Bevolkingsgroei is gestopt
N
V
U
Hoe zou de landbouw zich in de komende 15 jaar kunnen ontwikkelen?
E
A*
D
D.
auwelijks tien jaar geleden - in 1 965 - voorspelde het Cen
traal bureau voor de Statistiek op basis van de toen betrouwbaar
geachte berekeningen, dat in het jaar 2000 Nederland een
inwonertal van 21 miljoen zou hebben. De jongste - voorzichti
ge - becijferingen van datzelfde Centraal Bureau voor de Stati
stiek geven aan dat het slechts 14,3 miljoen zullen zijn. Hoe is
dat nu gekomen? Informatie bij deskundigen leert, dat het
Centraal 3ureau voor de Statistiek niets valt te verwijten: zijn
rekenmodellen zijn goed. Wat evenwel tot de andere uitkom
sten leidt is het feit, dat de aan de basis van die rekenmodellen
liggende hypotheses: die van de sterfte (en levensverzekeraars
weten, dat men die al sinds de dagen van Johan de Witt met
tamelijk grote nauwkeurigheid kan vaststellen), die van de mi
gratie en die van wat dan in kille wetenschappelijke taal heet de
huwelijksvruchtbaarheid. De sterfte-aan-names wisselen veelal
langzaam; die van migratie en huwelijksvruchtbaarheid soms
snel. En in die huwelijksvruchtbaarheid zit hem de kneep, want
die is de laatste tien jaar danig teruggelopen.
De oorzaken daarvan zijn bekend. Kinderrijke gezinnen worden
niet meer op prijs gesteld. Zelfs zijn er groepen, die dit a-sociaal
vinden.
Prognoses
andaar, dat het C B S. sinds 1955 (de naoorlogse geboor
tegolf) zijn voorspellingen regelmatig heeft moeten bijstellen. In
1971 kwam het C B S overigens nog tot een prognose van
17,8 of 17,1 miljoen inwoners in het jaar 2000. Het eerste
cijfer was gebaseerd op een konstant blijvend kindertal van
2,37 per gezin; het tweede cijfeö op een geleidelijke daling vén
het kindertal naar 2,26. Dit leek in 1971 nog een gedurfde
prognose. Ziedaar reeds in 1976 houdt men rekening met een
daling tot 2000 naar 1,5 kind per gezin. En deze berekening
geeft dan een inwonertal van 14,3 miljoen in het jaar 2000.
De gevolgen van deze aanvankelijke prognose zijn nu al duide
lijk. Er zijn teveel kleuterleidsters en er zijn bejaardenflats te
weinig.
Want dank zij de goede medische verzorging neemt het aantal
65 jarigen en ouder snel toe. Het C.B.S. verwacht voor het jaar
2000 dan 2 miljoen inwoners boven de 65; 9,12 miljoen in
woners tussen de leeftijd 20-65 en 3,2 miljoen onder de 10
jaar.
IJ bent me er eentje!
Sociale voorzieningen
Bankrekeningnummer vermelden na 1 januari
In verband met een verdergaande automatisering bij de
banken moet vanaf 1 januari 1977 op alle bankopdrachten
het bankrekeningnummer of gironummer vermeld worden.
Ons dringend en noodgedwongen verzoek is derhalve, op
uw schadeformulieren en u te zenden rekeningen uw ban-
kof gironummer te vermelden.
Verzuimt u dit, dan wordt de financiële afwikkeling ver
traagd. Doet u het wel dan helpt u ons en uzelf geweldig.
de L.
it de groep 20-65 jarigen moet dan de beroepsbevolking
gehaald worden. Men gaat er van uit, dat 36% van de bevol
king tot de beroepsbevolking gerekend moet worden. Dit per
centage dacht men, dat ook in de nabije toekomst blijft gelden.
Duidelijk is, dat de verhouding beroepsbevolking en de groep
boven de 65 jaar steeds ongunstiger wordt. Voor de financie
ring van de eociale voorzieningen, met name de A.O.W. zal bij
een gelijkblijvend aantal belastingbetalers steeds meer geld
moeten worden opgebracht.
Immers de A.O.W. wordt gefinancierd door middel van het
omslagstelsel. Dit betekent, dat aan het eind van een jaar bere
kend wordt welk bedrag er het volgend jaar aan A.O.W. uitke
ring nodig is en dit bedrag moet dan opgebracht worden door
diegenen, die het volgend jaar nog werken. Niet alleen het feit
dat er meer 65 jarigen komen maar ook het aantal hoogbejaar
den boven de 85 neemt toe.
