ontwateringsnormen.
Deze ontwateringsnormen vormen weer de
basis van een waterbeheersingsplan. De afme
tingen van waterlopen, sloten, stuwen, duikers
en ook de capaciteit van gemalen, alsmede de
drainage, zijn hierop gebaseerd.
Omdat het in hoofdzaak gaat om de afvoer van
overtollige neerslag, is het nodig dat inzicht
bestaat in de omvang hiervan en de kans op een
bepaalde hoeveelheid neerslag. Gelet op de
grilligheid van de neerslag zal men bij het op
stellen van plannen een compromis moeten
vinden tussen enerzijds de totale kosten van
een plan en anderzijds de risico's, welke men
voor de landbouw nog aanvaardbaar vindt.
Naarmate men minder risico's wenst, zullen de
investeringen hoger zijn.
Ten behoeve van de akkerbouw en veehouderij
wordt bij het ontwerpen van waterlopen, sloten
en drainage algemeen uitgegaan van de norm,
dat deze per dag 7 mm. neerslag 70.000 liter
per ha. per dag) moeten kunnen afvoeren. De
ze neerslag komt gemiddeld, over een lange
reeks van jaren, in de winterperiode slechts
enkele keren voor. Bij kunstwerken als stuwen,
grote duikers en gemalen, wordt veelal uitge
gaan van een afvoercapaciteit van 10 mm. per
dag. Bovenstaande normen gelden vrij alge
meen voor de zeekleigebieden en vlak gelegen
zand- en veengebieden in Nederland; voor de
hoger gelegen zandgronden liggen deze nor
men soms aanzienlijk lager, omdat een deel
van de neerslag via de diepere ondergrond
verdwijnt.
11