dhtbe iSoerberijen Jn Heelatib xi Boerderij "DE LAATSTE STUIVER" D e polder Oud-Vossemeer dateert uit de 14e eeuw en reeds vroeg zullen er - mis schien kleinere - landbouwbedrijven zijn gevestigd. W anneer de hofstede haar naam heeft gekregen is niet bekend, doch het is een feit, t dat eigenaars en pachters in vroeger tijd dikwijls in zeer moeilijke omstandigheden kwamen te verkeren. Dat vond soms zijn oorzaak in economische dieptepunten, doch ook deden stormrampen meerdere malen alles wat in jaren was opgebouwd verloren gaan. U H iervan worden "er nu eerst een aantal ge noemd. te Oud-Vossemeer 8 W. E. P. van IJsseldijk Ofschoon al eerder - in 1421 - deze polder door stormen en hoge vloeden bedreigd werd, was het de bekende stormramp van 1682, die Oud-Vossemeer met vele andere polders in Zeeland deed ondergaan en ook op 3 maart 1715 bezweek de dijk en wel vlak bij de hier genoemde hofstede. Dit bericht maakt dus duidelijk, dat "De Laatste Stuiver" toen reeds aanwezig was en tevens dat de hofstede zeker grote schade zal hebben opgelopen. Ook de oudere landkaarten duiden de plaats aan waar de hofstede van ouds lag en wel in de uiterste zuidpunt van de polder, dicht bij het oude stadje Tholen. De kaart van Kuijper uit 1865 geeft dit aan en ook de zo dikwijls genoemde Hattinga-kaart van het eiland Tholen (opgenomen in 1744) laat zien waar "De Laatste Stuiver" toen lag, doch al heel wat eerder was van deze boerderij sprake. Zelfs zoi' reeds in 1598 op het hier bedoelde terrein een huis zijn gebouwd, waaruit later de hofstede is ontstaan. We komen daar hierna op terug. De naam. Zo kende de polder Oud-Vossemeer, met vele andere, de stormvloeden van 1682,1715 en 1808. waarbij de polder totaal onder water kwam te staan. Dat voor herstel en wederopbouw soms letterlijk de laatste stuiver nodig was, zal niemand verbazen. De naamgeving aan deze boerderij roept dus zeker geen vraagtekens op. In A. HOLLESTELLE's werk "Geschied- en waterstaatkundige beschrijving van Tholen" van 1897 lezen we op bladzijde 486, dat in 1683 - dus een jaar na de inundatie van 1682, een weg werd aangelegd naar de hofstede "De Laatste Stuiver", waaruit blijkt, dat de polder alweer droog was komen te liggen en de hofstede toen al aanwezig was. Genoemde 4 paarden en 4 koeien waren blijk baar gekocht op de koopdag bij de landbouwer Gabriel Vogel, landbouwer op "De Karne- melkspot". De waarde dezer paarden en run deren was gesteld op '100.-. die in mindering op de schulden werden gebracht. Het is duidelijk dat de financiële positie van de Heer Corvincx bijzonder zwak is geworden. Tevens blijkt dat hijzelf dit alles niet lang meer heeft overleefd. In een schepenakte van 11 januari 1678 te Oud-Vossemeer is vastgelegd, dat getranspor teerd is aan Mr. J. van Vrijberghe 9 gem. 123 R. land in de eerste hoek van Oud-Vossemeer. "met de timmerage", voor 47.het gemet. een en ander uit de boedel van de Heer Marinus Cor vincx. De hofstede was daarmede dus in andere handen overgegaan. We weten niet wanneer de Heer Marinus van Vrijberghe is overleden, doch het bleek, dat diens erfgenamen de hofstede daarna niet in eigendom wensten te behouden, hetgeen blijkt uit het volgende. Op 18 juni 1704 compareerde voorschepenen van Oud-Vossemeer Sinjeur Willem Catshoek, poorter der stad Bergen op Zoom. Hij trans- ;porteert in opdracht van de Heer Pieter Wou ters aan diens dochter Vrouwe Petronella Wouters, weduwe van wijlen Capiteijn Gales, een hofstede met in totaal 56 gem. 59 Zi R. >Vy l'wi-' NcSBLi u L Wat was er vóór "De Laatste Stuiver"? it de notulen van een ambachtsheerlijk- heidsvergadering van Oud-Vossemeer dd. 22 juni 1598 blijkt, dat zekere Michiel van Oorloo, sergeant-majoor in het eiland van Tholen. ver zoekt zijn woning buiten het gebied de stad Tholen te mogen stichten, omdat de aanvan kelijke plaats door slechting van een dijk on geschikt is geworden. De plaats die hij nu