Derhalve: hoe meer A.O W.-ers hoe hoger de premie wordt. Het
omslagstelsel brengt mee. dat een steeds toenemend beroep op
de solidariteit wordt gedaan en bij een afnemende bevolkings
groei maar mogelijk ook een af-nemende beroepsbevolking
worden de grenzen van de solidariteit al snel benaderd of over
schreden.
Ook bij de andere sociale voorzieningen geldt het omslagstelsel.
Neemt U maar de pas ingevoerde A.A.W. en de reeds bestaan
de W.A.O. Ook daarin verdwijnen miljarden guldens om uitge
keerd te worden aan arbeidsongeschikten, wel of niet legaal.
Begrijpelijk, dat als prognosemakers zich zorgen gaan maken
over het stopvallen van de bevolkingstoename. Over een jaar
spreekt men misschien al over afname. Stilstand is achteruit
gang. Dat geldt voor het individu: dat geldt ook voor onze totale
bevolking. Dat zijn sombere berichten zo aan het begin van
1977.
Persoonlijk delen we die ongerustheid niet.
De wal zal het schip wel keren. De jonge mensen zien er te
gezond uit om te verpauperen. Bovendien zullen dan wel
maatregelen genomen worden om het geboortecijfer weer op te
voeren. Zoals b.v. in de Oost Europese landen waar de vrouwen
na de bevalling een ruime vakantie plus een financiële tege
moetkoming in het vooruitzicht wordt gesteld.
Over de opwaartse druk van de sociale lasten dienen wij ons wel
zorgen te maken. Met name aan de miljarden verslindende
W.A.O. en A.W.W. is staatssecretaris Mertens voornemens wat
te gaan doen. Als hij maar voldoende tijd van leven krijgt.
de L
en geringere economische groei in de toekomst heeft in de
landbouw niet direkt nadelige gevolgen te hebben voor het ver
gelijkbaar inkomen. In het algemeen is in de Westerse economie
de toeneming van de afzet van agrarische produkten bij stijgend
inkomen vrij gering. Bij een verdere toename van het reëel be
steedbare inkomen zal men eerder duurdere of luxere produkten
gaan consumeren in plaats van een grotere hoeveelheid. Vaak
betekent dit dat de primaire produkten, die van de boerderij
afkomen, alleen maar een verdere bewerking ondergaan. Ook
bestaat de mogelijkheid dat men b.v. het goedkopere varkens
vlees vervangt door consumptie van het duurdere rundvlees. Al
met al hoeven we dus niet al te zeer bevreesd te zijn voor een
geringere economische groei en een daarmee samenhangend ge
ringere toename van het consumptieve inkomen. De gevolgen
voor de afzet zijn namelijk niet schrikbarend, aldus
dr.ir.M.P.M.Vos, plv.direkteur-generaal voor de Landbouw en
de Voedselvoorziening van het ministerie van landbouw.
Lan de kostenkant van het produktieproces zijn genoemde
gevolgen wel van belang. Indien een kleinere economische groei
ook een geringere stijging van de arbeidskosten betekent, zullen
de totale kosten minder toenemen, waardoor ook de kleinere
bedrijven eerder in staat zijn een paritair inkomen te behalen.
De heer Vos lichtte dit aan detiand van een voorbeeld nader toe.
Als men aanneemt, dat de gemiddelde loonstijging per jaar van
8,5 a 9% (wat in de praktijk betekent 1,5 a 2%> stijging van het
reële inkomen en 1% inflatie) bedraagt, dan zal een melkvee
houder over vijftien jaar ca 60 koeien moeten melken om een
arbeidsinkomen te verdienen van ca 38.000 gulden per jaar in
guldens van 1976. Bij een 0,5% minder loonstijging per jaar over
15 jaar zal hij 5 koeien minder behoeven te melken om er qua
inkomen niet op achteruit te gaan t.o.v. de overige bevolkings
groepen. Voor de toekomstige bedrijfsstruktuur van de melk
veehouderij in zijn geheel, betekent deze geringe loonstijging
ook een aanmerkelijke verbetering. Berekeningen gaven aan.
dat in dat geval ca 8% méér bedrijven een bedrijfsomvang be
halen voor een aanvaardbaar inkomen.