kiest, is in de polder Oud- Vossemeer. en wel in de hoek van de dijk, waar de polders Slabbecoorn en Dalem elkaar ont moeten (niet ver van de stad Tholen dus). Er was ter plaatse een diepe put. welke Van Oorloo wil laten opvullen. Zijn plan wordt uitgevoerd en in 1604 blijkt er een schutting te zijn geplaatst en zijn er bomen geplant aan de dijk bij de nieuwe woning. Omstreeks 1604 schijnt Van Oorloo te zijn overleden en .Jan de Brau was zijn opvolger zowel als sergeant-majoor en als nieuwe eige naar van het huis. Na verloop van tijd wordt De Brau in zijn functie opgevolgd door L. de Brouwer (even eens sergeant-majoor en wachtmeester). Hij kwam omstreeks 1615 en in dat jaar was er reeds sprake van een huis. schuur en boom gaard. Een en ander kan beschouwd worden als een begin van de latere hofstede. Het blijkt, dat De Brouwer niet bij machte was de koopsom van 333.6.8 ineens te betalen. Meerdere malen leent hij bedragen met als onderpand zijn bezit. Nog op 30 oktober 1627 neemt hij een lening op van 1400 Caroli Gul den met als onderpand zijn huis. schuur, boomgaard en 3 gemeten 50 roeden weide, enz. In september 1635 draagt Majoor Carel Brou wer (zoon van L. (de) Brouwer) de genoemde eigendommen over aan F.sau Bergh (ook ge noemd Berger) voor de som van 2500 Caroli Gulden. Laatstgenoemde bleef er niet lang ei genaar van. want op 9 maart 1641 droeg hij de bezittingen over aan de Heer Commissaris Van den Brande. Van den Brande was in een en ander betrokken door zijn huwelijk op 26 mei 1635 met mej. Adriana D'Alles. weduwe van wijlen de Heer Marinus Corvincx, die door eerdere transacties eigenaar van de gebouwen en gronden was ge worden. Van den Brande was tevens voogd over het weeskind van Baljuw Marinus Corvincx en als zodanig was aan hem op 9 maart 1641 voor 300.- overgedragen huis. schuur, boomgaard en landerijen. Deze laatste - ter plaatse groot 3 gem. 164 '/-> R. - beliepen met andere gronden in totaal een oppervlakte van toen reeds 11 gem. 225 Vi R. en langzamerhand kon dus wel van een kleine boerderij gesproken worden. Het is zeer waarschijnlijk, dat Van den Brande bewoner van de gebouwen is geweest en dat hij de gronden verpachtte in de jaren na 1641. Zeker is dat omstreeks 1655 Jan Soutendam er de pachter van was. en dat deze tot 1670 op de hoeve bleef. Op 15 april 1670 trad te Oud-Vossemeer M. Corvincx - zoon van baljuw Corvincx - in het huwelijk met mej. Elisabeth van der Steen. Hij is nu eigenaar van de hofstede geworden en handelt al kort daarna als zodanig. Op 4 no vember 1670 laat hij beslag leggen op 4 paar den. 7 melkkoeien, enig jongvee en vruchten te velde, benevens landbouwgereedschappen, enz. die zich in de schuur bevinden. Ook op de meubelen wer.d beslag gelegd ten laste van het sterfhuis van Jan Soutendam, een en ander ter waarde van 500.-. wegens achterstallige land pacht. Soutendam. die zoals men begrijpen zal. was overleden, had kennelijk niet al te best ge boerd. M-J o gewonnen, zo geronnen. Dat zou men kunnen zeggen bij lezing van wat volgt. De hereboer Corvincx verbindt namelijk op 6 januari 1674 zijn hofstede met 3 gem. 162 Vi roede land en vele percelen, zowel in Oud- Vossemeer als in Slabbecoornpolder. in totaal 50 gemeten 153 roeden, aan de Heer Rentmee ster Francois Leijdekker. Een en ander vindt plaats wegens aan laatst genoemde schuldige bedragen, waarvan de omvang niet wordt genoemd. Daarmee is nog niet alles gezegd, want Corvincx verbindt nog eens op 14 mei 1675 - ter verrekening van een schuld van 1291 Guldens aan de Heer Jac. Liens - diverse percelen in Oud-Vossemeer en in de Heerenpolder te Nw. Vossemeer. Nog is dat niet alles, want op 5 januari 1676 transporteert Corvincx aan de baljuw Pieter Liens te Oud-Vossemeer: de paarden in zijn schuur op de hoeve en al de vruchten op het land. Dan nog 4 paarden, t.w. 2 zwarte. 1 wit en 1 bruin, alsmede 4 koeien: 3 rode. 1 witte en één zwarte, plus I rode os. Dit alles op rekening van door Corvincx opgenomen geld ten bedra ge van 2960 guldens. (waarvan 16 gem. 201 R. in Slabbecoorn en de rest in Oud-Vossemeer). Pieter Wouters had de hofstede en landerijen gekocht van de erfge namen van de Heer Secretaris Marinus van Vrijberghe. Op 18 november 1704 droeg de schout Cornelis Van Wallenburch namens Burgemeester Jacob van Vrijberghe en verdere erfgenamen het be drijf over aan de genoemde Petronella Suzan- na Wouters. Te vermelden valt nog dat de hofstede met landerijen was gekocht voor 1360.13.6. Na verloop van tijd hertrouwde de Wed. Gales (Petronella Wouters) met Mr. Joachim van der Heiden. Zij verkopen daarna de hofstede op 3 maart 1708 aan de Heer Stephanus van Groe- Het zal intussen wel duidelijk geworden zijn. dat de boerderij reeds geruime tijd in handen is geraakt van leden van een hogere stand, die zelf het landbouwbedrijf niet uitoefenen en dus ook het risico niet dragen. Zij die dit wel doen zijn De pachters Met ingang van 1679/80 was de pachter Cor nelis Mouwe. Hij overleed vóór die pachtpe- riode om was en in 1688 wordt door Marinus van Vrijberghe beslag gelegd op de boedel van de wed. C. Mouwe, welke goederen door Bar- tholomeus Mouwe werden gebruikt. De erven Mouwe bleven pachter van een per ceel dijketting tot het pachtjaar 1689/90. waarna gedurende de volgende 7 jaar Cornelis Marinusse Guiljam de pachter daarvan was. Aangenomen mag worden, dat hij ook pachter van de hofstede was, daar gebleken is. dat ook in latere pachtperioden deze combinatie van dijkpacht en pacht van de hoeve steeds sa menging. Om die reden is het dus zo goed als zeker dat W. Geerink van 1697/98 tot 1704 de pachter was. Van 1704/05 tot 1706/07 was Adriaan Hermanse de pachter van de hoeve. Na hem kwam Marinus Quist, die pachter was van 1707/08 tot 1714/15. We hebben hiervoren gezien dat in het voor jaar van 1708 de hofstede in andere handen overging en vanaf dat tijdstip was Jan Manse de pachter. Toen in 1729 diens vrouw. Tanneke Jacques, overleed, werd volgens de geldende bepalingen een staat van diens inventaris opgemaakt per 15 november 1729. Manse bleef achter met 4 kinderen, waarvan één minderjarig was (24 Vi jr. - men werd toen met 25 jaar als meerderjarig beschouwd). De inventaris bestond o.a. uit 4 werkpaarden. 8 melkkoeien. 2 varkens. 2 tweejarige vaarzen en 2 éénjarige dito, verder meubelen, kleding, enz. benevens bouwgereedschappen. In totaal werd dit getaxeerd op '385.15.10. Aan vruchten te velde noteerde men 19 '/2 ge- met tarwe, 7 gemet haver. 5 Vi gemet paarde- bonen. 2 gemet 200 roeden erwten en nog 11 voer hooi. De schulden van Manse waren: pacht tot Bamis (1 oktober) aan de Weduwe St. van Groeningen '74.- en pacht aan andere ei genaren ca. '58.-. Na Jan Manse was de volgende pachter diens zoon Jan Manse de Jonge. Hij bleef als zodanig tot 1745/46 en werd opgevolgd door de pachter Cornelis de Pree, die dit bleef van het pachtjaar 1746/47 tot en met 1756/57. Diens opvolger was Cornelis Johannesse Quist, van 1757/58 'De Laatste Stuiver" in de late herfst. ningen, "apothecaris" te Bergen op Zoom. Over deze verkoop ontstond een geschil en op 20 augustus verschijnen verkopers en kopers voor de schepenen van Oud-Vossemeer. Het blijkt dat de zaak is voorgelegd aan het Hof van Holland en dat de verkopers in het ongelijk zijn gesteld. In het betreffende stuk wordt voor het eerst de hofstede aangegeven met de naam "De laatste Stuijver". tot en met 1772/73. Hij bleef dus gedurende twee volle pachtperioden. Na hem kwam als pachter Izak Hage, die dat zo goed als zeker bleef tot 1809, toen hij vertrok naar Poortvliet, na ruim 35 jaren pachter en bewoner van "De Laatste Stuijver" te zijn geweest. Zijn opvolger was Jacob Geluk. We komen op laatstgenoemde en volgende pachters hierna terug en bepalen ons nu opnieuw tot

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1976 | | pagina 8