Vertraging afvloeiing
e opheffing van een aantal landbouwbedrijven kan voor de
langere termijn op ca 3.3% per jaar worden geschat. Een v er
traging met 0.5% per jaar betekent dat we in 1990 ca 7.000
bedrijven méér zouden hebben dan de berekeningen nu aange
ven. Indien men er vanuit gaat. dat de produktie ondanks dit
grotere aantal bedrijven en de daaruit voortvloeiende grotere
hoeveelheid mankracht niet zal toenemen, dan heeft dat de
volgende consequenties: Bij de geldende prijzen is geen extra
afzet te creëren wat de niet grondgebonden produktie betreft,
terwijl voor de grondgebonden produktie i.v.m. de reeds hoge
intensiteit al evenmin uitbreidingsmogelijkheden bestaan. Dit
betekent dat we dezelfde produktie voor 1990 over een groter
aantal bedrijven moeten verdelen.
De kinderaftrek is verschillend voor Ioonlrekkenden en voor zelfstandigen. Dit in verhand met het
feit dat kinderbijslag niet tot het inkomen wordt gerekendmaar in de bedragen van de kinderaf
trek is verwerkt. De loontrekkende krijgt kinderfijslag vanaf het eerste kind. de zelfstandige pas
vanaf het derde kind. Daarom zijn de kinderaftrekbedragen voor de groep zelfstandigen hoger.
De bedragen van de kinderaftrek zijn bij kinderaftrek voor:
Loontrekkenden Zelfstandigen
kind f 965- f 1.624.
2 kinderen f 1.481,- f 3.316,-
3 of meer kinderen f 1.995, - f 3.830,—
Het schijventarief 1977 vindt U hieronder.
Totaal
opvolgende
schijven
1 n het eerste artikel in deze rubriek in 1977 willen wij een overzicht geven van een aantal
wijzigingen in de inkomstenbelasting voor dit jaar.
In de eerste plaats het nieuwe tarief
Men weet dat dit alsvolgt toegepast wordt:
Belastbaar inkomen min belastingvrije som is belastbare som.
Op de belastbare som wordt het schijventarief toegepast.
De belastingvrije sommen bestaan uit: een basisbedrag afhankelijk van de tariefgroep, waarin de
belastingplichtige wordt ingedeeld. Dit basisbedrag kan worden verhoogd met een bedrag wegens:
a. kinderaftrek
b. arbeidsongeschiktheidsaftrek
c. bejaardenaftrek
d. aftrek onvolledig gezin.
De algemene bedragen zijn:
Tarief groep I (werkende gehuwde vrouwen) f 1.818,—
Tarief groep 2 (onge huwden tot 35 jaar) f 5.270.—
Tarief groep 3 (ortgehuwden van 35 jaar en ouder en ongehuwden die gehuwd zijn geweest of
kinderaftrek genieten) f 7.085,— Voor hen die kinderaftrek genieten komt daar nog J 1.998,-
bij. zodat voor dezen de aftrek gelijk is aan die van groep 4.
Tarief groep 4 (gehuwde mannen) J' 9.083,—
Belastingpercentage Opvolgende
toe te passen op de inkomens
belastbare som schijven
20% over de eerste f 5.832,—
26% over de volgende f 7.164,—
32% over de volgende f 9.567,—
40% over de volgende f 8.876,—
50% over de volgende f 14.033,—
59% over de volgende f 18.013,—
64% over de volgende f 20.137,—
67% over de volgende f 24.784,—
70% over de volgende f 49.566,—
72% over elke volgende gulden
Hieronder volgt een voorbeeld van toepassing van het tarief.
Stel dat een gehuwde zelfstandige man een belastbaar inkomen heeft van f 40.000en kinde
raftrek voor 2 kinderen.
De berekening van het te betalen bedrag wordt dan:
Belastbaar inkomen
af: Belastingvrije som: algemeen f 9.083,-
kinderaftrek f 3.316,—
12.996.
22.563.-
31.439,-
45.472 -
63.485-
83.622-
f 108.406-
f 157.072-
Belasting fij
totaal opvol
gende schijven
f 1.166,—
f 3.028,-
f 6.089.-
f 9.639-
f 16.655-
f 27.282,-
f 40.169-
f 56.774,-
f 91.470,-
f 40.000. -
Belastbare som
Te betalen:
Bij
40% over
e arbeidsongeschiktheids-aftrek voor personen onder de 65 jaar die voor 45% of meer arbeid
songeschikt zijn): f 1.637.—
De bejaardenaftrek voor gehuwde mannen: 2.546,
De bejaardenaftrek voor alleenstaanden: f 1.784.—
f 22.563.-
f 5.038,-
f 27.601.-
f 12.399,-
f 27.601.-
f 6.089,
f 2.015.
f 8.104.
Deze man betaalt dus van zijn belastbaar inkomen ruim 20%. Hij vindt dat veel. i' ook?
Paauwe